Nicolaas Beets en prinses Marianne
Persoonlijke contacten van dichters met leden van het Oranjehuis - 1
Dominee-dichter Nicolaas Beets (1814-1903) genoot de gunst van het hele Oranjehuis. Bij koning Willem III en koningin Emma viel hij zeer in de smaak, evenals bij koningin Wilhelmina. Zij had aan de Tachtigers die de poëzie van de predikanten over de hekel haalden, geen boodschap. De grote Nicolaas was en bleef favoriet.
Met prinses Marianne (1810-1883), het jongste kind van koning Willem I, onderhield de predikant een aantal jaren een persoonlijke relatie. In de drie boeken die in 2010 ter gelegenheid van de tweehonderdste geboortedag van Marianne verschenen, werd daar in geen enkel geval melding van gemaakt.
Dat ook koningin Sophie (1818-1877), de eerste echtgenote van koning Willem III, contacten met Beets onderhield, is evenmin algemeen bekend.
Daarom worden Beets’ contacten met deze dames in dit artikel belicht. De nadruk ligt op prinses Marianne; in een volgend artikel zal koning Sophie meer naar voren komen.
Dichter van zestien jaar
Op 14 september 1830 trouwde de twintigjarige prinses Marianne met prins Albert van Pruisen. Het was een onrustige tijd: twee weken eerder was de Belgische Revolutie losgebarsten. De burgers in het zuiden van het Koninkrijk der Nederlanden gaven op een niet mis te verstane manier te kennen dat ze de regering van koning Willem I niet langer verdroegen. Een broedertwist barstte los.
Voor velen was de Oranjeliefde als een reactie op de belediging door de Belgen weer opgebloeid. Zo ook bij de zestienjarige Nicolaas Beets. Hij schreef een gedicht ter gelegenheid van het huwelijk van Marianne en roemde de prinses als een
'Doorluchte Oranjespruit, zoo schoon een' stam wel waardig,
Sieraad van Nederland, als toonbeeld van de Deugd,
Eenvoudig en opregt, zachtmoedig, edelaardig,
Zoo kent u 't Vaderland en 't deelt in uwe vreugd.'
In zijn romantisch gemoed stelde hij zich de bruid voor aan de arm van Pruisens prins, maar zag hij ook een traan glinsteren:
'Ik zie een' traan uw lieflijk oog ontvloeijen,
Ik zie u diepgeroerd, en bleek van zielesmart,
Beweent gij het gewigt der zware huwlijks boeijen,
Of treft een ander leed uw teêr gevoelend hart?
O! 'k weet het.... 't is de ramp, aan Neêrland overkomen,
O! 'k weet het, 't is de smaad, uw stamhuis aangedaan,
De zorg, die 't edel hart van Hem heeft ingenomen,
Dien gij als Vader eert! Weêrhou ze niet, die traan!
Ja de oproertrom, die 't muitend rot heeft durven roeren,
Is (wij gevoelen het) geen bruiloftsfeestmuzijk;
Maar treurt ge om hen, die snode muitbanieren voeren,
Sla dan een blijder oog op 't Noorderdeel van 't Rijk.
Hier ziet ge een vreedzaam volk getrouw aan pligt en orden,
En onlosmaakbaar aan 't Oranjehuis verknocht,
Dat nooit oproerig, neen, omtrent den Vorst zal worden,
Dien, 't sinds zoo lang al tijd, als Vader eeren mogt.'
Tegenover de oproertrom van het muitend rot stelde Beets de bruiloftsfeestmuziek van de trouwe burgers uit het noorden. Vader Willem, gesmaad door de Belgen, zouden zij nooit afvallig worden. Dit gedicht is typerend voor de negentiende-eeuwse domineedichters: zij propageerden godsvrucht, deugd en vaderlandsliefde en de huwelijksdag van een Oranjetelg paste daar naadloos in. De liefde voor de koning kon door het contrast met het oproerige zuiden duidelijker dan ooit naar voren komen.
Beets besloot het gedicht niet voor zichzelf te houden. Hij schreef er de titel ‘Aan Nederlands beminde prinses Marianne, bij gelegenheid van haar huwelijk’ boven en stuurde het op naar Letterkundig Magazijn van Wetenschap, Kunst en Smaak.
Beets was dolgelukkig toen het – weliswaar anoniem –gepubliceerd werd. Vele Nederlanders kregen het onder ogen. Uit archiefstukken blijkt hoe trots hij was: hij knipte het uit en noteerde ernaast: ‘’t Allereerste dat van mij gedrukt is’. Van de enorme stroom pennenvruchten die nog zou volgen, zal Beets toen nog geen vermoeden gehad hebben.
