Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Memorandum over de processie (1949)1

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Memorandum over de processie (1949)1

Een onbekend stuk van dr. O. Noordmans over vrijheid en tolerantie

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dit artikel gaat over een uit 1949 daterend, handgeschreven stuk van dr. O. Noordmans, met enkele bijbehorende bescheiden. De bijdrage heeft betrekking op het processieverbod. Ze is niet in Noordmans Verzamelde Werken opgenomen.2

Eerst iets over de aanleiding tot de bemoeienis van Noordmans. - Op 9 april 1949 richtte het Contact der Kerken in Overheidszaken van de Oecumenische Raad van Kerken in Nederland (omvattende de Nederlandse Hervormde Kerk, de Evangelisch Lutherse Kerk, de Hersteld Evangelisch Lutherse Kerk, de Doopsgezinde Gemeenten, de Remonstrantse Broederschap, de Oud Katholieke Kerk, de Unie van Baptisten Gemeenten, de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten) met de Gereformeerde Kerken en de Christelijke Gereformeerde Kerken een brief aan de Raad van Ministers.3
De brief had betrekking op het vraagstuk van de processievrijheid, dat bij de komende algemene grondwetsherziening aan de orde zou komen. Men verzocht de mogelijkheid van het houden van processies niet te verruimen.
De brief van het Contact der Kerken in Overheidszaken werd op 26 april 1949 door de generale synode van de Nederlandse Hervormde Kerk ter kennisneming aan de kerkenraden gezonden. Er werd een anoniem Memorandum aangaande de processie aan toegevoegd. Welnu: voor dat memorandum waren enkele theologen, onder wie Noordmans, geconsulteerd.
Overigens werd het stuk tevens, eveneens anoniem, opgenomen als bijlage bij het Herderlijk Schrijven betreffende het rooms-katholicisme4, dat de synode op 23 maart 1950 deed uitgaan. Bij de bespreking van het herderlijk schrijven was gebleken, dat veel leden het zwijgen over het processieverbod onjuist hadden gevonden.5

Het juridische kader van het processieverbod
P.J. Margry wijdde een proefschrift6 aan ‘confrontaties tussen katholieken en protestanten rond de processiecultuur in 19e-eeuws Nederland’. In een bijlage biedt hij een chronologisch opgezet juridisch kader aan.7
Hij laat weten, dat de Nederlandse Grondwet vanaf de versie van 1848 tot die van 1972 een artikel (in 1848 met het nummer 167,8 in 1972 met het nummer 184) bevatte, waarin het volgende bepaald werd: ‘Alle openbare godsdienstoefening binnen gebouwen en besloten plaatsen wordt toegelaten, behoudens de noodige maatregelen ter verzekering der openbare rust en orde. Onder dezelfde bepaling blijft de openbare godsdienstoefening buiten de gebouwen en besloten plaatsen geoorloofd, waar zij thans naar de wetten en reglementen is toegelaten.’9
In de praktijk bleek een arrest van de Hoge Raad van 29 november 1918 van belang te zijn.10 De Raad oordeelde, dat niet langer de verdachte het bestaan van processies vóór 1848 moest onderbouwen. Voortaan moest het openbaar ministerie bewijzen, dat processies vóór dat jaar niet voorkwamen. Een tweede arrest van de Raad, eveneens uit 1918, betekende ook een belangrijk keerpunt. Er werden twee gevoelige aspecten uit een uit 1875 daterend arrest teruggedraaid: er behoefde geen sprake meer te zijn van vaste data en routes van processies.
Vanwege het groeiende aantal (dank)processies na de Tweede Wereldoorlog tekende de generale synode van de Nederlandse Hervormde Kerk in 1947 bij de minister van Justitie bezwaar aan tegen alle overtredingen van het processieverbod.11 De meeste bleken in Noord-Brabant voor te komen, een provincie waarin de regionale rooms-katholieke kranten stemming maakten voor het organiseren van processies.
Volgens deze bladen waren deze kerkelijke evenementen in Noord-Brabant vrijwel overal gebruikelijk. Het openbaar ministerie moest het tegendeel maar bewijzen. Ondanks deze zelfverzekerde taal waren veel rooms-katholieken ongerust. Ze vreesden aanscherping van het processieverbod. In verband daarmee werden roomskatholieke pastoors in plaatsen waar processies niet toegestaan waren, via de ‘Conventus parochorum’ tot voorzichtigheid gemaand.
Na vrijspraak van twee pastoors in proefprocessen ontving de geestelijkheid in Noord-Brabant een circulaire waarin de bisschop ‘zonder enig bezwaar’ toestemming gaf om voortaan processies te houden in overwegend rooms-katholieke parochies en in die plaatsen waar geen ordeproblemen te verwachten waren.

