Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ida Pierson: een bezielde christin

Bekijk het origineel

Ida Pierson: een bezielde christin

Portretten van enkele vrouwen uit het Réveil – 2

10 minuten leestijd

In het Réveil hebben vrouwen een grote rol gespeeld. Al traden ze naar negentiende- eeuwse zede minder op de voorgrond dan de mannen, zonder hen is het Réveil ondenkbaar. Hun vele werkzaamheden op het terrein van onderwijs en armenverzorging, hun steun aan wat men noemde boetvaardige gevallene vrouwen – berouwvolle prostituees die een nieuw leven wilden beginnen – en zoveel meer, heeft vorm gegeven aan de verwezenlijking van de christelijke naastenliefde die door het Réveil met grote ijver is beoefend.

Niet te meten daarbij is de betekenis van de weldadige sfeer die deze vrouwen, dames uit de hogere kringen, in huis, gezin en samenleving om zich heen hebben verspreid en die over het leven van hum medemensen een glans heeft gegoten.
Een van deze vrouwen wier naam in de geschiedenis een ereplaats blijft behouden is Ida Pierson-Oyens (1808-1860)1.
Ida Oyens werd te Amsterdam geboren als dochter van een bankier en groeide op in een alleszins godsdienstige sfeer. Nadat zij na het overlijden (1826) van haar moeder enige jaren voor de huishouding had gezorgd trad zij in 1829 in het huwelijk met de rijke zakenman (hij was groothandelaar in glas) Jan Lodewijk Gregory Pierson (1806-1873), wiens bedachtzaam en stil karakter een levendig contrast vormde met haar gepassioneerde en vrolijke natuur die overigens niet vrij was van een zekere tobberigheid.2 Tevens wordt zij omschreven als een poëtische natuur3, een omschrijving die natuurlijk heel goed paste bij haar sterke emotionaliteit.
Het welgestelde en voorname gezin Pierson, dat een mooi huis aan de Prinsengracht bewoonde, leefde aanvankelijk het gewone leven van de Amsterdamse patriciërs dat zeker niet ongodsdienstig was, maar toch niet, zo mag althans worden aangenomen, de religieuze ernst van het Réveil bezat. Maar hierin kwam verandering.
De overlevering wil dat de godsdienstige verdieping van mevrouw Pierson (en haar echtgenoot) te danken was aan lezing van boeken die een dienstmeisje bij een schoonmaakbeurt op zolder had aangetroffen, maar beter is het deze verandering en verdieping terug te voeren op haar kennismaking met het Réveil omstreeks 1840 dat in de hogere Amsterdamse kringen talrijke aanhangers telde.
Eerst in de persoon van Willem de Clercq met wie zij en haar man – bij een gevoelsmens als De Clercq met zijn grote behoefte aan geestelijke verwantschap niet verwonderlijk − zielsvrienden werden en wiens vroege overlijden (1844) haar zeldzaam diep heeft getroffen, later met Isaäc da Costa voor wie zij, een vermogen dat slechts ontvankelijke naturen lijken te bezitten, al spoedig grote bewondering kreeg en die steeds meer haar geestelijke raadsman is geworden.
De befaamd geworden zondagavonden van Da Costa waarop de bijbel op een geheel eigen en poëtische manier werd uitgelegd raakten haar diep.
Op deze avonden kreeg haar geloof nieuwe kracht en zij laafde zich aan de gloedvolle en indringende beschouwingen van de romantisch-orthodoxe bijbelverklaarder Da Costa.
Aan een schoonzuster gaf zij verslag van de avond van 14 juli 1840 waarop Da Costa zijn lievelingsonderwerp van het gebed behandelde en “hij verklaarde de gelijkenis van den onregtvaardigen Regter zooals ik voor mij tenminste, die nooit begrepen heb… Oneindig rijker stelde hij ons den zin dezer gelijkenis toe en paste dien ook geheel op God toe… God is tot niets verpligt maar wil Zich in zijn nederbuigende liefde uit kracht van Zijne belofte gelijkstellen met den onregtvaardigen regter. Om nu den onregtvaardigen regter te bewegen haar te verhooren valt de weduwe hem lastig en dit middel geeft de Heer ons nu ook aan de hand, namelijk bidt zonder ophouden, valt Hem lastig, houdt aan…”4.
Het gebed, zo had Da Costa zijn hoorders voorgehouden, behoorde de ademtocht van de ziel te zijn. De voordracht over het laatste hoofdstuk van 2 Timotheüs was haar eveneens heerlijk en boeiend geweest en vertroostend was haar die over de bijbelwoorden “Die van dit water drinkt zal nimmermeer dorsten”en “Mijn spijze is dat Ik doe de wil van Hem die Mij gezonden heeft” 5
Voedsel voor haar ziel vond mevrouw Pierson ook bij de in Réveilkring steeds meer geliefd geworden predikant Beets in Heemstede.
Wanneer zij zomers op haar landgoed Uyt ten Bosch in Heemstede verbleef ging ze graag naar het kleine en karakteristieke kerkje aan het Wilhelminaplein waar ook de families De Clercq en Da Costa tijdens hun vacanties in Heemstede, een destijds bij rijke Amsterdammers geliefde vakantieplaats, de kerkdiensten bijwoonden en eveneens geraakt werden door de ernstige en innige prediking van Beets.
