Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Huygens dicht rond Kerst

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Huygens dicht rond Kerst

Gedichten vragen veel inspanning van, maar geven ook veel aan de lezer

9 minuten leestijd

Ze behoren tot het mooiste wat er geschreven is over heilsfeiten, de Heilige Dagen van Constantijn Huygens. Natuurlijk is dat een persoonlijke mening. De lezer kan andere voorkeuren hebben. Ik sta overigens met die mening niet alleen. Zelfs van jongeren hoorde ik dat ze waardering hadden voor Huygens' kunst. Daarvoor moesten de gedichten wel in de klas toegelicht worden. De gedichten van Huygens vragen forse inspanning van de lezer, maar wie zich die moeite getroost, krijgt veel terug.

1645 schreef Huygens begin januari over alle heilsfeiten een sonnet. Hij voegde er iets aan toe: een gedicht over nieuwjaar én een gedicht over Driekoningen. Graag vraag ik aandacht voor drie sonnetten van een van onze vaderlandse dichters met wie wij naar de geest veel gemeen hebben.

Kerstmis
All is de herbergh voll, all light Gods soon in 'thoij,
Myn' ziele mach'er in, en wild'er by vernachten.
Kom, vleeschelicke mensch, de vleeschighe gedachten
Zijn heden van verdienst. Daer schreidt wat in dit stroij
Dat voor ons schreijen will. Daer all het ijdel moij
Van Koninghinnen kraem voor stroij is bij te achten.
Daer light in dese Krïbb dat ons geloovigh wachten
Voll-tydelick vervuil' en all ons leed verstroij.

God light'er in ons vleesch; God, vaderloos op aerde,
God, moederloos by God; het mede-scheppend Woord;
God, vader van de maeghd die hem ontfing en baerde,
En nu te voete light. Hier light. En gaet niet voort,
Mijn ziele, maeckt een end van d'ongerijmde Rijmen:
Ons beste seggen waer ootmoedelick beswijmen.


"Dicht hoeft wat vertolks.' Die mening was Huygens toegedaan. Nadat de dichter zijn werk gedaan heeft, moet het geïnterpreteerd worden. Vaak is het als met een Bijbeltekst. Niemand vindt het vreemd dat een predikant die uitlegt, toelicht en toepast. Zo zou er ook iemand moeten zijn die vertelt wat de dichter bedoelt. Dat is net zo min eenvoudig als een goede exegese opzetten bij een Bijbelgedeelte. Wat deelt Huygens mee in zijn kerstgedicht?
Hij valt met de deur in huis en gaat ervan uit dat de lezer de verwijzing naar de Kerstgeschiedenis ziet. Voor Jozef en Maria was geen plaats in de herberg, leert het Evangelie. Daarom moesten ze uitwijken naar de stal, waar Jezus in de kribbe, de voerbak, gelegd is.
Gods Zoon ligt dus in het hooi, het voedsel voor de dieren, maar hier neergelegd als verzachting voor het Kindeke Jezus. De volle herbergen en de nederige
stal verhinderen niet dat de ziel van de ik-figuur een plaatsje zoekt bij de kribbe. De ziel kan en wil er bij zijn.

Woordspeling
Daarna spoort de dichter de mens van vlees en bloed met een woordspeling aan. Meestal krijgen mensen een terechtwijzing als ze vleselijk zijn; ze moeten geestelijk zijn.
Maar hier is het juist zo dat de gedachten over Vlees' waardevol zijn. Het Woord is immers 'vlees' geworden. Huygens zegt het sterker. Hij ziet van meet af aan de borgtocht in Jezus' nederige geboorte. Er schreit in de kribbe Iemand Die schreit voor ons! Dat is zo waardevol dat alles wat te zien is in de kraamuitrusting van een koningin erbij in het niet valt. Weer is Huygens aan het spelen met taal, als hij dat vergelijkt met stro. Bij 'Jezus in het stro' is al de koninklijke pracht 'voor stro', dus voor niets te achten.
In de kribbe ligt op Wie we gelovig gewacht hebben. Hij komt in de volheid des tijd en vervult daarmee Zijn belofte waarop mensen hoopten. Aan ons verdriet komt een eind!
Na de eerste acht regels waarin Huygens min of meer de situatie beschrijft, komt hij nu tot aanbidding. Die uit hij in een aantal paradoxen. Het wonder van Kerst is niet te begrijpen, alleen te bewonderen.
Hoe kan God, Die een Geest is, nu vlees en bloed hebben? God is zonder Vader op de aarde, maar Hij is zonder moeder bij Zijn vader. Volgens Johannes 1 is de Zoon mede-Schepper van de hele wereld. Dat houdt almacht in, maar hier zie je vooral onmacht. De Zoon is daarmee Vader van Maria, maar zij heeft Hem onder haar hart gedragen en nu gebaard. En nu ligt Hij aan haar voeten!
Die gedachte dat de grote God aan de voeten van een mens ligt met alles wat ervoor gezegd is, doet de dichter tot de slotsom komen er het zwijgen toe te doen. Dit wonder is door niemand onder woorden te brengen. Ongepast is het hier verder te dichten. Beide betekenissen maakt de dichter actief. Wie hier werkelijk iets goeds 'zeggen' wil, moet in ootmoed voor Hem neervallen!

