Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Achterberg 50 jaar geleden overleden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Achterberg 50 jaar geleden overleden

11 minuten leestijd

Het was op 17 januari vijftig jaar geleden, dat een groot dichter op 56-jarige leeftijd overleed: Gerrit Achterberg. Hoewel er nog veel werk van hem verkrijgbaar is, lijkt de belangstelling toch te tanen. Recent sprak ik een bestuurslid van de Achterbergkring die nadrukkelijk liet weten dat het moeilijk is landelijk de aandacht voor hem gevangen te houden.

Ik wil in deze bijdrage aandacht vragen voor Achterberg (geboren op 20 mei 1905 in Neerlangbroek en overleden op 17 januari 1962 in Leusden). Ik doe dat met een persoonlijk verhaal. Welke gedichten van Achterberg hebben mij aangesproken en waarom?
Dat is de hoofdvraag waarop ik antwoord geef.

Het eerste gedicht: Bekering
Achterberg heeft zeker geen leven gekend dat als model voor brave christenen geldt. Het wordt wel scherper voor christenen die weet hebben van een eertijds, voor hen die kunnen spreken over een tijd dat God weinig of geen betekenis voor hen had.

Bekering
Gij hebt het hoog geheim doorbroken, Heere Jezus,
tussen ons en de Vader; naar Uw Woord
mogen wij zonder zonde zijn en nieuwe wezens,
wat er ook in ons leven is gebeurd.

Ik deed, van alles wat gedaan kan worden,
het meest misdadige – en was verdoemd.
Maar Gij hebt God een witte naam genoemd,
met die van mij. Nu is het stil geworden
zoals een zomer om de dorpen bloeit.

En moeten ook de bloemen weer verdorren:
mijn lenden zijn omgord, mijn voeten staan geschoeid.
Uit Uwe hand ten tweeden maal geboren,
schrijd ik U uit het donker tegemoet.

Voor de lezers van Protestants Nederland zal de titel niet vreemd voorkomen. Bekering is een door en door bekend woord in kerkelijk Nederland. De dichter Achterberg is opgegroeid in een reformatorische kerk.
Hij was om zo te spreken een van ons.
Als hij in Den Haag woont, komt hij in geestelijke problemen. Hij heeft zijn onderkomen bij een hospita.
Op 15 december 1937 doodt hij de vrouw en verwondt hij haar 16-jarige dochter. Achterberg wordt veroordeeld tot tbs.
Dan begint er een lange tocht, een zoektocht, een dwaaltocht in de psychiatrie.
Over die daad schrijft de dichter in de tweede strofe. Hij deed van alles wat gedaan kan worden het meest misdadige – hij doodde een mens – en daarop volgt het oordeel: ik was verdoemd.
Gode zij dank lezen we direct een ´maar´. God heeft een witte naam genoemd. Een verwijzing naar Openbaring 2:17. Daar wordt geschreven over de witte keursteen met een nieuwe naam. Achterberg balt dit samen tot witte naam. Het wijst erop, dat de zwarte zondaar door Jezus’ werk (zie de eerste strofe) nieuw wordt.
Na die Godsdaad breekt er een rust aan.
Misschien niet voor altijd. Dat staat in de laatste strofe. Maar er heeft volgens het gedicht een wezenlijke verandering plaatsgevonden in het leven van de moordenaar: hij komt voor rekening van God.
De kern van de christelijke religie brengt Achterberg hier onder woorden in de tweede strofe. In de eerste wijst de dichter naar de eeuwigheid, waarin hij verkiezing formuleert als ´een hoog geheim´, wat zowel een groot als hemels geheim betekent.
In Jezus zien we in de spiegel van de verkiezing, leert Calvijn. Jezus heeft het geheim doorbroken.
Dankzij Zijn werk weten wij ervan. De laatste strofe tekent de vernieuwde mens. De godservaring gaat voorbij en er is rust gekomen in het leven. Mocht de strijd roepen, de ik-figuur is gereed (Efeze 6).
Nu hij wedergeboren is kan hij uit het donker van deze wereld en van dit leven de Zaligmaker tegemoet gaan. Daarin is iets fiers: hij schrijdt Hem tegemoet.

Het tweede gedicht: Innemee
De eerste keer dat ik iets van Achterberg las, was dat een gedicht uit Ode aan Den Haag. Het is een gedicht over Innemee, de Haagse begrafenisondernemer. Het gedicht is gaaf geschreven en volstrekt niet moeilijk te begrijpen.
De plattelander Achterberg kijkt naar de begrafenissen in Den Haag. Hij kijkt en vergelijkt.

Innemee
Ze worden hier begraven met een haast
alsof de dood hen op de hielen zit.
En wat een buitenman het meest verbaast
is dat de stoet bijna geen staart bezit;

natuurlijk weer een ver familielid
waarmee men even naar de groeve raast
om gauw terug te wezen van de rit,
want ieder blijft zichzelf het allernaast.

