Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dr. G. Oorthuys verdient een biograaf

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dr. G. Oorthuys verdient een biograaf

Een theoloog in het voetspoor van de reformatoren en Kohlbrugge

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wie geestelijk wil wezen is het niet, is een Wetsdienaar en overtreder en wordt door de Wet verdoemd. Maar wie ongeestelijk als hij is op de genade van Christus hoopt, die ontvangt den Heiligen Geest en wandelt door den Geest in alle gerechtigheid. Dit zijn woorden die de predikant G. Oorthuys uitsprak toen hij zich in 1910 verbond aan de hervormde gemeente te Amsterdam. Een zinsnede die erg doet denken aan de predikant uit Elberfeld, de bekende H.F. Kohlbrugge. Diens theologie heeft dan ook een duidelijk stempel gedrukt op de prediking van Oorthuys.

Oorthuys was niet alleen predikant, maar ook een man van wetenschap. Dit blijkt uit diverse publicaties en boeken die van zijn hand verschenen. Belangrijke thema’s stelde hij aan de orde, zoals het genadeverbond, de sacramenten, in het bijzonder de doop, de predestinatie, de Kerk en de geloofszekerheid.
Vanaf 1949 maakte hij deel uit van de redactie van het ‘Kerkblaadje’, een uitgave van de vrienden van Kohlbrugge.

Herinneringen
Op 11 april 1876 werd Gerard in de hervormde pastorie te ‘s-Heer Abtskerke geboren als zoon van Casparus Bernardus Oorthuys en Johanna Wilhelmina Schoorel. Om een indruk te krijgen van het gezin waarin Gerard opgroeide zijn we aangewezen op het boekje Herinneringen van zijn vader en de twee ‘opschrijfboekjes’ van zijn moeder. Deze geschriften zijn familiebezit.
Zo schreef zijn moeder onder andere het volgende over haar oudste zoon Gerard: “Met hoeveel vreugde werd hij ontvangen. Wat waren we verrukt met onzen oudsten zoon en met welk een trots reed ik hem in zijn wagentje door de gemeente. Maar, hoe werd mijn trots gefnuikt, toen ik eens onze smidsvrouw ontmoette, die gelijktijdig ook een zoon gekregen had en in het wagentje ons kind bekeek en vol verachting riep: Nou mevrouw, ‘t is maar een mager krengetje, al is hij domine’s zoon…….”

Zwingli
Na het lager onderwijs volgde Gerard het gymnasium en vertrok in 1894 naar Leiden voor een theologische studie. Hij was een briljant student. Op 2 juli 1898 deed hij cum laude kandidaatsexamen en twee jaar later deed hij met lof zijn doctoraalexamen. Na in 1901 het proponentsexamen te hebben afgelegd, werd Oorthuys kandidaat tot de Heilige Dienst.
De gemeenten Brakel en Noordwijkerhout brachten een beroep op hem uit. Het beroep naar de eerstgenoemde gemeente nam hij aan. Op 21 januari 1902 trad Gerard in het huwelijk met Dorothea de Stoppelaar. Zijn vader zegende dit huwelijk in en op 9 februari van datzelfde jaar werd Gerard eveneens door zijn vader bevestigd in het ambt van predikant. ‘s Avonds deed hij intrede met de woorden uit Lukas 10:42: “Een ding is nodig”.
Drie jaar later, in 1905, promoveerde hij bij professor F. Pijper cum laude op het proefschrift getiteld De antropologie van Zwingli. Deze wat op de achtergrond staande hervormer zou Oorthuys blijven inspireren. Hij wil hem uit de schaduw van Luther en Calvijn halen en toont aan dat Zwingli absoluut geen voorloper is geweest van het liberalisme.
Een van zijn stellingen in deze dissertatie luidde: “Bestudeering der groote Reformatoren behoort een eerste plaats in te nemen bij de studie van den theoloog”. Oorthuys is altijd geboeid gebleven door de grote theologen van de Reformatie. Zo zorgde hij in 1923, samen met zijn Amsterdamse collega H.A.J. Lütge, voor de vertaling en uitgave van Bullingers boek Het enige en eeuwige Testament of Verbond Gods en Het oude Geloove. Lütge maakte het niet meer mee dat dit boek uitkwam.