Nieuwjaar
'Tis uijt. de leste Sonn gingh gisteren in Zee,
Getuijghe van mijn jaer voll ongeregeltheden.
O dien daer dusend jaer zijn als de dagh van heden,
Voor wien ick desen dagh mijn vuijle ziel ontklee
Van 'tsmodderigh gewaed van veertigh jaer en twee,
En drij, en noch eens twee, die Ghij mij hebt geleden,
All vergh ick 't dijn geduld met sondighe Gebeden,
Gunt mij een schoonder pack dan ick 'er oyt aen dee.
In d'eerste niewicheid sal 'tVleesch en Bloed wat prengen,
En 'tpast haer moijelick: maer ick betrouw dijn' hand;
Die sal 't mij lichtelick wat ruijmen en wat lenghen.
Maeckt mij maer op de Reis naer 'teewigh Vaderland
In dese Wilderniss een' dijner Israelyten,
En laet dit niewe Kleed mijn leven niet verslijten.


Dit gedicht heeft Huygens op nieuwjaarsdag 1645 gemaakt. Huygens is een van de dichters die nauwkeurig dateerde wat hij deed. Daardoor kan zijn werk met behoorlijke zekerheid naast zijn leven gelegd worden, wat voor interpretaties van belang kan zijn. We weten dat hij juist op die dag het avondmaal vierde.
Aangrijpend vind ik de oprechte belijdenis die Huygens uitspreekt. Met de eerste woorden drukt hij uit dat 1644 echt voorbij is: gisteren verdween de zon voor de laatste keer in 1644 in de zee.
Direct koppelt hij het zonlicht aan het feit dat alles wat de dichter gedaan heeft in 1644 gezien is. De zon is getuige van een jaar van overtredingen. Maar God is Degene Die oordeelt. Van Hem leert de Schrift dat duizend jaar zijn als een dag. Huygens komt voor die God naakt te staan.
Hij moet zijn vuile, zondige kleed uitdoen. Was het alleen de zonde van gisteren of van 1644? Beslist niet. Met een rekensom - hij deed het vaker zo uitgesplitst, maar heeft er nu een bedoeling mee - laat hij weten dat het gaat om de zonden van zijn hele leven. Huygens werd in 1596 geboren. Hij is dus 48 jaar, als hij dit schrijft. Zijn optelsom lijkt niet te kloppen, maar bij Huygens moeten we dat niet te snel concluderen. Een verklaring heb ik overigens niet voor het verschil.
De dichter belijdt: U hebt mij geduld, Heere. Ik ben schuldig, maar U geduldig. Ik vraag U mij schoner kleren te geven dan ik zelf ooit aantrok. Huygens wijst hier naar mijn mening op de heiligmaking.

