Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Olivétan en de Franse Bijbel1

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Olivétan en de Franse Bijbel1

Neef van Calvijn vindt zich een ‘nederige’ en ‘kleine’ vertaler

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Te Chanforan in vallei van Angrogne, een van de Cottische valleien van Piémonte wordt in september 1532 een synode van de Waldenzen gehouden. Guillaume Farèl, de vurige prediker, die het Franse deel van Zwitserland zoekt te winnen voor de reformatie onder protectie van het machtige Bern, is er aanwezig met Antoine Saunier, die in 1530 Parijs ontvlucht was. Op de terugweg arriveren zij in Genève, waar zij Pierre-Robert Olivétan aantreffen.

Bern was in 1528 tot de Reformatie overgegaan, maar Genève nog niet. Door de raad wordt 5 oktober Farel met zijn Lutherse medeplichtigen (Saunier en Olivétan) verdreven (Farellum et ejus complices lutheranos, beslissing van de Raad). Zij vluchten weg over het meer.
Er waren al eerder, oktober 1530, afgezanten van de Waldenzen over de Alpen getrokken, Georges Morel en Pierre Masson (die op de terugweg in Dyon werden gearresteerd en te Lyon omgebracht). Zij hebben gesproken met Farel te Neuchâtel, Haller te Bern, Oecolampadius te Bazel en Bucer te Straatsburg.
Deze consultaties hebben geleid tot de synode in 1532, waar het besluit genomen werd tot de aansluiting met de Reformatie. De Waldenzen waren eenvoudige lieden - echter bezield met een levend geloof - en zij beseften het ontbreken van de Bijbel in de Franse taal.
Zij voteerden de enorme som van 500 ecus in goud voor de vertaling en de uitgave. Olivétan zal de Franse tekst verzorgen en Pierre de Vingle, die ook uit Picardië stamt, zal de Franse bijbel drukken in Neuchâtel (1535).
Calvijn is in 1534 met Du Tillet gevlucht uit Frankrijk. Ze zijn eerst in Metz waar Farel al in 1525 gepreekt had, daarna in Straatsburg en verblijven sinds eind 1534 in Bazel. Vandaaruit heeft Calvijn in Neuchâtel Olivétan opgezocht en hij werd zijn medewerker aan de Franstalige Bijbel.

Calvijn en Olivétan
Wie is nu deze Pierre-Robert Olivétan? Hij en Calvijn kennen elkaar heel goed. Zij zijn neven, komen beiden uit Noyon in Picardië. Olivétan is circa 4 jaar ouder dan zijn neef, heeft gestudeerd in Parijs en Orléans en heeft reeds eerder contact met de evangelische beweging.
Calvijn dankt aan zijn plaatsgenoot en neef, dat die hem iets van de zuivere religie deed smaken (lui fit goûter quelque chose de la pure religion). Calvijn sloot zich aan bij de groep van Lefèvre d’Etaples, waartoe ook eerder Farel had behoord. Bij Calvijn duurt de doorbraak langer, want zoals hij zelf zegt: “ik was zo hardnekkig toegedaan aan de afgoderij van het pausdom, dat het haast onmogelijk was om mij uit die diepe modderpoel te trekken”.
Olivétan was gedwongen om te vluchten en kwam in april 1528 naar Straatsburg, waar hij bij Bucer en Capito hebreeuws studeerde. Evenals Calvijn is hij grondig bekend met het humanisme en hij is ook een uitstekend filoloog (hij bestudeerde de taal- en letterkunde van een volk door middel van beschikbare geschriften in samenhang met de cultuurgeschiedenis van een volk).
We treffen hem in 1531, toen hij een aanstelling tot predikant had afgewezen, aan als huis-leraar in Neuchâtel en in 1532 is hij in dezelfde functie in Genève. Zijn pedagogisch talent wordt bevestigd door zijn Instruction des enfans (1533), waarmee hij kinderen leert lezen en tegelijk de weg wijst van de ware religie.
Het bevat de wijze van het uitspreken en schrijven in het Frans, de 10 Geboden, de 12 geloofsartikelen en het gebed, en dat zonder te vergeten de accenten en de punten, de namen van de getallen en zo is het kleine boekje ook nuttig en nodig om te leren tellen.
Na de voltooiing van de Olivétan-Bijbel is hij nog enige tijd in Genève, echter in maart 1538 ging hij terug naar de Alpen, tegen het advies van zijn vrienden in, van onder andere Chr. Fabri, bij wie hij zijn bibliotheek achterliet. Hij is in de zomer van dat jaar overleden, hoe en waar is niet bekend. Calvijn vernam het enkele maanden later door een brief van een hofdame van de hertogin van Ferrare. Fabri had zijn testament.
Zowel Olivétan als Calvijn en Farel behoorden tot het ‘netwerk’ van Marguerite de Angoulême, koningin van Navarra en zuster van de Franse koning François I en genoten haar protectie. Zij is het die hen in contact bracht met haar nicht de hertogin van Ferrara die eveneens hervormingsgezind was.