Tekenend in dit verband is de reactie van De Clercq op een dienst van 3 juli 1842: “Toen ik aan de Piersons bij het uitgaan de hand drukte zeiden zij: laat ons danken dàt te mogen hooren”6.
Voor de Amsterdamse Réveilvrienden moeten het daar in het toen nog zo mooie Heemstede vaak goede dagen en zondagen zijn geweest, getuige ook de woorden van mevrouw Da Costa over het allerhartelijkste en stichtelijk en gezegend samenzijn met de familie Pierson in de zomer van 1843 toen men samen wandelingen maakte en ter kerke ging7.
De vroomheid van mevrouw Pierson beperkte zich niet tot eigen innerlijk leven, maar kwam ook tot uiting in daden. Op eigen vrouwelijk terrein heeft zij actief deelgenomen aan het vele werk dat door het Réveil vooral sinds de oprichting (1845) van de Christelijke Vrienden, waarvan de eerste vergaderingen in haar gastvrij huis plaatsvonden, is verricht.
In 1847 richtte ze, samen met andere dames uit het Réveil, in de Plantagebuurt een bewaarschool op, later uitgebreid met een zondagsschool en een breischool, zette zich in voor het ‘logement voor vrouwelijke personen’ “Te Huis”, en nam sinds 1850 deel aan het zendingswerk onder joden, waarbij ze probeerde met joodse vrouwen in gesprek te komen en de kinderen naaien en breien leerde8.
Mevrouw Pierson was tevens presidente van het Amsterdamse Steenbeek Comité dat zich bezig hield met het zoeken naar een betrekking (meestal die van dienstbode) voor vrouwen die zich wilden losmaken van de prostitutie of deze verwezen naar Steenbeek waarvan mevrouw Pierson directeur Heldring – de voorman van de Christelijke Vrienden – en directrice mejuffrouw Voûte goed kende.
Persoonlijke banden waren belangrijk in Réveilkring die men zou kunnen omschrijven als een netwerk van betrokken en bewogen welvarende burgers.
De maatschappelijke positie van mevrouw Pierson gaf haar ook tijd en gelegenheid tot schrijven waarin zij zich zeer actief toonde.
Ze schreef traktaatjes voor de Inwendige Zending, kinderverhalen (die volgens haar biograaf Schram niet tot het meest geslaagde deel van haar arbeid behoren), pedagogische verhandelingen als Een woord aan de moeders over de opvoeding van kinderen, door eene moeder en schroomde niet de pen op te nemen tegen de predikant Busken Huet.
Deze predikant stelde in zijn Vragen en Antwoorden. Brieven over den Bijbel (1857-1858) dat de bijbel als een gewoon menselijk boek moet worden beschouwd, een stellingname die zij natuurlijk verwierp en waar zij tegenover stelde dat men de bijbel moet nemen zoals die daar ligt en zich aan ons voordoet.
Tevens had mevrouw Pierson veel belangstelling voor de zending overzee. Een vrucht hiervan was haar driedelig werk Oom Karel (1857-1858) dat blijk gaf van grote kennis van Afrika.
Tevens was zij presidente van een zendingskrans. Kortom: op vele terreinen van de Inwendige Zending was zij actief.
Mevrouw Pierson was moeder van drie dochters en vier zonen. Van deze laatsten overleed een op vierjarige leeftijd. De drie overgebleven zonen hebben, elk op eigen terrein, een belangrijke rol in de Nederlandse geschiedenis gespeeld.
Allard (1831-1896), aanvankelijk predikant, werd een vooraanstaand cultuurhistoricus en geniet nog steeds faam als schrijver van Oudere Tijdgenooten (1888), het mooiste boek dat ooit over het Réveil is verschenen en een voorbeeld van liefdevolle geschiedschrijving, Hendrik (1834-1923) werd president-directeur van de Heldringgestichten, en Nicolaas Gerard (1839-1909) econoom, staatsman en minister-president (1897-1901).
In het gezin Pierson was dus een zeldzame cumulatie van talent.
Van de drie zoons was Allard, een even gevoelige natuur als zijzelf en in zijn jonge jaren eveneens in de ban van Da Costa, haar oogappel9.
Aanvankelijk leek hij in de voetsporen van zijn moeder te treden en haar orthodox geloof over te nemen, maar geleidelijk aan ontwikkelde hij zich in moderne richting en in 1865 legde hij zijn ambt als predikant neer.
Hierbij dient overigens te worden opgemerkt dat hij altijd grote eerbied voor het christendom heeft behouden. Hoe was het anders mogelijk geweest een boek als Oudere tijdgenooten te schrijven?
Hoe het zij: moeder Pierson was natuurlijk diep bedroefd over deze ontwikkeling en ook Allard heeft geleden onder de geestelijke verwijdering die beiden diep voelden, maar toch niet kon worden opgeheven. Men kan dit tragisch vinden, maar het tekent wel de ernst en oprechtheid van beider overtuiging. Aan de grote wederzijdse liefde en Allards hoogachting voor zijn moeder heeft dit gelukkig geen afbreuk gedaan.
In het prachtige gedicht Een droom, geschreven zeventien jaar na haar overlijden, heeft Allard zijn liefde voor zijn moeder op ontroerende wijze vertolkt.