Bij ons luiden ze urenlang de klok.
Een kind beseft wat te gebeuren staat.
Men schaart zich achter ’t lijk in diepe stilte.

En lang daarna hangt in het dorp een kilte,
die iemand door de schouderbladen gaat;
als het herstellen van een zware schok.

Graag wijs ik op enkele bijzonderheden.
Sommigen zullen de vergelijking in regel 1 en 2 misschien gezocht vinden, maar ikzelf interpreteer het als een goed gebruik maken van bekende beeldspraak, nu het beeld ook daadwerkelijk over sterven gaat. De plattelander is gewoon aan lange rijen mensen achter de baar, maar ziet in de stad maar een klein gevolg.
Achterberg verbindt ´stoet´ en ´staart´ nauw door alliteratie te gebruiken. Als buitenman heeft hij zijn oordeel snel klaar: de dode zal wel iemand zijn die nauwelijks relaties had. Wie nu aanwezig is, denkt toch vooral aan zijn eigen business en daarom ´raast´ men even naar het graf en wil men vooral snel terug zijn.
Daartegenover stelt de dichter een begrafenis op het platteland. Daar wordt de klok urenlang (hyperbool) geluid. Zelfs een kind, dat gewoonlijk niets weet van dood en sterven, snapt waarom het hier gaat. Er is grote toewijding bij de aanwezigen.
Ze nemen de tijd om de juiste plaats te kiezen, als ze zich achter de kist opstellen. En hier heerst het besef nog wat de dood van iemand betekent voor de samenleving.
Nieuw is de dichterlijke uitspraak: het gaat je door de schouderbladen in plaats van het bekende: het gaat door merg en been.

Het derde gedicht: Reiziger ´doet´ Golgotha
Met het gedicht ´Reiziger doet Golgotha´ echter heeft Achterberg voorgoed een plaats gekregen in mijn topgedichten. De rooms-katholieke Frans Berkelmans heeft in de Achterbergkroniek uitgebreid de waarde van dit gedicht aan het licht gebracht. Ik ben schatplichtig aan hem bij de toelichting die straks volgt.

Reiziger ‘doet’ Golgotha
(I) Zij hebben Hem, zonder zich af te vragen
of Hij het kon verdragen,
met nagels aan een kruis geslagen.

En toen Hij daar te lijden hing,
- een spijker is een lelijk ding -
zei Hij: Vader vergeef het hun.

Zei Hij: ze weten niet wat ze doen.
Het was hun er immers om te doen,
om eens te zien, wat of Hij nu zou doen!

Zo heeft Hij nog voor hen gebeden,
en in Zijn sterven aan hen meegegeven
een alibi voor hun geweten.

En ik stond in de verte quasi wat te praten
met ‘n paar onnodige, onnozele soldaten.
Ze deden immers toch, wat ze niet konden laten.

Maar Hij beriep zich op het allerlaatste:
de handen van Zijn Vader; - nog voor Pasen
moest ik me naar mijn schip in Jaffa haasten.

(II) Toen heb ik – ‘t was op Cyprus - in de krant gelezen:
J. v. N. , Christus geheten,
is, na voor drie dagen gekruist te wezen,
zoals onze geachte lezers weten,

niet in Zijn graf gevonden: het was open.
Hardnekkige geruchten lopen,
dat Zijn discipelen de wacht beslopen,

toen deze sliep, en zo het lijk ontvreemdden.
Geëxalteerde vrouwen echter meenden,
dat zij Hem zagen wandelen door de beemden;

Maria moet gestameld hebben: Heere!
Er zijn ook vissers, die beweren:
Hij heeft met ons gegeten bij de meren.

Maar dit is van bevoegde zijde wedersproken.
Men late zich geen knol voor een citroen verkopen.

(III) Rome. - Het anker valt. Wij varen thuis.
Ik spoed me naar de thermen, word ontluisd
van reis en roes en in mijn eigen huis

bij vrouw en vuur en radio gezeten,
ben ik alras Christus en kruis vergeten.
...Toen heeft een S.O.S. mijn ziel doorreten:

‘Mijn Geest wordt uitgestort op alle vlees.
Wie niet voor Mij is, is tegen Mij geweest’,
seint een Geheime Zender wit en hees.

Weer onder zeil, over de eenzaamheden
van oceanen, die mij van U scheiden,
Christus, wil mij verschijnen aan den einder.