Kohlbrugge
In zijn eerste gemeente in de Bommelerwaard had Oorthuys het niet gemakkelijk; als jonge prediker moest hij nogal eens de strijd aanbinden tegen valse vormen van lijdelijkheid en tegen valse mystiek.
Van begrafenissen kwam hij vaak verslagen thuis; het waren ‘strijdtonelen van bevindelijkheden’.
Hiertegenover stelde Oorthuys in zijn prediking Christus en Zijn gerechtigheid in het middelpunt: “De vroomheid die de toon aangaf in gezelschappen en oefeningen, maar ook in heel de gemeente, opende mijn ogen voor het ongenoegzame van al onze vroomheid en dreef mij al meer naar Christus als de enige grond onzer zaligheid”. Voor hem betekende deze gemeente een leerschool voor zijn verdere theologische ontwikkeling.
In 1906 nam Oorthuys een beroep naar Leiden aan. Hij kwam hier in contact met de markante predikant F. Oberman, die hem bekendmaakte met de prediking van Kohlbrugge. Vooral diens bekende preek over Romeinen 7:14 maakte op Oorthuys tijdens een periode van ziekte een onvergetelijke indruk; ‘met smart en toch met blijdschap’ erkende hij de woorden ‘ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde’.
Tijdens zijn vijfentwintigjarig ambtsjubileum memoreerde hij wat deze preek van de Elberfeldse predikant voor hem betekende: “Want toen werd Christus Jezus mijn één en mijn al, en daarvan mocht ik met vreugde spreken in die gemeente, die mij nog lief is, en waar God ons rijkelijk zegende”.
Vier jaar later, op 6 juli 1910, deed Oorthuys intrede in Amsterdam en aan deze stad bleef hij tot aan zijn emeritaat in 1943 verbonden. Hij was hier predikant van verschillende wijkgemeenten, waaronder de Jordaan. Veel werkzaamheden zijn door Oorthuys in de hoofdstad verricht. Naast zijn pastorale werk bekleedde hij diverse functies op verschillende terreinen. Zo was hij onder andere voorzitter van het Gereformeerd Oranje-Weeshuis te Huizen.
Hij volgde in 1940 dr. J.C.S. Locher op als voorzitter van de ‘Vereeniging tot uitgave van Gereformeerde Geschriften’. Oorthuys vertaalde voor deze ‘Vereeniging’ uit het Duits een van de meest diepgaande werken van Kohlbrugge: Verhandeling over het zevende hoofdstuk van Paulus’ brief aan de Romeinen.
Verder behoorde hij tot de voormannen van de Confessionele Vereniging en was hij lid van het hoofdbestuur van ‘Kerkherstel’ en lid van de werkgroep Kerk en Overheid en Kerk en Prediking. Na de oorlog was hij lid van de commissie voor de nieuwe kerkorde. Zijn collega’s bewonderden Oorthuys’ enorme werklust op allerlei gebied. Ter gelegenheid van Oorthuys’ 75e verjaardag op 11 april 1951 verscheen er een speciaal nummer van het ‘Kerkblaadje’ dat geheel aan hem gewijd was.
Na zijn emeritaat verhuisde hij naar Lunteren waar hij tot 1951 ouderling was. In 1948 overleed zijn vrouw en in 1950 hertrouwde Oorthuys met H.W. Swellengrebel. Een jaar later vestigden zij zich in Oegstgeest en op 18 juli 1959 overleed Oorthuys aldaar.

Lunterse kring
Niet onvermeld mag blijven dat Oorthuys in de oorlogsjaren deel uitmaakte van de ‘Lunterse kring’.
Deze kring betrof een groep theologen die zich met het verzet bezighielden. De meeste theologen waren vrienden van Karl Barth en onderhielden contacten met de ‘Bekennende Kirche’. In het geheim kwamen zij in Lunteren samen op het terrein van de Zendingsstudieraad, vandaar de naam ‘Lunterse kring’.
Een vooraanstaand persoon uit die kring was dr. J. Koopmans, die een illegale brochure schreef met als titel Bijna te laat, waarin hij het opnam voor de joden: “Zij gaan er uit en zij gaan er aan”. In zijn schrijven verzette hij zich tegen de zogenaamde ‘Ariërverklaring’, waarin de scheiding tussen joden en niet-joden geregeld werd.
Oorthuys was degene die vanuit zijn huis dit illegale geschrift in groten getale in omloop bracht. Er werd over hem gezegd: “Hij was één van de ergste illegalen, zijn huis op de Prinsengracht een knooppunt, een pleisterplaats voor de ‘Zwitserse weg’”. Oorthuys verzette zich tegen het nationaal-socialisme en dit resulteerde erin dat hij driemaal door de Gestapo werd verhoord.