We citeren enkele regels:
Hij vlijt op ’t donzig mos zich neder;
Naast hem, − haar beeld is ernstig zacht,−
Haar oog is onbeschrijflijk teeder −
Een vrouw in ’t schoonst’der levenskracht.
Zij peinst; zij spreekt,
De jong’ling luistert,
Aan moeders lippen vastgekluisterd.10

Moeder Pierson schetst haar zoon zijn toekomstig leven en deze is vol weemoed dat zij daaraan geen deel meer zal hebben. Het droombeeld verdwijnt, maar blijvend is de herinnering:

’t Verzwond, wat me in den droom verscheen.
Maar in het vroolijk morgenlicht,
Zag ‘k, op een lichte wolk geheven, −
Hoe vriend’lijk blonk haar aangezicht! −
Het beeld der onvergeetb’re zweven,
Van haar, aan wie ik ‘beste dank!

Gij hebt mij, Moeder, niet begeven:
‘k voel in mijn ziel uw zieleleven
Ik ben het speeltuig, gij de klank!11

Een moeder die zulk een mooie en gewijde herinnering achterlaat moet wel een bijzondere vrouw zijn geweest en geen wonder dat alle kinderen haar steeds in liefde en dankbaarheid hebben herdacht.
Zij was de zon van haar gezin en vooral op haar drie rijkbegaafde zonen is haar invloed zeer groot geweest.12 Niet alleen vanwege haar eigen activiteiten, maar ook middels haar zonen bekleedt zij een belangrijke plaats in onze vaderlandse geschiedenis in het algemeen en die van het Réveil in het bijzonder.
Na een langdurig ziek-en sterfbed is Ida Pierson-Oyens, nadat zij twee dagen van tevoren haar man de verzekering had gegeven dat het in haar ziel licht bleef, op Tweede Kerstdag 1860 rustig en kalm overleden.
Met haar ging een vrouw heen die bezieling had uitgestraald en haar leven in dienst van Christus heeft willen stellen.
Zij was, zo schreef haar invoelende biograaf, een actieve, intelligente en geestelijk volwassen christin geweest13. Gelukkig de kring waarvan zulke vrouwen deel uitmaakten.


Noten
1 Over haar schreef P.L. Schram, ‘Een huisvrouw uit het Réveil. Ida Pierson-Oyens (1806-1860)’, in: Aspecten van het Réveil. Opstellen ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de Stichting het Réveil-Archief. Kampen 1980, blz. 210-229. Voor deze schets is hiervan dankbaar gebruik gemaakt.

2 D.A. de Graaf, het leven van Allard Pierson. Groningen 1962, blz. 12.

3 G.C. Hoogewerff, Hendrik Pierson. Amsterdam 1914, blz. 5

4 M.E. Kluit, Het protestantse Réveil in Nederland en daarbuiten. Amsterdam 1970, blz. 414.

5 Schram, ‘Ida Pierson-Oyens’, blz. 214-215.

6 Willem de Clercq naar zijn dagboek. Door A. Pierson met medewerking van De Clercqs jongste kleindochter. Tweede deel (1825-1844). Haarlem 1889, blz. 232.

7 Dagboekje van Hanna da Costa-Belmonte. Bewerkt en toegelicht door O.W. Dubois. Heerenveen 2000, blz. 135.

8 Kluit, Protestantse Réveil, blz. 470. Zie tevens Digitaal vrouwenlexicon.

9 De Graaf, Allard Pierson, blz. 12.

10 A. Pierson, Gedichten. ’s-Gravenhage 1882, blz. 194.

11 Ibid., blz. 198.

12 Hoogewerff, Hendrik Pierson, blz. 5.

13 Schram, ‘Ida Pierson-Oyens’, blz. 229.

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 februari 2012

Protestants Nederland | 28 Pagina's

Ida Pierson: een bezielde christin

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 februari 2012

Protestants Nederland | 28 Pagina's