Serieuze voorbereiding op het Avondmaal (2)
De Geneefse hervormer zag positieve dingen in de biecht
De kerk was bij Calvijn in de eerste plaats een avondmaalsgemeenschap. Dat is de rode draad in de beschouwingen van Calvijn over boete, tucht en avondmaal. Hij zocht daarom naar een serieuze vorm van kerkelijke voorbereiding op het avondmaal, die de (zelf)reinigende functie van de middeleeuwse biecht overnam.
Vanaf het begin van Calvijns werkzaamheid in Genève benadrukte de reformator de heiligheid van het avondmaal als de meest centrale kwestie. Het heilig avondmaal mocht niet worden “bevlekt en bezoedeld” met mensen die er een “slechte en onrechtvaardige levenswandel” op na hielden. Calvijn benadrukte twee zaken aangaande het avondmaal: frequente viering en verplichte deelname.
Bij beide punten staan we iets uitgebreider stil. In de eerste plaats de frequentie. In de eerste kerkordelijke artikelen van 1537 stelt Calvijn “dat een kerk pas goed is georganiseerd en geregeld, wanneer het heilig (avond) maal van onze Heer bij haar dikwijls wordt gevierd en bezocht. En daarbij moet er goed op worden toegezien, dat niemand zo vermetel zal zijn er anders dan in heiligheid en met bijzondere eerbied aanwezig te zijn.”
In de Middeleeuwen communiceerden de leken niet frequent. Vanaf 1215 werd voor de leken de verplichting van kracht om minstens eenmaal per jaar met Pasen zelf deel te nemen aan de eucharistie. Deze mijding van de eucharistie had te maken met de heiligheid ervan, zo constateert Speelman. Daarbij kwam dat men met een beroep op Augustinus geloofde dat de geestelijke vereniging met Christus ook mogelijk was zonder deelname aan het sacrament en dus dagelijks in het geloof beleefd kon worden.
Calvijn keerde zich tegen de gewoonte in de gevestigde kerk en met name tegen “die gruwel van de mis (…) waarbij, in plaats van de deelname van allen die geloven, deze verschrikkelijke heiligschennis is gekomen, dat één (dat wil zeggen de priester) moet offeren voor allen. Daarmee is het avondmaal geheel uitgehold en afgeschaft”. Hij slaagde er echter niet in om bij de overheid een wekelijkse communie te realiseren zodat de praktijk minimaal vier keer per jaar werd.
Wie deelnam aan het avondmaal moest eerst belijdenis van het geloof hebben afgelegd. Calvijn hield sterk vast aan deze koppeling. Die belijdenis was geen vrijblijvende zaak voor de burger in Genève, zo lezen wij bij Speelman. Calvijn en Farel wilden dat alle inwoners, ook inwoners zonder burgerrechten, een eed op de nieuwe Geneefse belijdenis (1537) zouden afleggen. Ze moesten zo rekenschap geven van het geloof, “ten einde te weten te komen wie zich richten naar het evangelie en wie liever willen behoren tot het rijk van de paus.”
Om toegelaten te worden tot het avondmaal werd van kinderen verwacht dat zij enige kennis hadden van de twaalf artikelen. Kinderen moesten regelmatig bij de predikant komen die hen onderwijs gaf. Rond het vijftiende levensjaar werd dit traject afgesloten. Vanaf hun tiende (!) jaar werden de kinderen aan het avondmaal verwacht en zouden om die reden door de kerk op hun gedrag worden aangesproken.
Verplichting
Er was ook een verplichting om deel te nemen aan het avondmaal. Het lidmaatschap van de burgerlijke gemeente van reformatorische steden als Bazel en Genève impliceerde ook deelname aan het avondmaal, want avondmaalsgang behoorde tot het goede burgerschap. Daarom was excommunicatie ook gezien als een strenge straf, die soms ook maatschappelijke gevolgen had
Calvijn zag de kerk als een gemengde kerk van gelovigen en ongelovigen, “maar tegelijk behoorden alle inwoners van de stad tot dezelfde kerkelijke stadsgemeenschap en iedereen moest deelnemen aan die ene avondmaalsgemeenschap en werd geacht een gelovige te zijn en zich te gedragen als een goede christelijke burger”, zo verwoordt Speelman (399).