De Heilige Doop
Oorthuys’ prediking is sterk georiënteerd op Kohlbrugge. De kennismaking met deze theoloog heeft blijvende sporen getrokken in Oorthuys’ theologie. Dit komt onder meer duidelijk naar voren in zijn opvatting over de sacramenten, met name over de Heilige Doop. Oorthuys hechtte grote waarde aan dit sacrament, het teken en zegel van Gods verbondsbeloften.
Wat het wezen van de sacramenten betreft, noemt Oorthuys drie dingen: 1. Het sacrament is door Christus ingesteld. 2. Christus heeft handelingen met zichtbare elementen daarbij aan het Woord verbonden. 3. Door deze zichtbare, aan het Woord verbonden elementen betekent en verzegelt God ons de beloften van het Evangelie, met name de kern ervan, namelijk de verzoening met God door het offer van Christus, het Lam Gods.
Veel publicaties zijn er van zijn hand verschenen over de sacramenten. Een ervan is het Doopboekje, een bijzonder pastoraal geschrift, waarin hij onder andere zegt: “Wie God aan Zijn Woord en aan Zijn Doop houdt, is op de Rots der eeuwen gebouwd, en de poorten der hel zullen hem niet overweldigen”.
Het laatste hoofdstuk van dit boekje heeft als titel ‘Wat heb ik aan mijn doop?’. Dit hoofdstuk sluit hij af met een uitvoerig citaat uit een preek van Kohlbrugge over Kolossensen 2:10-12. Oorthuys wil zijn visie op de Heilige Doop, in het bijzonder de kinderdoop, bevestigd zien door de predikant uit Elberfeld.

Kruispunten
Oorthuys heeft diverse publicaties en artikelen op zijn naam staan. Een aantal hebben een wetenschappelijk karakter en andere zijn meer praktisch van aard.
Ik wil me beperken tot zijn belangrijkste werken. In 1919 verscheen zijn dogmenhistorische studie getiteld: Anastasius’ ‘Wechwyser’, Bullingers ‘Huysboeck’, en Calvijns ‘Institutie’ vergeleken in hun leer van God en mensch. 29 mei van dat jaar was een gedenkdag van betekenis voor de Gereformeerde Kerk van Nederland, want driehonderd jaar geleden werd met de 180e sessie de Synode van Dordrecht gesloten.
Oorthuys wil ‘ter gedachtenis dezer groote Kerkvergadering’ aan het ‘godgeleerd Nederland’ een studie aanbieden over drie dogmatische werken, ‘zonder welke de Synode van Dordrecht met hare voor- en nageschiedenis, niet recht verstaan en gewaardeerd kan worden’. Deze ‘drie Nederlandsche Dogmatieken uit de eerste eeuw der Reformatie’ hebben meer dan enig ander werk van die dagen invloed uitgeoefend op de dogmatische overtuiging van onze gereformeerden theologen.
Deze drie werken vertegenwoordigen drie verschillende ‘nuanceringen of richtingen’ op het brede terrein van het Nederlandse protestantisme. Oorthuys wil met deze studie een bijdrage leveren ‘tot de kennis der Nederlandsche Reformatie en der Gereformeerde Kerk van Nederland voor Dordrecht’.
In 1935 verscheen Kruispunten op de weg der Kerk.
Dit boek bevat een bundel van drie studies die in de loop van 25 jaar zijn ontstaan. Oorthuys had deze drie publicaties samengevoegd en laten uitgeven als een jubileumgeschenk, omdat hij 25 jaar verbonden was aan de Amsterdamse gemeente. De eerste behandelt de theologie van Zwingli in zijn ‘Usslegen’ van 1523.
De tweede handelt over de Labadie en het Labadisme.
De laatste studie gaat over Kohlbrugges leer van de oude en nieuwe mens getoetst aan Paulus.
In het voorwoord geeft Oorthuys aan wat hij bedoelt met ‘kruispunten’. De prediking van deze drie theologen vormde kruispunten waarop de Kerk in de 16e, 17e en 19e eeuw kwam te staan. Op een kruispunt wordt de reiziger, de gemeente op de weg naar het Vaderhuis, genoopt zich te bezinnen en te kiezen. Men kan ook de verkeerde weg inslaan en verdwalen.
Zijn de wegwijzers die daar staan betrouwbaar?
Kunnen wij ons veilig toevertrouwen aan de gidsen die zich aanbieden? Zo vormde de prediking van Zwingli een keerpunt voor de Kerk van Zürich en van Zwitserland. Kritisch laat Oorthuys zich uit over de Labadie: “Zijn optreden was geen keerpunt voor de Kerk in Nederland. We mogen dankbaar zijn dat de Kerk deze gids niet volgde”.
In de laatste studie betoogt Oorthuys dat Kohlbrugge in zijn prediking over de oude en de nieuwe mens de apostel Paulus niet heeft misverstaan. “De meest ‘orthodoxe’ gemeente is doof aan één oor, zo niet aan twee, en luistert maar half wat Paulus predikte van de oude en de nieuwe mens.”
“Van de Wet, dat de oude mens sterven moet, en de nieuwe opstaan en leven, daarvan wist en weet de gemeente wel. Maar van het Evangelie, dat de oude mens met Christus gekruisigd, gestorven, dood en begraven is, en dat de nieuwe mens opgestaan is en Gode leeft, naar dat wonderlijk heerlijk evangelie Gods, door Paulus vol en klaar gepredikt, luistert de gemeente niet. Aan die kant is zij doof.”
Op een bijzonder heldere wijze weet Oorthuys uiteen te zetten hoe evenwichtig Kohlbrugge spreekt over ‘de oude en de nieuwe mens’. Hij laat zien hoe de Elberfeldse predikant Bijbelse lijnen trok tot de volle en uiterste consequentie.

