Door kracht en geweld?
Het verband tussen oorlogvoering en staatsvorming in de Nederlanden
De religieuze scheidslijnen in een aantal regios in Nederland zijn nog altijd zichtbaar. Ondanks de secularisatie spreken we in 2012 nog van geloven boven de grote rivieren en er onder. Onder andere met carnaval (van oorsprong een door en door religieus feest) wordt dit manifest. Een enorm ontzuilingsproces heeft deze religieuze scheidslijnen nog niet helemaal weggevaagd. Waarom is het zuiden van Nederland van oorsprong rooms-katholiek en zijn Holland en andere provincies van origine protestants? Op enkele Vlamingen na, hoor je tegenwoordig niemand meer over de gemeenschappelijke wortels van wat we nu België en Nederland noemen.
Het is in historisch opzicht meer abnormaal dan normaal dat deze twee landen gescheiden zijn. Hoe komt dit allemaal? Dit artikel wil antwoord geven op de vraag naar het historische verband tussen staatsvorming en religie. En welke rol speelde dwang en geweld daarbij?
De historicus Geyl (1887-1966) beweerde dat de bevolking in de noordelijke Nederlanden niet protestants geworden, maar gemaakt is.
De rooms-katholieke historicus L.J. Rogier (1894-1974) werkte deze these verder uit. Beide historici verstaan onder protestantisering het onder pressie of dwang verlaten van de rooms-katholieke kerk en protestant worden. Met andere woorden, op veel plaatsen werd de gereformeerde religie van bovenaf ingevoerd. In het “bevrijde gebied” verliet de meerderheid van de Noord-Nederlandse bevolking de rooms-katholieke godsdienst onder overheidsdwang.
Zoals gezegd heeft deze these veel kritiek en vragen opgeroepen. Vooral regionale en lokale studies laten zien dat de voorstelling van zaken van Geyl en Rogier verouderd is. In hun visie zou een grote meerderheid van rooms-katholieken tegenover een kleine minderheid van protestanten hebben gestaan.
Deze stellingname kan beter vervangen worden door de voorstelling dat tussen een minderheid van calvinisten en een minderheid van overtuigde rooms-katholieken een meerderheid van middengroepen heeft gestaan, die afhankelijk van de omstandigheden tot één van beide partijen overging.
Hedendaagse literatuur
Als we in de Republiek over de getalsverhoudingen tussen roomsen en protestanten spreken is het van groot belang de tijd niet uit het oog te verliezen. In de verzetstijd van Willem van Oranje (zeg van 1568 tot 1584) wordt er in de hedendaagse literatuur van uitgegaan dat in deze tijd gereformeerde lidmaten ongeveer maar 10 procent van de bevolking uitgemaakt zouden hebben.
Die 10 procent is ontleend aan een bron uit 1587 van de historicus Pieter Bor. Later zijn dat er beduidend meer geworden. In elk goed boek over religie in de Republiek kunnen we lezen dat gereformeerde lidmaten in 1620 ongeveer 20 procent en in 1650 40 procent van de bevolking uitmaakten.
Geen serieuze historicus zal vandaag de protestantiseringsthese nog voor 100 procent onderschrijven. Daarmee is niet alles gezegd.
Prikkelende stellingen zoals de protestantiseringsthese hebben stimulerend gewerkt voor het historische en maatschappelijke debat. Hoewel thans niet meer algemeen aanvaard, is deze these toch ook een verklaring voor het gegeven dat Nederland boven de grote rivieren hoofdzakelijk protestant is, en beneden deze rivieren, roomskatholiek, inclusief het huidige België.
In Noord- en Zuid-Nederland is terdege onder druk van de toenmalige machthebbers de godsdienst van deze machthebbers ingevoerd. Door lokale- en detailstudies zullen vragen als wanneer, waar en in welke mate dit gebeurd is beantwoord kunnen worden.
een groot aantal gevallen is dit reeds gebeurd voor bijvoorbeeld steden als Haarlem, Rotterdam, Maastricht, Antwerpen, Delft, Luik, Breda, Nijmegen, Culemborg, Leiden, Bergen op Zoom, ’s Hertogenbosch, Groningen en Den Briel.
Deze studies hebben veel feiten aan het licht gebracht als het gaat over de motivatie van de overgang tot de gereformeerde kerk. Het moet de voorstanders en tegenstanders van de protestantiseringsthese om de feiten gaan in plaats van om veronderstellingen en meningen.
Onmiskenbaar verband
Samengevat kunnen we zeggen dat het verband tussen staatsvorming en religie onmiskenbaar is.
Na de Opstand waren er twee onafhankelijke en onderscheiden staten ontstaan. De bekende rechtsregel Cuius regio, eius religio, meestal vertaald met wiens gebied, diens geloof, werd bij de godsdienstvrede van Augsburg (1555) ingevoerd voor de diverse staten en vorstendommen in het Duitse rijk.
