Genade: habitus of vrijspraak?
Wie genade als een bezit leert, volgt het oude spoor van Rome
Is genade een bezit van de mens of komt zij van buiten af? Ingewikkeld gezegd: is genade een habitus (vermogen) of een vreemde vrijspraak? Het conflict tussen Rome en Reformatie heeft oude papieren als het gaat om deze begrippen. Maar het debat duurt onverminderd voort tot op de dag van vandaag.
Dergelijke bespiegelingen komen naar boven naar aanleiding van het boek van ds. A. Kort, Het rechtvaardigend geloof. Het zaligmakende geloof volgens Schrift en belijdenis (Tekstservice Vermeulen, Meteren, 2015; 222 blz.; € 19,50). Hij keert zich in dit boek vooral tegen de rechterflank van de gereformeerde gezindte die volgens hem afgeweken is van de reformatorische leer van de rechtvaardiging.
De nadruk is daar komen te liggen op de wedergeboorte, althans op een onbewuste wedergeboorte. Wedergeboorte en geloof worden uit elkaar getrokken, zodat het zicht verduisterd is op de reformatorische leer van rechtvaardiging door het geloof in Christus.
Ds. Kort haalt hier een belangrijk twistpunt aan met Rome. Hij spreekt van een “valse roomse wedergeboorte” die niet met het geloof samenvalt, maar eraan voorafgaat, onbewust.
Door een lange weg van twijfelen zou de wedergeborene tot de Door dr. K. van der Zwaag te Barneveld zekere kennis van het heil komen. In het verleden ging men onderscheiden tussen habitus en actus, volgens Kort kenmerk van de ‘roomse zuurdesem’, die de Heere juist door de Reformatie de christelijke kerk had uitgeworpen.
Geloofsvermogen
De habitus, een term volgens ds. Kort ontleend aan de Griekse filosofie, betekent een geloofsvermogen, iets wat het vermogen of de potentie heeft om te actualiseren. De zondaar krijgt een ‘hebbelijk’ geloof ingestort, waarin de zondaar geheel lijdelijk is en hij geen bewustzijn heeft van de kennis van Christus.
De habitus is het begin van (of beter tot) het geloof. Zo ontstaat er volgens ds. Kort in de kerk een derde weg naast onbekeerden en ware gelovigen: onbewuste wedergeborenen en levendgemaakt die verkeren in het ‘tussentraject’ van licht en duisternis.
In het lijvige proefschrift van Ursula Lievenbrück, Zwischen donum supernaturale und Selbstmitteilung Gottes. Die Entwicklung des systematischen Gnadentraktats im 20. Jahrhundert, (Aschendorff Verlag, Münster, 2014; 1065 blz.; € 84,00) is duidelijk aangetoond hoe Rome vanuit een lange scholastieke traditie de genade als een bezit van de mens heeft gezien. Genade wordt als een habitus ingegoten door het sacrament van de doop waarvan de kennis later bemiddeld en bewust gemaakt wordt door de kerk.
Het was Karl Barth die flinke kritiek uitoefende op dit rooms-katholieke genadebegrip. De rechtvaardigende genade wordt gezien als een in de menselijke ziel ingeschapen kwaliteit. Omdat men de genade als een ding (iets zelfstandigs in de schepping) opvatte, ging men talloze ‘genadesoorten’ onderscheiden, zoals geschapen en ongeschapen, innerlijk en uiterlijk, enzovoorts. De diepe overtuiging van de Reformatie: alles is genade, werd door alle mogelijk subtiele onderscheidingen van de scholastieke traditie na Trente verduisterd.
Biologisch proces
In rooms-katholieke kring wordt het rechtvaardigingsproces vergeleken met een biologisch proces van groei van ongeboren leven, geboorteweeën en tenslotte de geboorte van nieuwe levensvrucht. Er is sprake van een heilsweg in verschillende fasen (een soort katholieke ‘standenleer’), die begint met de instemming van het intellect met de openbaring – het voor waar houden van Gods Woord – tot het instorten van de rechtvaardigingsgenade, die de zondaar rechtvaardig maakt (in plaats van verklaart).
De katholieke theoloog Josef Pohle noemt de reformatorische visie op de genade als alleen forensisch (een ‘vreemde’ vrijspraak van buitenaf), zonder een intrinsieke eigen realiteit, een ‘troosteloze dwaalleer’. De uitdrukking van simul iustus et peccator (tegelijk rechtvaardig en zondaar, het adagium van Luther) is volgens hem een ‘zedelijk monstrum’, dat haaks staat op een rechtvaardige en waarachtige God, die een zondaar niet half zondig en gerechtvaardigd laat zijn.
Halverwege de twintigste eeuw is er in de Rooms-Katholieke Kerk echter een wending gekomen van een accent op de inwendige of scheppingsgenade naar een meer dynamisch genadebegrip. Er voltrekt zich in de dogmatiek een radicale oriëntatie op Christus.
Niet de genade als ‘ding’ maar Christus als Persoon staat centraal. Genade is geen statisch en star beginsel, maar een werkelijkheid die we voortdurend uit Gods handen ontvangen. In plaats van over “natuur en genade” te spreken, gebruikt met het begrippenpaar “persoon en genade”, om daarmee te onderstrepen dat genade een persoonlijk ontmoetingsgebeuren is.