‘Een “onzichtbare kathedraal” in het landschap’
Naar aanleiding van nieuwe processies kreeg minister mr. Th.R.J. Wijers bij de behandeling van de begroting voor Justitie voor 1949 opnieuw vragen over de naleving van het processieverbod.12 Hij gaf daarop weliswaar aanvullende instructies aan de provinciale besturen, maar hij besefte ook, dat de situatie vanwege de bij het openbaar ministerie berustende omgekeerde bewijslast aanzienlijk gecompliceerder lag dan in het verleden. Het had dan ook niet veel zin om voorstellen tot strenger optreden te doen.
Ondertussen berichtte het rooms-katholieke dagblad De Volkskrant in een redactioneel commentaar, dat het nu elke pastoor de facto vrij stond om processies te houden. Met het oog op dergelijke ontwikkelingen achtte de minister het zinvol de overtredingen toch voor de rechter te blijven brengen, met dien verstande dat het initiatief daartoe voortaan in principe bij de burgemeesters zou komen te liggen.
Twee leden van de Tweede Kamer, mr. W.F.E. baron van der Feltz van de Christelijk-Historische Unie (CHU) en ds. P. Zandt van de Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP), wensten een oplossing die ‘voor de verschillende geestelijke opvattingen niet onaanvaardbaar’ zou zijn. In breed-protestantse kring heerste namelijk de opvatting dat de grondwet niet werd nageleefd. De diverse processies werden vergeleken met ‘het verheffen van een “onzichtbare kathedraal” in het landschap’.
De minister relativeerde dat echter met de mededeling dat er wel eens ergernis geweest zou zijn, maar dat in het algemeen met beleid was gehandeld. Bovendien werd in zijn ogen conform de arresten van de Hoge Raad – er kon veelal geen bewijs worden geleverd – de wet de iure wel degelijk gehandhaafd.
De afgevaardigden waren niettemin bevreesd, dat er zodoende toch overal processies gehouden zouden worden. De minister stelde daar tegenover, dat in bepaalde gebieden het bewijs dat processies niet gebruikelijk waren, gemakkelijker te leveren zou zijn dan in andere.

Het memorandum van de hand van dr. O. Noordmans?
Het Memorandum aangaande de processie moet gezien worden tegen de achtergrond van de zojuist genoemde opvatting in breed-protestantse kring, dat de grondwet niet werd nageleefd. Het stuk is opgenomen in deel 6 van de Verzamelde Werken van Noordmans.13 In noot 1 bij de pennenvrucht stelt de redactie, dat het van diens hand is.
In een ‘Kort verslag van de werkzaamheden voor de uitgave van de Verzamelde Werken van dr. O. Noordmans’ over het jaar 1988 laat Diederik Wienen, assistent van de redactie, evenwel weten, dat uit de archieven van de Nederlandse Hervormde Kerk in het Algemeen Rijksarchief te ’s-Gravenhage (inmiddels in de bibliotheek van het Protestants Dienstencentrum te Utrecht14) was gebleken, dat het stuk van de hand van dr. H. Berkhof, toentertijd hervormd predikant te Zeist en hoofddocent aan het instituut ‘Kerk en Wereld’ te Driebergen, was.
Het was abusievelijk op naam van Noordmans komen te staan. De redactie rectificeert in de ‘Lijst van errata en addenda’ in deel 10 van de Verzamelde Werken als volgt: ‘Het ‘Memorandum aangaande de processie’ werd aangetroffen onder de nagelaten manuscripten van Noordmans’ hand en vond daardoor zijn weg naar deze uitgave. Nader onderzoek heeft uitgewezen, dat het hoogstwaarschijnlijk niet van zijn hand, maar van die van H. Berkhof stamt. Welke rol Noordmans daarbij precies heeft gespeeld, is niet meer vast te stellen.’15