De prinses gevolgd
In februari 1834 bezocht Beets een schilderijententoonstelling in Den Haag waar hij portretten van de koning en van prinses Marianne zag. Hij noteerde in zijn dagboek: ‘Wie de laatste daar voor zich ziet in den vollen luister van onschuld, minzaamheid en deugd, rein als het parelkleurig zijden kleed waarin zij is afgebeeld – diens gemoed schiet vol, wanneer hij bedenkt dat deze lieve koningsspruit misschien in zeer slechte handen is gevallen.’
In het huwelijksgedicht had Beets gerept over ‘het gewigt der zware huwlijks boeijen’ – en daarmee kreeg de prinses daadwerkelijk te maken.
Prins Albert, die op de huwelijksdag nog een onvolwassen man leek, kende geen huwelijkstrouw en dat kon Marianne hem niet vergeven. Ze had het zwaar in Berlijn en dat werd ook in Nederland bekend. Beets had medelijden met de prinses, van wie hij een ongekend zuiver beeld bleef koesteren.
Nadat Beets in 1833 zijn theologische studie in Leiden afgerond had, promoveerde hij in 1839 en betrok een jaar daarna, samen met zijn vrouw Alida van Foreest, de pastorie in Heemstede. Hij volgde het doen en laten van de koninklijke familie met grote belangstelling en schreef in 1847 in zijn dagboek dat prinses Marianne ‘na vele smarten en vele zonden den Heer gekozen heeft tot haar deel’.
Collega-predikant Mole-naar uit Den Haag gaf een goed getuigenis van haar. Van hem hoorde Beets dat ze diens preken beluisterde en er met kerstfeest 1847 deelnam aan het Avondmaal.
Brieven en bezoeken
De prinses vestigde zich rond die tijd in Voorburg. De procedure om haar huwelijk te ontbinden werd enige tijd later in gang gezet. Dat Marianne haar kinderen niet meer mocht ontmoeten, was voor haar bijna niet te verteren.
Dankbaar aanvaardde ze in de moeilijke jaren die volgden pastorale brieven en bezoeken van verschillende predikanten. Ook Beets schreef haar.
Zijn eerste brief stuurde hij in februari 1848, daarna stuurde hij boeken: Marianne ontving ten minste vier werken van Beets: De kruiswoorden, Het Paaschgezang, Des Christens schuld en Stichtelijke Uren. Consequent kreeg hij een bedankbrief via de bibliothecaris Johannes van Rossum. In oktober 1848 leidde de correspondentie tot een persoonlijk bezoek: Beets toog naar Rusthof, Mariannes buiten in Voorburg. Het bezoek beviel beiden uitstekend.
De prinses ondervond ‘hartelijke deelneming’ van de predikant en die deed haar goed. Dat schreef ze hem een aantal weken later: ‘Ik schudde mijn hart aan den Evangelie Dienaar uit wiens schriften mij reeds zoo meenig maal gesticht en opgebeurd hadden’. In die brief gaf ze af op het Pruisische hof, waar geloof en bekering geminacht werden, en vertelde ze over haar kinderen, die ze erg miste.
In de eerste maanden van 1849 werd de correspondentie geïntensiveerd. Beets stuurde haar gedichtenbundels en refereerde aan zijn eerste ‘allergebrekkigst gedicht’ uit 1830. Hij schreef dat er ondanks de geringe kwaliteit ‘ook toen reeds een hart in mij was voor Uw Huis en Persoon’.
Hij ontving meerdere brieven van de prinses, vooral over geloofszaken. Ze schreef dat ze door haar bibliothecaris groeide in godsvrucht en vertrouwen. Intussen kreeg Beets geruchten te horen over een intieme relatie tussen de prinses en bibliothecaris Van Rossum, een gewone burger en een gehuwde man.
Beets stelde zich wat voorzichtiger op en legde een verzoek van de prinses om in Voorburg te komen preken naast zich neer. En toen koning Willem II in maart 1849 overleed, schreef hij Marianne alleen over de rouw om de ‘grootmoedige vorst’ en negeerde hij haar verhalen over Van Rossum.
Naar het Heilige Land
De prinses schreef Beets in mei 1849, toen haar scheiding algemeen bekend was, dat de koning van Pruisen haar uitnodigde om naar zijn land en haar goederen terug te keren. ‘Doch eer ik dat doe, moet er eenige tijd verlopen en deze wil ik besteden om de oorden te bezoeken van waar ons het heil kwam’.
In gezelschap van de Zwolse predikant G.H. van Senden (1793-1851) maakte zij een reis naar ‘het Heilige Land’. Beets schreef haar dat Van Senden als geleerde de man was die zij op deze reis moest hebben. Waarschijnlijk heeft hij hem bij de prinses aanbevolen.
Toen de prinses terugkeerde, werd Beets op den duur duidelijk wat ze bedoelde met de frase dat er enige tijd moest verlopen. De prinses was zwanger van Van Rossum en bracht op deze reis een zoon ter wereld. Maar daarover werd niet gesproken. Wel deelde ze Beets mee dat Van Senden als geleerde weliswaar zijn sporen verdiend had, maar dat hij nadelig op het hart en gemoed werkte.