De Franse Bijbel
Er leefde al eerder, niet alleen bij de Waldenzen, maar ook bij hen die in Frankrijk het Evangelie waren toegedaan, onder wie vooral Farel, de wens om de Bijbel in de Franse taal te hebben. Het was een moeilijke onderneming gezien de heftige oppositie in Parijs van de theologische faculteit en het parlement.
Voor Farel stond vast wat er nodig was: 1. Een competente vertaler. 2. De financiering. 3. Een drukker die de Franse taal meester was en die zich had gevestigd in een stad die tot de reformatie was overgegaan.
In deze drie punten was Farel de spil. Pierre de Vingle ging zijn drukkerij vestigen in Neuchâtel. De Waldenzen waren bereid het geld te verschaffen. Olivétan was bij uitstek in staat om de Bijbel vanuit het Hebreeuws over te brengen in de franse taal. Hij had zich als de beste van zijn tijd met grote ijver toegelegd op de studie van het hebreeuwse Oude Testament.

De reis van Olivétan
Olivétan ging, met zijn vriend Antoine Saunier, eind oktober 1532 naar de Waldenzen in Piémonte, begeleid door de twee broeders Martin en Guido Gonin, die hen waren komen ophalen want die kenden de wegen. De reis zo laat in het jaargetijde was vol moeilijkheden. Zij reisden in de nacht, ongetwijfeld uit voorzorg.
In Vevey in een restaurant grijpen zij de gelegenheid aan om over Christus te spreken met enkele burgers, onder wie de herbergier en zijn vrouw, zo schrijft Saunier aan Farel. Zij arriveren ongehinderd in Aigle. Te Bex wordt Martin prooi van een heftige ziekte.
Toen ze aankwamen aan de voet van de Alpen waren ze alle vier in een miserabele toestand. Olivétan bedreigd door dysenterie, Martin half dood, Guido was helemaal uitgeput, en Saunier, de enige die zich goed hield, werd overstelpt door neerslachtigheid, zoals hij zichzelf niet kende, en die omsloeg in een woede-aanval.
Nauwelijks bekomen gingen zij omhoog door de vallei van Dranse, lieten de Col de Grand- Bernard terzijde om door de pas van de col Ferret te gaan. In de herberg van Ferret hadden zij een dispuut met een Bernardiener monnik en dat eindigde daarin dat deze verklaarde de antichrist, dat is de paus af te zweren. Saunier gaf hem zijn brief mee aan Farel, met een aanbevelingsbrief, maar men weet niet of hij die gebruikt heeft.
Het is een tocht die praktisch slechts mogelijk is in het zomerseizoen. De top van de col Ferret ligt op 2500 meter boven de zeespiegel. Tenslotte bereikte de kleine karavaan door Turijn de valleien van de Waldenzen, waar de oogst de arbeiders opwachtte. “Wij hebben de herders en de gelovigen onderwezen in het verborgen; men hoort ons graag. Er was zelfs één die van twee dagen ver kwam om het Woord der waarheid te horen.”