Wie oppervlakkig naar dit gedicht kijkt, zal zien dat het getal drie belangrijk is. Er zijn drie hoofddelen, de strofen tellen drie regels en de titel beslaat drie woorden. Het kan haast niet anders of de dichter verwijst hierbij naar het heilige getal van de volmaaktheid: de drie-enige God.
De titel is opvallend en verwijst naar de Amerikaanse manier van reizen: een oppervlakkig en snel bezoek brengen aan hoogtepunten. Golgotha is zo´n hoogtepunt en dat zal de toerist dus zeker niet links laten liggen. Stilistisch bezien is het gebruikte werkwoord opvallend.
´Doen´ is een vaag woord, een zogenaamd passepartout, een woord met een vage betekenis dat meer kan betekenen. Sterk van deze dichter is dat hij het werkwoord ook in de derde strofe gebruikt. Tot driemaal toe staat het werkwoord daar, maar het betekent steeds iets anders: eerst het ´kruisigen´, daarna volgt ´de intentie om te doden´ en ten slotte ´het kruis verlaten´.

De toerist
Laten we de delen afzonderlijk wat nauwkeuriger onderzoeken. De toerist is in deel 1 bij Golgotha aanwezig. Even snel, want aan het eind laat hij weten dat hij zich naar de volgende trekpleister haast.
Het wonderlijke is dat de toerist niet alleen maar de historische plaats bezoekt, zoals vandaag de dag tallozen in de Graftuin in Jeruzalem kijken naar de rots, maar tegelijk de kruisiging live meemaakt! En hoe!
De bezoeker is niet iemand die tijd heeft een nauwkeurig onderzoek in te stellen. Hij is immers geen rechter en de figuur die gekruisigd wordt, zegt hem niet zo veel… Dit hele deel ademt een geweldige nonchalance uit.
Onverschillig staat de bezoeker alles aan te zien. In de stijl heeft Achterberg woorden gebruikt die dat accentueren. Woorden als ´een spijker is een lelijk ding´, het herhaalde ´zei Hij´, ´quasi wat te praten´ en ´ze deden immers toch wat ze niet konden laten´.
Achterberg probeert met deze aanpak de reactie van de hedendaagse moderne mens in taal te vangen. We hebben te veel haast om over Jezus´ dood na te denken en we staan op verre afstand van Hem. Misschien is er toch een bepaalde verontrusting gekomen, maar die leggen we gemakkelijk het zwijgen op. Dat staat vooral in het tweede deel.
In een vormelijke stijl van een – slechte – krant informeert de dichter zijn lezer over wat er gebeurd is.
Geheel volgens de regels meldt de krant alleen de initialen: J.v.N. Hij is immers de verdachte, de misdadiger.
Verder staan er wat moeilijker constructies in, die uit schrijftaal komen zoals ´na voor drie dagen gekruist te wezen´, oude woorden als ´ontvreemdden´ en ´beemden´ en verder een zekere bronvermelding: ´hardnekkige geruchten' en ´moet gestameld hebben´ en ´van bevoegde zijde´.
De laatste zin past niet in de gekozen stijl, maar is wel duidelijk: de lezer moet zich niet laten verontrusten. Hij kan Jezus gewoon en rustig vergeten.
Deel drie vindt plaats in Rome. Nu is de stijl er meer een van korte berichten, zoals uit de eerste regel blijkt.
Moderne media hebben hun intrede gedaan. Er wordt een SOS-bericht gehoord: Save our souls, red onze zielen. Zeer toepasselijk!
Er is sprake van een radio waarvan een Geheime Zender, de Heilige Geest, gebruik maakt.
Het effect is duidelijk: de reiziger gaat opnieuw op reis, maar ervaart nu dat ´oceanen van eenzaamheden ´ scheiden van Christus. Er blijft maar één bede over: Jezus Christus, laat ik U mogen ontmoeten, laat ik U aan de horizon zien komen!
De drie delen wijzen nadrukkelijk op fasen in Jezus´ werk. Na de kruisiging in deel 1 volgt de opstanding in deel 2 en de uitstorting van de Geest in deel 3. Juist de Laatste maakt dat er betrokkenheid op Jezus komt. Zonder de Geest blijft de mens reiziger op afstand, maar door Hem wordt de bede gewekt: wees mij, zondaar, genadig.

Zinvolle anachronismen
Achterberg heeft gebruik gemaakt van anachronismen. In Jezus´ tijd was er geen krant, zoals Achterberg het beschrijft, en was er geen radio.
Ook waren er geen toeristen in de huidige betekenis. Toch zet de dichter deze zaken naast de kruisiging door de Romeinse soldaten en naast de thermen waar Romeinen hun bad namen. Waarom doet hij dat?
Op kunstzinnige wijze laat de dichter zien hoe de moderne mens tegenover het grote offer van Jezus staat, maar op even verrassende wijze tekent hij de manier waarop deze mens, die én in tijd én in geestesgesteldheid ver bij Jezus vandaan staat, toch door Hem getrokken wordt.
Het kan zijn dat mensen zich daaraan ergeren, maar mij spreekt dit laatste gedicht van Achterberg door deze kunstzinnigheid het meest aan.

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 2012

Protestants Nederland | 28 Pagina's

Achterberg 50 jaar geleden overleden

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 2012

Protestants Nederland | 28 Pagina's