De eeuwige jeugd van Heidelberg
In 1939 verscheen van zijn hand het boek De eeuwige jeugd van Heidelberg. In het voorwoord zette Oorthuys uiteen wat hij met deze titel wilde zeggen. Het is juist déze catechismus die maar niet wil verouderen. Hij wijst dan op een afbeelding van een letterplaatje uit een oude Bijbel, waar Adam bezig is zijn zonen Kaïn en Abel te onderwijzen uit een boekje, waarop aan de buitenkant staat: Heidelbergsche Catechismus.
In de tijd van de Reformatie zagen diverse catechismussen het licht, zoals onder andere de Kleine en Grote Catechismus van Luther en ook Calvijn schreef er twee voor de stad Genève. Hoewel deze leerboekjes veel hebben betekend en een helder geluid gaven, bleef die van Heidelberg de schoonste. Bijna elke vraag en antwoord is een nauwkeurige korte weergave van een hoofdstuk van de Institutie.
De Heidelbergse theologen waren leerlingen van Bullinger, maar ook en allermeest van Calvijn. De eeuwige jeugd van Heidelberg bevat niet zozeer preken van de 52 zondagsafdelingen, maar korte meditaties, waarin op een puntige wijze veel gezegd wordt, indringend en verrassend. Iets wat ook geldt voor de andere geschriften van Oorthuys.

Hoe kom ik tot zekerheid des geloofs?
Een praktisch geschrift is Oorthuys’ Doopboekje.
Hierin is een lezing opgenomen met de titel Hoe kom ik tot zekerheid des geloofs? Tweemaal heeft hij deze lezing uitgesproken, een keer voor een aantal Amsterdamse collega’s en een keer voor de ‘Bond van Gereformeerde Jongeren’. Vervolgens werd zij opgenomen in het ‘Amsterdamsch Kerkbeurtenblad’ en daarna is de lezing op herhaaldelijk verzoek uitgegeven in boekvorm.
Oorthuys gaat in op de vraag: Hoe kom ik tot zekerheid van het geloof. Hij wijst erop dat deze vraag op tweeërlei wijze gesteld kan worden. Enerzijds, hoe kom ik tot de vaste overtuiging, dat het Evangelie, de leer van de Christelijke kerk, wezenlijk de waarheid is? En anderzijds, hoe kom ik tot de zekerheid, dat ik een kind van God ben; hoe kom ik daartoe, dat ik het vast geloof en op goede gronden weet, dat al mijn zonden vergeven zijn en dat God mij tot Zijn kind aangenomen heeft.
Met name op deze laatste vraag gaat Oorthuys op een uiterst pastorale wijze in. “Er leeft in het hart een verlangen naar God, anders leefde deze vraag niet, maar er is geen vrede met God. We willen vechten tegen de zonde en heilig leven, maar er is geen zekerheid. In het hart leeft: ‘O, als ik me eens bedroog, want mijn hart is zo bedrieglijk. Als ik een kind van God ben dan zal het zo heel anders met mij zijn. Het is alles bij mij onrein en verkeerd. Als God het mij nu maar eens zeggen wilde, dat Hij mij uit louter genade aanneemt, als ik nu maar eens een stem uit de hemel kreeg: gij zijt Mijn kind; al uw zonden vergeef Ik u; Ik heb u van eeuwigheid gekend’. En zo wacht men jaar en dag, of men niet zulk een stem verneemt.”
Nog meer bezwaren laat Oorthuys passeren.
Uiteindelijk roept hij uit: “Het is alles vergeefs, als gij het langs deze wegen zoekt. Want als ge het op deze wijze zoekt, dan zoekt gij het buiten Christus om, want Hij is immers de deur. Er is geen ware zekerheid van het geloof dan door die ene weg: Christus. We hebben van jongsaf geleerd dat Christus door Zijn kruisdood de zonde heeft weggenomen en de vloek en de schuld heeft gedragen.” “Maar als het erop aankomt, dan hebben we aan Christus niet genoeg. Dan moet eerst die gestalte, dat kenteken, dat nieuwe leven gevonden worden of een aantal bevindingen waar we op willen bouwen. Wanneer we eindelijk zover komen dat we de zonde de baas waren en we tevreden zijn met ons heilig leven dan zijn we niemand anders dan een Farizeeër. God de Heilige Geest moet al onze vroomheid afnemen, zodat we een goddeloze worden.”
Hoe kom ik dan tot geloof, tot zekerheid? “Door in de Heere Jezus te geloven! Er is geen andere weg dan u gelovig toevertrouwen aan Hem.” Maar mag ik wel geloven? Wat voor grond heb ik nu om te geloven, dat het ook voor mij is? Dan wijst Oorthuys op het Woord en op het sacrament van de doop: “Eerst het Woord, maar daar laat God het niet bij”.
De boodschap van genade en vergeving heeft Hij bovendien nog verzegeld door het sacrament: “Wanneer ge in de nood van uw zonde niets ontdekken kunt, dat u recht geeft een kind van God te wezen, leg dan uw hand op uw voorhoofd en spreek: ‘Heere, daar hebt Gij geschreven: dit kind is van Mij en Gij wist toch wel, welk een goddeloos hart ik had en Gij hebt gezegd: zo zeker, kind, als Ik u met water was, zo zeker was Ik u van alle zonden met des Lams bloed. Heere, daar houd ik U aan.’ Dan hebt ge beteren grond dan duizend bevindingen en duizend woorden”.