De opdracht
Daar werd het beroep gedaan op Olivétan om de Bijbel in het Frans te vertalen. Dat was niet eenvoudig. Er was een drukkerij nodig en het project kon niet dadelijk worden gerealiseerd. Men moest wachten totdat de Picardiër, Pierre de Vingle, die uit Lyon was verdreven omdat hij het Nieuwe Testament in het Frans had gedrukt, zou zijn overgekomen. Hij moest zijn drukpersen, die al in Genève stonden, overbrengen naar Neuchâtel.
Terwijl Pierre de Vingle zijn persen transporteerde en opstelde in Neuchâtel, vertoefde Olivétan bij de Waldenzen. Wat een geweldige taak nam hij op zich. Hij had stellig zijn pakezel beladen met een zware boekenkoffer. Hij is er heen gegaan om de jonge Waldenzen te onderwijzen en te catechiseren, terwijl hij vertaalde, of hij heeft daar zijn vertaling voltooid, die hij al in Genève was begonnen.
Olivétan had bij zich het hebreeuwse Oude Testament en het Griekse Nieuwe Testament. En dan de bijbel van Antwerpen, en de versie van Lefèvre d’Etaple. Hij bezat onder andere ook het hebreeuwse woordenboek en de grammatika van Sebastian Münster in Bazel, en ook een van Capito uit Straatsburg.
Daarnaast gebruikte hij de commentaren van de rab-bijnen, en het bijbelwerk van Oecolampadius en Zwingli. Zo heeft hij ‘dit juk alleen aangetrokken, gedwongen tussen de bergen en het isolement van de zwijgende meesters namelijk de boeken, aangezien die van de levende stem mij ontbreken’, schrijft hij aan Farel en Viret. Hij heeft daar zeker twee jaar gewerkt.

Zijn eigen woord vooraf
Vanuit de Alpen is het schone Woord Vooraf van Olivétan [Pierre Robert Olivetanus l’humble et petit translateur à l’Eglise de Jésus-Christ. Salut.], van de nederige en kleine vertaler, dat hij schrijft aan de kerk van Jezus Christus. Met deze kerk bedoelt hij allereerst de Waldenzen, die de uitgave financieel mogelijk maakten.
Maar tegelijk gaat het om de hele kerk, de strijdende, overwinnende en triomferende kerk. Wat hij schrijft over de armoede is treffend: arm en niet roofzuchtig, arm en niet geldgierig, arm en rijk in verstand, arm en toch rijk vanwege de rijkdom van Christus en het Woord van God.
Het moet gaan om de evangelische armoede van een kerk, die in deze wereld geen triomferende en oorlogzuchtige kerk is, want dan is zij niet meer de kerk van Jezus Christus, van de Zoon van de Koning, die arm werd.
“Jezus, die u een feestdag wilde bereiden van zoveel u verlangt en wenst, heeft mij deze opdracht gegeven om deze schat open te leggen en te ontplooien uit de hebreeuwse en griekse kasten en kisten, om die na die te hebben opgestapeld en verpakt in franse reistassen (kleine dozen) het meest passend als ik zal kunnen, naar de richting en de gave die God mij gegeven heeft, en het voor u present te maken, o arme kerk! Aan wie men niets geeft.”
“En stellig zie ik geen enkele reden waarom men het moet geven dan aan u. Want wat wilde men geven aan hen die alles hebben en aan wie ieder van allen geeft? Welnu dit, wat veel meer is dan alle rijkdommen der wereld, is voor u, arme kerk, van wie, ongelukkige, men liever afneemt dan geeft en die zodanig onttrokken is van alle goederen, die zo pover, zo afgekeerd en verschrompeld is dat niet u overblijft dan het Woord.”
“Waarlijk u blijft niets dan het Woord, hét Woord, zeg ik, de Waarheid en het Leven, het Woord Gods, dat eeuwig blijft. Dat geschenk dus komt U toe, omdat het uw erfdeel bevat, namelijk hetzelfde Woord, waardoor u, door het geloof en de zekerheid die u daarin hebt, in armoede, zich zeer rijk acht, in ongeluk, zeer gelukkig, in eenzaamheid, goed gezelschap, in twijfel, zekerheid, in gevaar, uitredding, in kwelling, verkwikking, in verwijten, geëerd, in tegenspoed, voorspoedig, in ziekte, gezond, en in door, levend gemaakt bent”.