Dit beginsel, waarbij een machthebber in een gebied bepaalt welke godsdienst zijn onderdanen zullen belijden, gaat in de premoderne tijd, met alle verschillen en nuances voor het grootste deel van Europa op. Niet één land kende de scheiding tussen kerk en staat. Met alle conflicten én vormen van samenwerking tussen die beiden die in de praktijk veelal het gevolg waren van deze verbondenheid.
Weliswaar kende de Republiek in de 17e een 18e eeuw een vorm van tolerantie en gewetensvrijheid, maar de gereformeerde religie was de publiek bevoorrechte religie door de overheden. Was bij het ontstaan van de Republiek onmiskenbaar geweld aan de orde, hiervan was geen sprake toen de Republiek met haar bijzondere staatsinrichting eenmaal gevestigd was.
Nadat steden en regio’s veroverd waren, ontstonden er gunstige perspectieven voor de aanhangers van de godsdienst van het stadsbestuur.
Tussen 1588 en 1598 (De Tien Jaren) heeft de Opstand het definitief gewonnen. Hoewel er daarna nog steden verloren gegaan zijn en er nog vele tegenslagen kwamen, is de onafhankelijkheid van de nieuwe staat niet meer wezenlijk in gevaar gekomen.
De godsdienstige praktijk vertoont een genuanceerd beeld. In veel gevallen wisselden mensen van godsdienst, zoals ze van hemd wisselden. Omdat het hen voordeel, of kansen bracht. In veel andere gevallen zijn mensen uit innerlijke overtuiging lid geworden van de Gereformeerde kerk.
Militaire aspect
Politieke, economische, sociale, godsdienstige en geografische aspecten speelden hun eigen rol in de Tachtigjarige oorlog. In het kader van het verband tussen staatsvorming en religie wil ik te midden van alle genoemde aspecten, het militaire aspect apart belichten. Tijdens de Opstand vindt een militaire revolutie plaats. Het gaat te ver om de laat middeleeuwse Hoekse en Kabeljauwse twisten (en alle soortgelijke conflicten onder andere namen in de Nederlandse gewesten van de 15e eeuw) af te doen als zinloze voorbeelden van heldenmoed en razernij.
Maar er zullen weinig mensen zijn die duidelijk kunnen maken waarom het in deze talloze conflicten ging. Wie vocht er tegen wie en waarom? Eén van de minder bekende schoolplaten van Isings over “Jacoba van Beieren voor Gorinchem” is een voorbeeld van een strijd van het ene roemruchte adellijke geslacht tegen het andere (de Arkels tegen de Brederodes).
Maar welke - de eigen groep en plaats overstijgende - principes waren hier in het geding? Dat is anders in de 16e eeuw. Een groepje opstandelingen verzet zich om uiteenlopende redenen tegen de Spaans-Habsburgse hegemonie en centralisatie.
Het gaat om het geloof, de portemonnee en de vrijheid. De troepen van de opstandelingen zaten midden in een proces van een militaire revolutie.
Aan het eind van de 16e eeuw is sprake van een tactische revolutie op wapengebied. De opstandelingen en later de inwoners van de noordelijke Nederlanden hebben in prins Maurits ( 1567-1625) en zijn neef Willem Lodewijk (1560-1620) uitstekende militaire aanvoerders van topformaat gekregen. Soldaten leerden professioneler én dodelijker met hun vuurwapen om te gaan.
Contramars
De zogenoemde contramars van de musketiers is hiervan het duidelijkste voorbeeld. Een compagnie van 100 tot 150 musketiers stond in rijen van 10 opgesteld. Wanneer de eerste rij met hun musket geschoten hadden, keerden ze rechtsom en liepen naar de achterste rij waar zij hun musket opnieuw klaar maakten om te schieten. Ondertussen loste de tweede rij haar salvo’s. Enzovoort.
De contramars zelf dwong tot een bepaalde snelheid. Hij werd stapvoets, in de maat, uitgevoerd. Bij de uitvoering van de contramars kwam het op de vuurdiscipline aan.
Door eindeloze exercities had men zich in het Staatse leger hier van weten te verzekeren, juist door de soldaten eindeloos daarin te drillen. De fundamentele militaire betekenis van de hervormingen van Maurits en Willem Lodewijk is dat zij continu vuur op het slagveld mogelijk maakten.
In de zeventiende eeuw komt hier een organisatorische revolutie bij. Soldaten werden personeel in overheidsdienst, waarmee een beroepsleger ontstond. Een tijdige en regelmatige betaling verhoogden de discipline, motivatie en de kwaliteit van de soldaten. Dat de Republiek in de 17e eeuw een leger van bijna 100.000 soldaten kon betalen was te danken aan de veelheid en de zwaarte van belastingen en aan oorlogsleningen door rijke kooplieden. Het grootste deel van de inkomsten van de staat gingen naar het leger en de marine.