Waardering
Dr. K.H. Miskotte schreef in zijn In memoriam Dr. Gerardus Oorthuys 1876-1959: “Misschien zal zich een enkele nog eens zetten tot de lectuur van ‘De eeuwige jeugd van Heidelberg’ of van zijn colleges over de Predestinatie of in het ‘Doopboekje’ zich verdiepen of in dat doorwrochte geschrift over de Sacramenten.”
“Dan zal men behalve van de zaak waarom het gaat, ook nog voor een ogenblik van de man weten, die zijn grote kennis juist niet hoog in de ruif heeft gehangen, maar heeft neergelegd als op de vloer voor onze voeten, zodat we, wanneer we het niet nemen, er overheen moeten stappen”.
Prof. C. Graafland typeert Oorthuys als “een theoloog, die tot nu toe sterk in de schaduw is blijven staan. Dat is zeer te betreuren, omdat zijn theologie rijk en diep is en ons een weg wijst in het verstaan van de Schrift, die ook nu van grote betekenis is”.
Beide theologen kenschetsen Oorthuys zonder meer terecht. Het loont zeer de moeite om opnieuw kennis te nemen van wat deze theoloog, die in feite een biograaf verdient, heeft nagelaten.


Geraadpleegde literatuur:
Kerkblaadje, 42e jaargang no. 8, Balk, 1951.
Kerkblaadje, 75e jaargang no. 1 - 8, 10 - 12, 16 - 18.
Artikelenserie door drs. J. Koolen, Balk, 1984.
Kerkblaadje, 75e jaargang no. 17 - 20. De heerlijkheid van Christus door G. Oorthuys, Balk, 1984.
Rondom de Doopvont, De doop als splijtzwam in de gereformeerde gezindte door prof. dr. C. Graafland, Kampen, 1983.
Dr. G. Oorthuys, Anastasius’ ‘Wechwyser’, Bullingers ‘Huysboeck’, en Calvijns ‘Institutie’ vergeleken in hun leer van God en mensch, Leiden, 1919.
Dr. G. Oorthuys, Kruispunten op de weg der kerk, Leiden, 1990.
Dr. G. Oorthuys, Doopboekje, Wageningen, z.j.
Dr. G. Oorthuys, De eeuwige jeugd van Heidelberg, Amsterdam, 1939.
Dr. G. Oorthuys, De Sacramenten, Nijkerk, 1948.

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 juni 2011

Protestants Nederland | 40 Pagina's

Dr. G. Oorthuys verdient een biograaf

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 juni 2011

Protestants Nederland | 40 Pagina's