Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Visie op christelijke geschiedschrijving 2

Bekijk het origineel

Visie op christelijke geschiedschrijving 2

Geschiedschrijving heeft een normerende boodschap voor het heden

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het vorige nummer van PN is ingegaan op het begrip christelijke geschiedschrijving en de veranderingen in de geschiedschrijving in de loop van de tijd. Ook is kort aan de orde geweest waarom huidige christenhistorici veel minder eenduidig spreken over Gods Hand in de geschiedenis dan hun voorgangers in vorige eeuwen. In deze tweede aflevering over dit onderwerp wil ik de vraag beantwoorden wat christelijke geschiedschrijving zou moeten zijn en daarbij ook ingaan op de werkelijke situatie.

Er bestaan geen historische feiten
Is geschiedschrijving meer dan een ambacht, een techniek of een vaardigheid? Gaat het bij geschiedenis niet louter om de feiten zoals het bij rekenen om de cijfers gaat? Het heeft geen zin te betwijfelen dat de watergeuzen op 1 april in 1572 Den Briel innamen.
Er zijn feitelijke gegevens over de grootte van de legers van Napoleon, over predikanten die met de Afscheiding in 1834 meegingen en over de bevolkingsgroei van Rotterdam in de 20e eeuw. In deze zin geldt: meten is weten. Het wordt ingewikkelder als we de vraag stellen: zijn Afgescheidenen en Ledeboerianen de Nederlandse Hervormde Kerk uitgezet of uitgegaan?
Wat dat laatste voorbeeld betreft spreken we over interpretatie van feiten. Daar komt nog een punt bij.
Wat is een historisch feit? Een persoonlijke gebeurtenis is vaak geen historisch feit. Wat is dat dan wel?
Historici stellen terecht dat er geen eenduidige en voor alle tijden geldende criteria bestaan waarmee we kunnen meten of we over een historisch feit spreken.
De kern van het antwoord is, dat wat mensen een historisch feit noemen, afhangt van wat zij onder geschiedenis verstaan. Als we vinden dat geschiedenis vooral dient te gaan over het alledaagse leven van mensen, noemen we andere feiten, dan wanneer we met geschiedenis vooral politieke geschiedenis bedoelen. Het is een feit dat nagenoeg alle afgescheiden predikanten jong waren en hun eerste gemeente dienden. Het wordt dus pas spannend als we de feiten gaan interpreteren.
De geschiedschrijving is ook wat haar perspectief betreft, onderhevig aan modes. Ging het in de geschiedschrijving eerst vooral om de dynastieke en politiek-militaire feiten, na W.O. II kregen sociaal-economische en mentaal-culturele feiten veel aandacht.
Wie een eigentijds historisch jeugdboek leest komt daarin veelal mensen tegen die niet naar de kerk gaan of bidden. Deze schrijvers gebruiken geen of nauwelijks kerkelijke of religieuze feiten. Of deze feiten worden bijvoorbeeld geplaatst in een moderne context van ietsisme of alle-religie-is-één-pot-nat.
Het noemen en interpreteren van feiten is dus naast een technische, ook een ethische zaak. Wat versta ik onder geschiedenis en hoe verhoud ik me tot mijn medemensen die ik in de geschiedenis tegenkom? Geldt voor hen ook – zoals prof. Van Deursen het pregnant formuleerde – het negende gebod?