Speelman merkt op dat het een niet eerder gehoord verstrekkend voorstel was om de leken te verplichten tot een regelmatige avondmaalsgang. “Calvijn behield de schroom voor het aangaan, die zo kenmerkend was voor de middeleeuwse mens, terwijl hij tegelijk een maximale frequentie voorstond. Daarom was voor hem avondmaalstucht een absolute noodzaak.”
Deelname aan de sacramenten was voor Calvijn niet een zaak van individuele keuze, maar van de gemeenschap, een heilige zaak, waar de gelovigen niet vrijblijvend of naar eigen behoefte wel of niet aan konden deelnemen. Als mensen zich moesten onthouden van het avondmaal, mocht dat niet lang zijn.
“Want door zo te handelen berooft hij zich van de gemeenschap van de kerk, waarin al ons heil is gelegen en op deze manier sluit hij zich buiten”, schrijft Calvijn. De kerkorde van Genève was speciaal gericht op de mensen “die versmaden het avondmaal te ontvangen”, die wel vermaand zijn zich voor te bereiden en naar het avondmaal te komen, maar “zich moedwillig van het avondmaal onthouden hebben”.
Streng bestraft
Het niet aangaan aan het avondmaal werd daarom streng bestraft. Calvijn beschouwde dat, zo schrijft hij in zijn catechismus, als het versmaden en verbreken van de eenheid met God en Zijn volk. Men zou een dergelijke afblijver zelfs niet voor een christen mogen houden. Speelman: “Een mens die geen deel had aan de gemeenschap met Christus in de maaltijd van de Heer plaatste zichzelf volgens Calvijn buiten het heil en verbrak de eenheid” (540).
Het doel van het huisbezoek was daarom ook direct gekoppeld aan de voorbereiding van en de toelating tot het heilig avondmaal. Een dergelijk visitatiebezoek waar alle inwoners onderzocht werden, was volgens Speelman iets nieuws. Iedere wijk kreeg een eigen ouderling, die zijn wijk goed in de gaten moest houden.
De excommunicatie nam verschillende vormen aan, met als uiterste middel: de verbanning uit de stad. De zondaar moest zijn berouw tonen en zo toestemming vragen om weer aan het avondmaal deel te kunnen nemen. Het ging Calvijn uiteindelijk om de hernieuwing van de gemeenschap met God en de mensen, zowel geestelijk als in breder sociaal verband.
De reformator streed volgens Speelman niet alleen voor de ware leer, maar vooral voor de christelijke levensstijl van de gelovigen. Hij wilde niet streven naar een heilige stad of een kerk zonder vlek of rimpel, maar het ging hem om de bescherming van de eer van God en van het heilig avondmaal en om de zondaren te helpen in het herstel van hun relatie met God.
We kunnen ons afvragen of Calvijn hier niet al te specifiek een onderzoek wilde doen naar de inwendige toestand van de gelovigen. Volgens Calvijn had de kerk echter een eindverantwoordelijkheid om toe te zien of er bij de gelovigen sprake was van geloof.
Speelman: “De kerkelijke vertegenwoordigers hadden tot taak de gelovigen goed te keuren. Dit gebeurde onder meer door ondervraging. Het ging om de gemeenschap met Christus in het avondmaal waaraan iemand alleen kon en mocht deelnemen in geloof en op een waardige wijze. Een verkeerde levenshouding en zondig gedrag werd gezien als ontheiliging van het heilig sacrament en van de naam van God” (383).