Erik Swart vat in zijn boek Krijgsvolk. Militaire professionaliseringen het ontstaan van het Staatse leger (1568-1590) de militaire revolutie samen met de begrippen professionalisering en disciplinering.
Met behulp van deze begrippen kan het verband tussen oorlogvoering en staatsvorming aangetoond worden.
Door de militaire successen van Maurits en Willem Lodewijk in de noordelijke Nederlanden en die van Parma (eigenlijk Alexander Farnese (1545-1592) en Spinola (1569-1630) in de zuidelijke Nederlanden ontstonden de geografische scheidslijnen tussen rooms en protestant.
Uitspraak van Cromwell
Betekent dit alles dat ons land als staat ontstaan en bewaard gebleven is louter dankzij het geweld van soldaten, matrozen en hun aanvoerders?
Met andere woorden: zonder musketten en schoppen om te graven was er geen Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden ontstaan? Brengt ons dat in de buurt van de beroemde uitspraak van Cromwell (1559-1658): Bidt God, maar houdt het kruit droog?
Waarmee we het eerste doen, maar aan het tweede eigenlijk meer vertrouwen geven? Laten we niet in de verleiding komen te grote versimpelingen te maken. De reden dat de opstandelingen erin slaagden een oorlog te winnen die op meerde momenten verloren scheen is niet eenvoudig. Groen van Prinsterer schreef meer dan honderdvijftig jaar geleden al: “de oorlog werd door de handel bekostigd en de handel door de oorlog uitgebreid”.
De internationale toestand speelde een geducht woordje mee. De Spanjaarden moesten meestal op twee of drie fronten oorlog voeren. Toen de Armada in 1588 verslagen was, bracht dat de Nederlanders en de Engelsen tot elkaar. Toen in Frankrijk de protestant Hendrik IV in 1589 de troon besteeg werd het zwaartepunt van de militaire operaties van Spanje naar Frankrijk verplaatst.
Overigens niet voor de eerste en laatste keer. De verdediging van de Middellandse Zee door Spanje en andere oorlogen kostte zoveel klinkende munt dat het land meer dan eens een staatsbankroet beleefde. Het menigmaal uitbreken van muiterijen in het Spaanse leger in heel Europa was hiervan een gevolg.
Techniek en tactiek
De techniek en tactiek van de oorlogvoering door Maurits en Willem Lodewijk hebben een grote rol gespeeld in de Tachtigjarige Oorlog. Maar laat de geschiedenis vooral zijn eigen verhaal vertellen. Soms zijn er verrassende en veelzeggende momenten. Toen Maurits in 1597 één van de meest glorieuze slagen uit de Tachtigjarige Oorlog won, die van Turnhout, varieerde hij de beroemde uitspraak van Julius Caesar. Deze sprak: Veni, vidi, vici -ik kwam, zag en overwon.
Maurits schreef aan de Staten Generaal: venit, vidit, Deus vicit – Ik kwam, ik zag, God overwon. Op meerdere momenten in zijn leven dankte Maurits de zege minder aan de moed van zijn soldaten, dan aan de beschikking Gods. Ik kijk er wel voor uit van Maurits een geloofsheld te maken.
Te veel in zijn leven was daarmee in tegenspraak.
Maar zijn overtuiging dat de beschikking van God in de geschiedenis het laatste woord heeft, verdient respect en navolging.
Om meer te lezen over het onderwerp:
* Deursen A. Th. van, Maurits van Nassau. De winnaar die faalde, Amsterdam 2000;
* Graaf Ronald de, Oorlog mijn arme schapen. Een andere kijk op de Tachtigjarige Oorlog 1565-1648, Franeker 2004;
* Groen van Prinsterer Guillaume, Handboek der Geschiedenis van het vaderland, Veenendaal 1978;
* Parker Geoffrey, Het Spaanse leger in de Lage Landen, Haarlem 1976;
* id, The Military Revolution. Military innovation and the rise of the West, 1500-1800, Cambridge 2000;
* Nimwegen Olaf van, Deser landen crijchsvolck’, Het Staatse leger en de militaire revoluties (1588-1688), Amsterdam, 2006;
* Swart Erik, Krijgsvolk. Militaire professionalisering en het ontstaan van het Staatse leger (1568-1590) Amsterdam 2006;
* Vermeesch Griet, Oorlog, steden en staatsvorming, De grenssteden Gorinchem en Doesburg tijdens de geboorteeeuw van de Republiek (1570-1680), Amsterdam 2006;
* Zwitzer H.L., De militie van den staat. Het leger van de Republiek der verenigde Nederlanden, Amsterdam 1991.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 2012
Protestants Nederland | 28 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 2012
Protestants Nederland | 28 Pagina's