Elke generatie moet opnieuw geschiedenis schrijven
Een voorbeeld van feiten en interpretatie van feiten kan duidelijk maken dat elke generatie zijn eigen geschiedenis schrijft. Ik doel hier op het magnum opus van dr. L. de Jong: Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Het beeld, let wel het beeld dat de Jong in zijn tijd, de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw, schetste van de oorlog was zeer tijdbepaald. De Jongs geschiedschrijving kenmerkt zich door zijn politiek-morele oordeel van goed en fout.
Dit goed-fout beeld functioneerde in de eigen tijd als een maatstaf waarmee iedereen gemeten werd.
Naast dit beeld werd geen ander beeld geduld.
Onderdrukking en verzet vormden het perspectief van waaruit het beeld van de Tweede Wereldoorlog werd opgebouwd. Vaderland en vrijheid, standvastigheid en lafheid en andere waardeoordelen vormden de kern van het geschiedbeeld.
De Jongs partijdigheid werd nauwelijks gekritiseerd. Hoe kwam dat? Omdat er onder de Nederlanders een diepgevoelde eensgezindheid bestond over goed en fout in dit tijdperk. Het vraagstuk van de Holocaust kwam daarin niet voor. Pas later verschoof de aandacht van de bezetting als een 'overweldigd zijn, en de druk, en ons verzet', naar het vraagstuk van collaboratie en passiviteit, met de vervolging en vernietiging van het Jodendom als centraal thema.
De vraag moet worden gesteld of deze actualisering van de herinnering aan de oorlog niet het gevaar in zich heeft, dat het eigentijdse morele oordeel de werkelijkheid van het oorlogsgebeuren, u mag ook zeggen, de feiten, verdringt?

Jan Romein
Gaat de objectiviteit in de geschiedschrijving zo niet verloren, is de altijd terugkerende vraag? De historicus Jan Romein (1893-1962) heeft zich hier diepgaand mee bezig gehouden. Opvallend is dat hij een vergelijkbaar antwoord hierop geeft als Groen van Prinsterer. Romein formuleert als zijn visie: “Objectief noem ik die geschiedschrijving, die in overeenstemming is met de tijdgeest”.
Aan dit criterium voldeed De Jong volledig. Hij was de nationale woordvoerder van een verbijsterde generatie. Zijn boek draagt op elke bladzijde het spoor van die verbijstering en de ingehouden woede.
De historicus Chris van der Heijden, bekend geworden met zijn Grijs Verleden, stelt dat De Jong zijn beeld nodig had, zoals hij zelf een ander beeld nodig heeft omdat hij in een andere tijd leeft.
De tijdbepaaldheid van de geschiedschrijving wordt door de genoemde Van der Heijden zeer kernachtig onder woorden gebracht in de eerste twee zinnen van zijn boek: “Eerst was er de oorlog, daarna het verhaal van die oorlog. De oorlog was erg, maar het verhaal maakte de oorlog nog erger”. Met dit 'verhaal' bedoelt hij de geschiedschrijving van De Jong.
Deze aanval op het zwart-wit beeld van de oorlog, resulterend in grijs tinten, moet zelf ook weer wedijveren met een ander beeld: de Holocaustisering van 'onze' Tweede Wereldoorlog. Amerikaanse televisieseries (de Holocaust, Schindlers List) markeren een belangrijke rol in het proces van beleving en historische beeldvorming ten aanzien van de Tweede Wereldoorlog.

Goede geschiedschrijving
De historicus Kernkamp (1864-1943) verzuchtte ooit dat de geschiedbeoefening aan betekenis voor de samenleving verloor: “Het wapengekletter verstomt. In de stilte der studeerkamers wordt het onderzoek naar het verleden voortgezet, maar de mededeling van de resultaten verwekt geen strijd, waarvan het gerucht het gansche land vervult. Ten hoogsten een geleerdentwist, waarbij veel inkt stroomt, maar geen hartebloed”.
Goede geschiedschrijving heeft drie doelen. In de eerste plaats dient zij te leiden tot bestaansverheldering.
Waar komen de dingen om ons heen vandaan? Hoe is mijn omgeving en de wereld geworden tot wat zij zijn? In de tweede plaats draagt geschiedenis bij aan onze identiteitsvorming. Ik ben geworden tot wie ik ben, mede door mijn geschiedenis. In de derde en laatste plaats houdt geschiedenis altijd een stuk oordeelsvorming in. We verhouden ons tot de wereld om ons heen. Hierin speelt het antwoord geven een grote rol (verantwoording).
Laat een historicus in de eerste plaats zijn eigen geschiedschrijving schrijven. Daarvoor moet hij keuzes maken en kleur bekennen. Laat hij daarbij – naar het adagium van Groen om partij te kiezen om onpartijdig te zijn – zijn eigen voorwaarden stellen, met inbegrip van het hanteren van de historische methode.
Je hoeft het niet met de marxist Jan Romein eens te zijn om te erkennen dat hij op zijn eigen voorwaarden goede geschiedschrijving heeft geleverd. Nog vrij recent schreef Luc Panhuysen een dubbelbiografie over de levens van Johan en Cornelis de Witt. (De ware vrijheid. De levens van Johan en Cornelis de Witt, Amsterdam/Antwerpen 2005).
De sympathie van de auteur ligt duidelijk bij de aanhangers van de 'Ware Vrijheid' die ze wilden vrijwaren tegen de in zijn ogen grillen van de prinsen van Oranje. Juist omdat de auteur partij kiest, groeien zijn hoofdpersonen uit tot mensen van vlees en bloed, tot wiens ideeën Panhuysen zich ook verhoudt