Witte kleren bij belijdenis en doop
Misschien is dat nog het beste te verduidelijken met de situatie in de Oude Kerk. Bij het doen van belijdenis en bij het ontvangen van de doop kregen nieuwe leden ook nieuwe, witte kleren aan.
Maar Huygens vat het figuurlijk op: dat nieuwe kleed is hinderlijk voor vlees en bloed. Het knelt namelijk wat. Zo lijkt heiligmaking niet 'aangenaam' voor de mens die geneigd is zonde te doen. Maar Gods hand zal ervoor zorgen dat het kleed beter gaat zitten. Met andere woorden: heiligmaking is niet iets van de mens, maar werkt God in de mens.
Huygens sluit af met de bede te mogen lijken op de Israëlieten. Zij maakten als het volk dat door God gekend was, een woestijnreis naar het aardse Kanaan. In die tijd konden ze hun kleren behouden, want schoeisel noch kleding sleet.
Laat Huygens nu ook zo'n reis mogen maken, is zijn bede, maar dan op weg naar het hemelse Kanaan. Dan is heiligmaking wezenlijk, want zonder heiligmaking zal niemand de Heere zien. Daarom moet dat kleed niet slijten! Huijgens wil niet terugvallen.

Driekoningenavond
Waer is Gods eenigh Kind, dat ick 'taenbidden magh?
O, wijsen, wijst mij 't pad. Tc sie duysend Sterren proncken.
Maer geene die mij leid' als met verkeerde voncken.
Ick sie de Leid-sterr niet daerop uw' wijsheid sagh.
Terwijl ick opwaerts gaep, wat hoor ick voor gewagh?
Wat roept de wulpsche stadt, in weeld en wijn verdroncken,
De Coningh drinckt? Wegh, wegh, de Coningh heeft gedronken.
En drinckende voldaen het bittere gelagh,
't Gelagh van Gall en eeck, dat gheenen mond en monden,
Daer geen keel teghen mocht, van die daer kopp en keel
En ziel en all verbeurt bekenden voor haer sonden.
Nu treed ick moedigh toe met all mijn wonden heel.
Komt, wijsen, laoeet het pad: all is het steil en verre,
Ick vrees den doolwegh niet, 't Kind selver is mijn 'Sterre.


De wijzen uit het oosten zijn gekomen om het Kind Jezus te aanbidden. Dat feit heeft ooit plaatsgevonden. Huygens uit zich bevindelijk: ook hij wil het Kind aanbidden, maar waar vindt hij Het? Hij spreekt wel Herodes na, maar handelt anders.
De wijzen hadden die ene ster waarop ze hun aandacht konden richten, Huygens ziet zo veel sterren schitteren dat hij er geen wijs uit kan. Voor hem zijn het eerder dwaallichten. Terwijl hij omhoog tuurt, hoort hij lawaai. Het komt uit de richting van de stad. De stad is hier de plaats van ongerechtigheid: ze is wulps, men leeft er in weelde en geeft zich over aan dronkenschap. Driekoningen werd in de 17e eeuw vaak nog uitbundig gevierd.

Lijn naar lijdensgeschiedenis
Als men roept dat de koning drinkt of toegedronken wordt -men koos een koning op het feest -, gooit Huygens het over een andere boeg. Vanuit de geboortegeschiedenis trekt hij de lijn naar de lijdensgeschiedenis. De Koning, Jezus nu, heeft gedronken. Nu volgt er een lastig stukje tekst. Jezus heeft het gelag betaald.
Huygens zet de beeldspraak van het drinken voort: er moet betaald worden na consumptie. Met het drinken (van de beker die gevuld was met de toorn Gods) hééft de Borg betaald. Volkomen, maar wat viel het lijden Hem bitter! Hij dronk dan ook gal en edik, een drank die mensen eenvoudigweg niet kunnen drinken.
Hij deed het borgtochtelijk voor mensen die bekennen alles ("kopp en keel en ziel') verzondigd te hebben. Ze hebben hun leven verspeeld. Maar als Jezus voldaan heeft, kan de dichter vrijmoedig toetreden.
Dat is de uiterste consequentie van borgtocht.
Vroeg de dichter in regel 2 leiding van de wijzen, nu kan hij aan hen leiding geven. Hij weet de weg precies. Het is geen makkelijke weg en ook geen korte weg en zeker zijn er links en rechts dwaalwegen, maar geen nood: het Kind Jezus is de Ster. Op Hem koerst hij aan en dan kan het niet verkeerd gaan.

Besluit
Een volle herberg van onmogelijkheden, maar toch komt het Kind ter wereld. Een nieuw jaar met gelegenheid God te dienen, maar de zonde zal er ook zijn. Op weg naar de hemel moet het Kind, Dat alles volbracht heeft, de lichtende Ster zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2012

Protestants Nederland | 32 Pagina's

Huygens dicht rond Kerst

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2012

Protestants Nederland | 32 Pagina's