Ze had hem alleen mee op reis genomen omdat er toen ‘geen anderen geestelijken Heer’ voorhanden was en ze had zich getroost met Beets’ maandelijkse preekafleveringen Stichtelijke uren. Met de laatste opmerking was Beets blij, evenals met het souvenir dat hij kreeg: een zakje aarde uit de Hof van Gethsemane. Beets wilde het contact met de prinses graag voortzetten, maar het liep anders.
Toen ze eind 1850 haar kinderen zou ontmoeten en daarvoor naar het buitenland reisde, noteerde hij dat het ‘Handelsblad’ vermeldde dat ze in Parijs was en dat ‘een persoon welke tot dusverre op Rusthof alhier was, derwaarts vertrokken was’. Het was hem duidelijk geworden dat de geruchten die hij vernomen had, op waarheid berustten en dat hij uit de heel persoonlijke brieven van de prinses maar een beperkt beeld van haar gekregen had.
Vanuit Duitsland kreeg Beets nog twee keer een brief van Marianne, maar dit waren onpersoonlijke verzoeken om armlastige predikanten te helpen. Beets waagde zelf nog een poging om het contact te herstellen en bood haar in 1868 nog een ‘Vaderlandsch Lied’ aan, maar daarop kreeg hij alleen een formeel bedankje. Misschien durfde de prinses hem niet meer onder ogen te komen. In de laatste levensjaren van Marianne speelde Beets geen rol meer. Toen nam professor Van Oosterzee (1817-1882), een geestverwant van Beets, een vergelijkbare plaats in.
Koningin Sophie
Voor Beets kwam na het vertrek van prinses Marianne koning Sophie in beeld. Zij hoorde Beets’ preken graag en evenals Marianne hield ze ook van Stichtelijke Uren. Met deze preekafleveringen was Beets in 1848 begonnen en hij zou ermee doorgaan tot 1883. Naast zijn Camera Obscura was dat een groot succes. De koningin gaf hij een uitgave in Duitse vertaling.
Beets had zijn contact met koningin Sophie te danken aan Truitje Bosboom-Toussaint. In 1852 kreeg hij ‘een wenk’ van deze romancière dat de koningin hem wenste te spreken. Zonder die introductie zou Beets zijn opwachting niet gemaakt kunnen hebben, want men kon het hof niet zomaar benaderen.
Beets bracht de koningin een aantal bezoeken, waarvan hij minutieuze aantekeningen maakte. Zo sprak de koningin met hem over de kinderen Willem en Alexander, maar ook over haar zoontje Maurits dat in juni 1850 op zesjarige leeftijd was overleden. Ook Beets had een kind verloren en dat gaf herkenning.
Daarnaast kwamen andere onderwerpen aan de orde, zoals de literaire werken van Dickens en Van Lennep, die beiden kenden. Tot zijn vreugde kon Beets aan de koningin ook ‘een korte prediking van Christus en zijn Evangelie’ kwijt en op haar verzoek zegende hij de kleine Alexander.
Koningin Sophie had een grote literaire interesse. Ze hield in een cahier bij wat ze gelezen had en daaruit blijkt dat ze nieuwe ontwikkelingen op de voet volgde. Ze las bijvoorbeeld Uncle Tom’s Cabin van Harriet Beecher Stowe al meteen nadat het boek verschenen was.
En van de Franse auteur George Sand, door veel predikanten afgekeurd, bezat ze 22 titels. Van specifieke belangstelling voor Beets’ traditionele gedichten was geen sprake. Koningin Sophie was, veel meer dan in zijn gedichten, in zijn theologische werk en zijn pastorale hart geïnteresseerd.
Oranjeliefde
De contacten met prinses Marianne en koningin Sophie betekenden voor de Oranjeminnende Beets veel. Bij Marianne gebruikte hij zijn poëzie om met haar in contact te komen, maar daarna kreeg de relatie een pastoraal karakter. Bij koningin Sophie was het ook veel meer de dominee dan de dichter die tot het hart sprak.
Van een leven, ‘bevrijd van tegenheden’, dat Beets niet alleen Marianne maar iedere Oranjeloot in 1830 poëtisch toegewenst had, was voor beide vorstelijk dames geen sprake. Wat uit het eerste gedrukte gedicht van Beets wel waar bleek, was de verknochtheid aan het Oranjehuis. Niet van het hele volk, maar wel van zeer velen en zeker van de grote familie Beets.
NB: Het archief van Nicolaas Beets bevindt zich in de bibliotheek van de Universiteit Leiden, afdeling Bijzondere Collecties.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 april 2013
Protestants Nederland | 32 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 april 2013
Protestants Nederland | 32 Pagina's