Opdracht voor christen historici
Omdat goede historici – met inachtneming van de overeengekomen spelregels – hun eigen verhaal vertellen, moeten christenhistorici dat ook willen doen. Dat eigen verhaal kan op drie niveaus worden verteld, schreef ik in het eerste artikel van deze tweeluik. Omdat het verleden zin heeft, schrijven we in de eerste plaats over deze zin van de geschiedenis.
Vanuit de Bijbel verstaan wij de werkelijkheid als Gods schepping. In het verleden ontmoeten wij door God geschapen en geregeerde medemensen. Gods Hand(elen) is in de geschiedenis aanwezig, maar niet in feitelijke zin als eerste oorzaak voor mensen aanwijsbaar. Christenen interpreteren de feiten vanuit de toekomst. Wat nu verleden is, was eens onze toekomst.
In de tweede plaats moeten we vooral de geschiedenis van de eigen groep blijven vertellen.
Ik schrijf dit met nadruk om de lezers van PN een hart onder de riem te steken. Voor mij is de gereformeerde bevolkingsgroep een realiteit. Weliswaar een Gideonsbende. Deze kleine groep moet vanwege haar specifieke doelstelling een eigen richting binnen de Nederlandse historische wereld blijven vormen.
Gereformeerden, ik gebruik hier gereformeerd in de zin van deel uitmakend van de gereformeerde gezindte, hebben een achterban. Laten degenen die de gereformeerde overtuiging vorm willen geven in de huidige geschiedbeoefening het contact met hun achterban niet verliezen.
In de derde plaats moet het werk van christen-historici betekenis hebben voor anderen. Christenhistorici zullen ook onderwerpen aan de orde stellen waarin medemensen een rol spelen, waarmee zij zich van huis uit niet verwant weten. In twintig eeuwen Nederlandse geschiedenis komen we de kerk en de christelijke religie tegen. Een christenhistoricus zal deze een plaats willen geven. Hierbij hebben wetenschappelijke en levensbeschouwelijke elementen hun eigen rol. Visionaire geschiedschrijving zonder kwaliteit loopt op wankele benen.

De werkelijkheid van christelijke geschiedschrijving
In het eerste deel van deze tweeluik kondigde ik aan te willen schrijven over de wenselijkheid, en mogelijkheid van christelijke geschiedschrijving. Ik hoop in beide artikelen duidelijk gemaakt te hebben dat het wenselijk en mogelijk is te spreken van christelijke geschiedschrijving. Hoe is het met de werkelijkheid er van?
Ik denk dat Herman Amelink voor een deel gelijk had toen hij naar aanleiding van zijn recensie van Het gereformeerd geheugen in de NRC van vorig jaar schreef dat de waarheidsvraag waarop gereformeerde geschiedschrijving traditioneel een antwoord probeerde te geven, geheel uit beeld is verdwenen.
Veel artikelen uit deze bundel lijken een zekere afstandelijkheid te combineren met een gebrek aan morele betrokkenheid. Het historiseren en ironiseren van historische begrippen, personen of gebeurtenissen als zodanig is geen stabiele basis om een levende relatie met het verleden te behouden.
De christelijke casu quo gereformeerde wereld in ruimere zin is inderdaad voor een groot deel ontzuild en door de secularisatie ingehaald. Maar Amelink heeft geen gelijk als hij zegt dat niemand meer spreekt over Gods Hand in de geschiedenis. Christenhistorici wijzen God niet in feitelijke zin als eerste oorzaak van historische gebeurtenissen aan.
Maar ze weten zich gedragen door het christelijk geloof en de belijdenis van de kerk der eeuwen, waarin God een werkelijkheid is. In hun onderwerpkeuze en de manier waarop ze daarover schrijven geven ze daarvan blijk. Ik ben van mening dat het christelijk geloof zelf tijdloos is. Het neemt in de tijd verschillende gestalten aan.
Het is dwaas de gestalte van het geloof van Willibrord op één lijn te stellen met dat van ds. G. H. Kersten. Op het punt van de historisering, de veranderlijkheid van de gestalte van de geschiedenis, heeft een christen-historicus een belangrijke taak. De psalmberijming van 1773, om niet meer voorbeelden en tradities met een kleine 't' te noemen, heeft een historische context. Is tijd- en plaatsbepaald.