De totstandkoming van het memorandum
Er is wel iets meer over de totstandkoming van het memorandum te vertellen. In een brief van juli 1988 schrijft Wienen aan Berkhof: ‘Na de oorlog werden er een aantal processies gehouden, die (zeker bij een fors aantal protestanten) de nodige beroering teweegbrachten, al dan niet mede in verband staande met de sterke opkomst van de KVP na de oorlog.
Voor de Nederlandse Hervormde Kerk hield vooral de Raad voor de zaken van Kerk en Overheid en uit zijn midden de gedeputeerde van de Hervormde Kerk bij de overheid, mr. F.L.S.F. baron van Tuyll van Serooskerken, zich met het processievraagstuk bezig.
In 1948 werd de zaak grondig aangepakt. Naast de juridische argumenten wilde men nu ook de theologische argumenten eens goed op een rijtje zetten. Hiermee hebben mej. Hebe Kohlbrugge en later ook u zich beziggehouden. Daartoe werden een aantal vragen opgesteld, aangaande de processie (…)’
Uit een brief aan dr. A.J. Bronkhorst van 7 juni 1948 blijkt, dat Van Tuyll van Serooskerken eerst hem voor een bespreking over het processievraagstuk had gevraagd. Hij had evenwel laten weten, dat hij daar op dat moment geen tijd voor had. Daarna wendde de gedeputeerde van de Nederlandse Hervormde Kerk bij de overheid zich tot Berkhof, die een aantal vragen opstelde. Ze luiden als volgt:
1. Acht u de tolerantie een principe der reformatie?
2. Waar liggen de grenzen der tolerantie?
3. Is de overheid ook gebonden aan de eerste tafel der wet?
4. Heeft dit consequenties voor de tolerantie in het algemeen en voor de houding ten opzichte van de processies in het bijzonder?
5. Acht u het processieverbod juist?
6. Zo neen, waarom niet?
7. Zo ja, waarom wel?
8. Aan welke oplossing geeft U de voorkeur en waarom?
a. status quo;
b. algehele processievrijheid;
c. regeling door de gemeentebesturen.

Dr. H. Berkhof: ‘een flauwe schaduw van herinnering’
De vragen werden ter beantwoording aan een aantal vooraanstaande lieden uit de Nederlandse Hervormde Kerk voorgelegd. Het betrof prof.dr. A.J. Bronkhorst, dr. G. Oorthuys, dr. Noordmans, dr. H. van der Linde, ds. H. Krop, mr. H. Mulderije en dr. C.J. Dippel. Wienen vervolgt zijn schrijven aan Berkhof: ‘Naar aanleiding van de binnengekomen antwoorden heeft u toen een memorandum opgesteld, dat voor verder gebruik in de kerk bedoeld was. De antwoorden kwamen binnen van 8 juni tot 12 augustus.
Uw stuk zal dus geschreven zijn in een van de maanden daarna, uiterlijk begin november, omdat het toen besproken is in de Raad voor de zaken van Kerk en Overheid. Hoewel er in die vergadering sprake is van wijzigingen, geloof ik dat die uiteindelijk toch niet zijn aangebracht.’
Wienen schrijft verder: ‘Uw stuk heeft later (begin januari 1949?) ook als uitgangspunt gediend bij de besprekingen over de processievrijheid in het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken.
In april 1949 werd een brief door dit overlegorgaan naar de ministerraad gestuurd over het onderwerp, de sporen van uw memorandum zijn daarin nog terug te vinden. De Hervormde Kerk voegde uw memorandum toe aan het herderlijk schrijven over de Rooms-Katholieke Kerk (anoniem).’