Koppeling tussen avondmaal en tucht
De achterliggende gedachte was dat voor Calvijn het avondmaal een geestelijke maaltijd was, ter versterking van het geloofsleven van de ontvanger. Daarom was zijn biechtsysteem gefocust op de boetvaardigheid en de volheid van berouw van de deelnemer aan het sacrament. Anders dan de lutheranen en zwinglianen bepleitte Calvijn een strenge koppeling tussen avondmaal en kerkelijke tucht. Daarbij stelde hij echter wel dat de kerk met het oordeel van de liefde allen als uitverkorenen en leden van de kerk moest beschouwen, die strijden tegen hun zonden.
Calvijn wist dat hij met zijn strenge boete- en biechtsysteem nooit de huichelaar kon buiten sluiten. Speelman: “Voor Calvijn was de kerk er niet verantwoordelijk voor te bepalen wie uitverkoren was, want dat weten we niet, maar wel was de kerk verantwoordelijk voor wie werden toegelaten aan en afgehouden van het heilig avondmaal” (429).
Ook op dat punt was er een principieel verschil tussen de gereformeerden onderling. Voor Bullinger was de mystieke maaltijd van de Heer juist samenbindend, een plaats waar zondige mensen samenkomen en verenigd worden. Daarom waren er ook geen kerkelijke dienaren of overheidspersonen nodig om avondmaalgangers te onderzoeken. Uitsluiting van het avondmaal gaf verwarring en scheuring en dus niet eenheid en eensgezindheid. Die opvatting stond haaks op die van Calvijn. Calvijn zag de zichtbare kerk als avondmaalsgemeenschap, wier heiligheid en eenheid bewaard moest blijven.
Toch werd de kerkelijke tucht en de controle op de zeden bij Calvijn niet een derde kenmerk van de kerk, zoals belijdenisgeschriften van latere calvinisten dat verwoorden (de rechte uitoefening van de tucht, naast de ware prediking van het Woord en het rechte gebruik van de sacramenten). Speelman vermoedt dat de latere invoering van dit derde kenmerk mogelijk gebeurde onder invloed van de wederdopers die een zichtbare heilige gemeente nastreefden. Waar de tucht echter wordt gezien als een zelfstandig kenmerk van de kerk, is het gevaar niet denkbeeldig dat de kerk gericht is op de heiliging van de individuele leden.
Ongezonde individualisering
Calvijn beschouwde dat volgens Speelman als een ongezonde individualisering. Calvijn zag de nieuwe vorm van christelijke biecht en kerkelijke tucht juist heilzaam voor de versterking van de christelijke gemeenschap en het eeuwig heil van de deelnemers van het avondmaal. Wel is het zo dat de kerkelijke tucht bij de latere calvinisten wel degelijk gekoppeld werd aan het avondmaal.
wel degelijk gekoppeld werd aan het avondmaal. De ware katholieke kerk kenmerkt zich volgens Calvijn door de dienst van het Woord en de bediening van de sacramenten. Ook degenen die “vreemd” zijn aan de kerk moeten toch tot de kerk gerekend worden zolang ze niet “door een openbaar oordeel eruit gezet worden” (Institutie IV, 1, 9). Calvijn zocht hier een middenweg tussen de kerk als avondmaalsgemeenschap en de kerk als gemeenschap der heiligen.
De kerk was enerzijds de heilige vergadering waar van Godswege Woord en sacrament bediend werden, kortom een avondmaalsgemeenschap, anderzijds een geloofsgemeenschap van geheiligden die al hun zaligheid van Jezus Christus verwachten. Volgens Speelman werd bij Calvijn later de nadruk op de kerk als avondmaalsgemeenschap enigszins verplaatst van de bedienende, gevende kant, naar de ontvangende, communicerende kant van de gelovige gemeente. Zo bezien was de Reformatie ook een antwoord op het laatmiddeleeuwse individualisme (449).