Het verhaal van de Dordtse Synode
Het verhaal van de Dordtse synode verdient het verteld te blijven worden. We kunnen de mensen van de synode nooit doorgronden, als we van hun geloof geen weet hebben. Een historicus kan hen alleen op die voorwaarden echt ontmoeten. Het lijkt me voor een historicus niet de taak 'Dordrecht' tot een norm te verheffen die boven tijd en plaats uitstijgt.
De historicus heeft zich tot zijn publiek te wenden, opdat de kennis van de geschiedenis zo breed mogelijk verbreiding vindt. Historici van elke generatie hebben bij de geschiedschrijving een geweldige taak, want de geschiedenis, alle geschiedenis, moet aan iedere generatie steeds weer opnieuw worden verteld, anders wordt ze vergeten. “Historici zijn dodenopwekkers, door middel van het verhaal”, (G. Puchinger).
Wie over geschiedenis goed vertelt, vertelt tevens over zichzelf. Johan Huizinga schreef: “Historische kennis, die niet haar klankbodem en haar maatstaf heeft in een persoonlijk geestes- en zieleleven, is dood en waardeloos’’. Zo gezien heeft de geschiedschrijving een normerende boodschap voor het heden.
Goede geschiedschrijving dient bezinning tot gevolg te hebben en de eigentijdse discussie te bevorderen.
De 'way of life' die geschiedbeoefening ook is, wordt op deze manier beoefend door gewone mensen en door wetenschappers.


Gebruikte literatuur voor deze artikelen:
– A.Th. van Deursen, Geloof en geschiedwetenschap, in: De eeuw in ons hart. Negenentwintig opstellen over geschiedenis, geschiedschrijving en geschiedbeleving. (Franeker, 1991);
– J.A.A. van Doorn, Gevangen in de tijd. Over generaties en hun geschiedenis. (Boom 2002 );
– Frank van Vree, In de schaduw van Auschwitz. Herinneringen, beelden, geschiedenis. (Groningen 1995);
– George Harinck, Herman Paul en Bart Wallet (red.) Het gereformeerd geheugen. Protestantse herinneringsculturen in Nederland 1850-2000. (Amsterdam 2009);
– Ger Harmsen, Nieuwe inleiding tot de geschiedenis. (Nijmegen 1998);
– G. Leih, Gods Hand in de geschiedenis? (Kampen 1977);
– E. Mackay, Gedenkstenen in de Jordaan. Opstellen over geschiedenis, traditie en cultuur. (Heerenveen 2000);
– M.C. Smit, De verhouding van het christendom en historie in de huidige rooms-katholieke geschiedbeschouwing. (Kampen, 1950);
– Jo Tollebeek, De toga van Fruin. Denken over geschiedenis in Nederland sinds 1860. (Antwerpen 1990);
– Albert van der Zeijden, Katholieke identiteit en historisch bewustzijn. W.J.F. Nuijens (1823-1894) en zijn “nationale” geschiedschrijving. (Hilversum 2002).

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 mei 2012

Protestants Nederland | 32 Pagina's

Visie op christelijke geschiedschrijving 2

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 mei 2012

Protestants Nederland | 32 Pagina's