Brieven met vragenlijst
Wienen verstrekt Berkhof ook nog enkele bescheiden die op de kwestie betrekking hebben: een handgeschreven stuk ‘Processievrijheid?’ van Berkhof met een getypte versie, bedoeld als artikel voor De Nieuwe Nederlander; brieven met vragenlijst om advies te krijgen voor een stuk over de processie; de antwoorden van Noordmans en Oorthuys daarop (omdat Noordmans naar de pennenvrucht van Oorthuys verwijst); een handgeschreven versie van het door Berkhof opgestelde memorandum; een brief van Noordmans aan de Werkgroep Kerk en Overheid over het memorandum; een brief van de generale synode van de Nederlandse Hervormde Kerk aan de kerkenraden en de classicale vergaderingen uit 1954, met daarbij als bijlagen het memorandum en de brief van het Contact der Kerken in Overheidszaken van 9 april 1949. Op de achtergrond van de synodale brief uit 1954 kom ik terug in de paragraaf ‘God op straat’.
In een niet gedateerde antwoordbrief laat Berkhof aan Wienen weten: ‘Van deze hele zaak en mijn rol daarin had ik en heb ik nu na 40 jaar nog maar een flauwe schaduw van herinnering – zoals van zo veel in mijn lange kerkelijke en theologische loopbaan. Ik las dus alsof ik voor het eerst las.’ Maar er is volgens Berkhof geen twijfel over mogelijk: het memorandum is van zijn hand. Hij neemt dan ook aan, dat Wienen de vergissing wel aan de redactie van Noordmans’ Verzamelde Werken meldt.


1) Ik dank de leden van de doctoresgroep van de Sectie Dogmatiek en Oecumene van de Faculteit der Godgeleerdheid van de Vrije Universiteit te Amsterdam, onder leiding van prof.dr. C. van der Kooi, voor hun commentaar op een eerdere versie van dit artikel.

2) Enige tijd geleden werd het stuk mij als secretaris van de Stichting dr. O. Noordmans ter hand gesteld.

3) Zie Documenten Nederlandse Hervormde Kerk (…) 1945 – 1955 (’s-Gravenhage z.j.), p. 71. Vgl. O. Noordmans, Verzamelde Werken dl. 6 (Kampen 1986), p. 562 n. 1.

4) Zie Documenten Nederlandse Hervormde Kerk (…) 1945 – 1955, p. 129-197.

5) Zie Documenten Nederlandse Hervormde Kerk (…) 1945 – 1955, p. 129.

6) P.J. Margry, Teedere quaesties: religieuze rituelen in conflict. Confrontaties tussen katholieken en protestanten rond de processiecultuur in 19e-eeuws Nederland (Hilversum 2000).

7) Zie P.J. Margry, a.w., p. 432-437.

8) Ten onrechte spreekt de redactie van de Verzamelde Werken van Noordmans in dl. 6, p. 562 n. 2 over artikel 184.

9) Geciteerd bij P.J. Margry, a.w., p. 435v.

10) Zie P.J. Margry, a.w., p. 412.

11) Zie P.J. Margry, a.w., p. 416.

12) Zie P.J. Margry, a.w., p. 416v

13) Zie O. Noordmans, Verzamelde Werken dl. 6, p. 560-562.

14) Inventarisnummer 195.

15) In O. Noordmans, Verzamelde Werken dl. 10 (Kampen 2004), p. 180.

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 2014

Protestants Nederland | 28 Pagina's

Memorandum over de processie (1949)1

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 2014

Protestants Nederland | 28 Pagina's