We zien in dit alles hoe Calvijn de positieve elementen van de biecht overnam en de negatieve zaken corrigeerde en omvormde. Calvijn heeft ons geleerd hoe fundamenteel biecht en boete waren in het kader van het avondmaal. Zijn opvattingen komen op ons als 21ste-eeuwers streng over, maar Calvijn besefte dat een al te strenge aanpak niet verstandig was en de zondaar tot wanhoop dreef.
Desalniettemin zag hij de biecht als een geneesmiddel tegen onze zwakte en zonde. Het bekende middeleeuwse beeld van de heilzame werking van de biecht paste Calvijn toe op de voorbereiding van het avondmaal. De christelijke biecht en de kerkelijke tucht waren voor Calvijn, juist met het oog op de heiliging, als de “zenuwen van de kerk” (Institutie IV, 12,1).
Een wezenlijk aspect was dat Calvijn met zijn visie op de biecht het gehele leven op het oog had. Het ging Calvijn om de samenleving als geheel en niet om het vormen van een exclusief gezelschap onder het kerkvolk. “De verantwoordelijkheid voor de christelijke levensstijl was voor Calvijn niet louter iets individueels.
Samenbindend element
Dit streven naar heiligheid was een bovenpersoonlijke verantwoordelijkheid van zowel kerk als samenleving” (455). Hij was bedacht op het gevaar het godsdienstige leven te privatiseren en de kerk los te koppelen van de maatschappij. De kerkelijke boete en biecht functioneerden als het merg in het menselijk lichaam, een samenbindend element in heel de christelijke samenleving en nauw gekoppeld aan het heilig avondmaal. “Iedereen die tot de kerk behoorde maakte deel uit van dit stelsel en daar was voor niemand aan te ontkomen. Opzicht en tucht waren geen zaken die in de handen van de gelovigen gelegd werden en waaraan ieder naar eigen keuze zich kon onttrekken” (507).
We kunnen van Calvijn leren dat de kerk ten diepste een gemeenschap is, niet een verzameling van (losse) individuen. Waar in de late middeleeuwen in de biecht het individu centraal stond, legde Calvijn in zijn definitieve biechtvorm de nadruk op de gemeenschap, waarmee de zondaar zich moest verzoenen, zoals in de traditie van de vroege kerk.
Om dit gemeenschapsdenken te benadrukken verving Calvijn niet alleen het altaar door de avondmaalstafel, maar werd deze ook in het midden van de kerk geplaatst. “Het gezamenlijke en verplichte karakter van de kerkgang en het deelhebben aan avondmaal en tucht waren kenmerkend voor Calvijns boete- en biechtsysteem. Het ging erom, dat alle gelovigen gemeenschappelijk het brood braken. Alle gelovigen hebben deel aan het ene lichaam van Christus. Een scheiding vond plaats bij het avondmaal bij onbekeerlijke zondaren” (526, 527).
De relevantie van Calvijns denken over de biecht en de tucht is dat hij het avondmaal weer in het centrum van de kerk bracht én tegelijkertijd de heiligheid ervan bewaakte. Calvijn keerde zich –om het in de taal van vandaag te zeggen- tegen het automatisch aangaan of automatisch afblijven. In beide gevallen haalt de gemeente de toorn over zich heen door geloof of ongeloof als vanzelfsprekend te beschouwen.
Medisch karakter
Juist het medisch karakter van de biecht en tucht (als geneesmiddel!) brengt de zondaar tot belijdenis van zonde en vergeving. Kenmerkend voor de Reformatie was de bevrijding van het door zonden gekwelde geweten. De gewetensvragen bleven immers ook na de biecht maar drukken op de zondige mens, omdat deze er voortdurend aan twijfelde of hij wel alle zonden had beleden. Alleen het algenoegzame offer van Christus was het middel tegen deze twijfel en onzekerheid. En het avondmaal was de plek waar het geloof van de gemeente voortdurend versterkt kon worden.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 maart 2011
Protestants Nederland | 32 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 maart 2011
Protestants Nederland | 32 Pagina's