Valse gehoorzaamheid
Olivétan concludeert: een traditioneel Woord vooraf zou niets anders zijn dan valse gehoorzaamheid, namelijk: valse bescheidenheid tegen het arrogante gebruik van de tijdgeest. De Naam van Hem die spreekt, de Eeuwige, zet alles op de juiste plaats. Hij zelf moet het hart scheppen dat Hij wil, een gehoorzaam hart, en Hij doet het ook.
Augustinus met zijn nadruk op de nederigheid stempelt deze tekst van Olivétan dat aan de kleine nederige kerk verzekert dat het Gods wil is om de kerk te houden in geringheid en armoede. Zo is de grondtoon van dit stuk de nederigheid, de humilitas en het eindigt: “Vreest niet, gij kleine kudde, het is uws Vaders welbehagen u het koninkrijk te geven”. (Luc. 12:32).
Olivétan geeft in dit Woord vooraf aan de kleine kudde van Christus een getuigenis van een zeldzame bescheidenheid. Zoals hij zich noemt ook bijvoorbeeld in de enige brief die we van hem bezitten aan de predikanten van Neuchâtel: ‘uw zeer nederige en zeer gehoorzame onderdaan’.

Medewerkers
Het Woord vooraf bij de Franse Bijbel is in de Alpen gedateerd 12 februari 1535. Enkele weker later is Olivétan in Neuchâtel om de druk te bewaken en de drukproeven te corrigeren. Naast hem zijn er een aantal jonge medewerkers van dit grote werk met meer dan 850 bladzijden in folio formaat bezig. Zij maken de registers van alle hebreeuwse, chaldeese, griekse en latijnse namen, met hun interpretatie, dat is de étymologie, een index van de voornaamste onderwerpen in de Bijbel, enz.
Olivétan geeft ook een speciale brief als verdediging van de vertaler, waarin hij aan zijn mede-reformatoren en de lezers rekenschap geeft van de moeilijkheden bij de totstandkoming van de Franse Bijbel. Bijvoorbeeld er is onduidelijkheid over de orthografie, de juiste spelling van de Franse taal.
Hij heeft zich zeer serieus bezonnen over de vertaling van de hebreeuwse Naam JHWH, Jahweh, die bij ons in de Statenvertaling weergegeven is met HEERE. Olivétan geeft hier l’Eternel, de Eeuwige. Olivétan wil klein zijn in de kerk, hij is maar een ‘teen’ aan de voet in het lichaam van Christus. Waar het om gaat is dat de Eeuwige spreekt.
Daarom moeten wij met de eerste hoorders van de Eeuwige, met het joodse volk in dialoog komen; wij moeten hen de broederhand reiken. Maar ook: wij moeten hen roepen tot de plaats waar de reformatie staat, namelijk onder de genade en het gericht van de erkenning: de Eeuwige spreekt. De Naam sticht de gemeente van de horenden uit het Oude en Nieuwe Verbond. Joden en christenen zijn, wanneer zij zichzelf recht kennen, de horenden van het éne eeuwige Woord.

Johannes Calvijn
Tijdens de druk van de Franse bijbel heeft Johannes Calvijn, de neef van Olivétan, in frequent contact gestaan. Zij zijn in geleerdheid elkaars evenknie. Calvijn is speciaal uit Bazel overgekomen. En hij schrijft ook twee brieven of bijdragen. Het eerste is zijn ‘Privilège’.
Deze Olivétan Bijbel verschijnt niet met een privilege van welke overheid ook, maar met een groet aan hen. In die tijd werd aan belangrijke publicaties een privilège, een toestemming gegeven, hetzij van de koning of een of andere hoge overheid. Zo verschijnt bij deze Franse Bijbel de brief van Calvijn: ‘Jean Calvin à tous empereurs, rois, princes et peuples soumis à l’empire de Christ. Salut’. Want het is de Eeuwige die spreekt!
Zo staat het op de titelpagina van de Bijbel van Olivétan: ‘Hoort, gij hemelen, en neem ter ore, gij aarde, want de HEERE spreekt’ (Jes. 1:2). En Hij heeft geen privilège van wie dan ook nodig. Aan Hem zijn alle keizers, koningen, prinsen en volken onderworpen. De overheid is Gods dienaresse (behoort dat te zijn) en niet omgekeerd!
Calvijn, die liever in de anonymiteit onderdook, richtte zich nu publiek met geen tegenspraak duldende zekerheid tot alle potentaten en plaatste zich als woordvoerder aan het hoofd van de hervormde kerken, reeds elf maanden voor zijn Institutie uitkwam. Wat de jonge Calvijn schreef, is niet alleen zeer elegant, ook uiterst geestrijk, stelde de reformatorische centrale themata aan de orde en was onmiddellijk in politiek opzicht zeer effectief.
De Bijbel is voor het hele volk. Niets en niemand mag dat verhinderen. Geen politieke autoriteit, geen kerkelijk gezag, ook niet dat van geleerden. Het gaat er om dat God Zelf aan het Woord komt. Dat is het eerste wat de jonge Calvijn stelde. En het tweede is: de uitstorting van de Heilige Geest. Ook die ligt geheel in Gods hand, daar kan niemand, hoog of laag over beschikken. Het komt er op aan dat wij nederig horen. Het is een beknopte inhoudrijke tekst waarin wordt aangeduid wat reformatie is.
De tweede brief van Calvijn is bekend: Epître à tous Amateurs de Jesus Christ en de son Evangile. Salut! [brief aan allen die Jezus Christus en Zijn Evangelie liefhebben. Groet!] Een zeer krachtig stuk getuigend van diep inzicht in de Heilige Schrift, christocentrisch, waarin hij de pauselijke pretentie en hoogmoed afwijst, die de Bijbel niet in de handen van het gewone volk wil hebben, terwijl God aan alle mensen Zijn Heilige Geest heeft beloofd.
Evenals Zwingli legt Calvijn nadruk op de eenheid van de Schrift, de eenheid van het verbond, en hermeneutisch wijst hij op het typologisch verstaan van het Oude Testament, in aansluiting bij de zogenoemde Figural-Deutung (onder andere door Tertullianus, Augustinus en Luther toegepast), waarvan de protestantse germanist Erich Auerbach (1892-1957) het grote belang naar voren bracht.2 (Wordt vervolgd.)


1) Zie: Henri Meylan, Silhouettes du XVIe siècle, Lausanne 1943; Eugènie Droz, Chemins de l’Hérésie, Vol. I, Genève 1970; Jean Gonnet – Amedeo Molnar, Les Vaudois au moyen âge, Torino, Claudiana 1974; Giovanni Gonnet, “Strasbourg et les Vaudois” in Strasbourg au coeur religieux du XVIe siècle, Strasbourg 1977; Olivétan. Celui qui fit passer la Bible d’hébreu en français, Bienne 1986; Max Engammare, “Olivétan et les commentaires rabbiniques: …” in L’Hébreu au temps de la Renaissance, ed. Il. Zinguer, Brill Leiden 1992

2) Sabine Hiebsch, Figura Ecclesiae: Lea und Rachel in Martin Luthers Genesis predigten, Lit Verlag Münster 2002.

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 2014

Protestants Nederland | 28 Pagina's

Olivétan en de Franse Bijbel1

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 2014

Protestants Nederland | 28 Pagina's