Alexander Comrie
Het denken over de genade in termen van habitus is niet zo onschuldig als het lijkt. Alexander Comrie maakt er veelvuldig gebruik van om geloof als een gave te benadrukken die God onverdiend in de wedergeboorte schenkt. Hij gebruikt het begrip vooral in zijn verzet tegen de remonstranten. De intentie is alleszins bijbels te rechtvaardigen. De wedergeboorte is een geschenk van God door de werking van de Heilige Geest. Ook John Owen spreekt van een ‘infused grace’ om daarmee het genadekarakter van het heil te onderstrepen.
Toch blijken uit het katholieke denken de kwalijke kanten van het habitus-begrip. Het denken in termen van habitus maakt van genade een substantie, een kwaliteit in de mens, die haaks staat op de genadige God Zelf die soeverein een relatie met de mens aangaat. Het gevaar is dat genade als een zijnscategorie wordt beschouwd en iets uit de schepping vergoddelijkt. De mens ‘heeft’ genade, maar genade als bezit houdt op genade te zijn.
Volgens Lievenbrück heeft de katholieke theologie nooit helemaal afscheid genomen van het ontologisch denken (het denken in zijnstermen). De katholiek oordeelt immers positiever dan de protestant over de schepping en de mens.
Zekerheid
Ds. Kort stelt ook de kwestie van de zekerheid van het geloof aan de orde. Met de habitus/actus-constructie wordt volgens hem in de rechterflank van de kerk van de Reformatie de veronderstelde of onbewuste wedergeboorte aanvaard. Dat betekent dat er geen vaste kennis en zekerheid is van Christus. Zekerheid en geloof gaan bij ds. Kort samen. Hij benadrukt de bewuste kennis van Christus door het geloof.
Het woord geloven is in de Bijbel niet alleen een toestemmen van de waarheden van het Evangelie, maar het vertrouwen van het hart op God door Christus. Geen ‘vast stappenplan’, aldus ds. Kort, maar een directe rechtvaardiging door (en niet voor of na) het geloof. “Bij de Reformatie draait alles om de rechtvaardiging door het geloof en het bloed en de gerechtigheid van Christus. Tegenover de toorn van God staat de vrijspraak.”
De katholiek ontkent, volgens Lievenbrück, de zekerheid van het geloof, of beter gezegd: de zekerheid van “de staat van de genade”, dit vanwege de menselijke zedelijke zwakte en de blijvende geneigdheid tot de zonde. Ook het element van de menselijke medewerking met de genade –als voorwaarde voor de genadestand– speelt hier een rol (waardoor de zekerheid mede afhankelijk is van de eigen inzet), evenals het feit dat genade zo’n intiem gebeuren is in de ziel dat deze niet te ervaren is, met uitzondering van mystici. Genade voltrekt zich als iets onzichtbaars in het innerlijk van de ziel.
Katholieken keren zich volgens Lievenbrück tegen het verwijt dat zij een religie van angst en onzekerheid aanhangen. De katholiek ontkent niet het vertrouwen in Gods beloften en de vervulling van Zijn heilstoezeggingen. Maar er is geen sprake van een onfeilbare zekerheid, wel van een gissende (conjecturele) zekerheid, waarvoor bepaalde criteria of kenmerken aangevoerd worden, zoals liefde tot God, het streven naar het goede, een leven in gebed en vroomheid en het frequente ontvangen van de sacramenten. Het zijn middelen voor gelovigen om hun zorg voor hun heil gerust te stellen.
In de nieuwere katholieke theologie halverwege de twintigste eeuw zien we een herontdekking van de beleving en ervaring van de genade. Deze wordt niet meer als een tendentieuze protestantse opvatting (verwijt van hoogmoed en vermetelheid) afgewezen. De genade laat haar effecten na in het innerlijke leven van de mens. Maar dat betekent nog niet dat er een absolute, mathematische zekerheid te vinden is over de aanwezigheid van de genade in de ziel. Die is zelfs niet te wensen omdat een bepaalde onzekerheid de gelovige juist des te meer doet verbinden met God.
Rechtvaardiging
Het traditionele verschil tussen Rome en Reformatie wordt vaak uitgedrukt met betrekking tot het rechtvaardig maken (Rome) en verklaren (Reformatie). Lievenbrück wijst erop dat de nieuwe rooms-katholieke theologie ook iets kent van een vreemde vrijspraak, het vrij spreken van de zondaar in het oordeel van God. De accentverschillen betreffen dan niet de vraag of de rechtvaardiging forensisch of effectief is, maar hoe beide momenten zich in het geheel van de rechtvaardiging tot elkaar verhouden. Zo kan men in beide kerken begrip hebben voor het feit dat de gelovige zowel zondaar als rechtvaardig is, al zal men dat niet exact uitdrukken met de term simul iustus simul peccator.
Een andere verschuiving betreft het karakter van het geloof. Het geloof is niet – zoals lange tijd in de scholastieke traditie en in de Katholieke Kerk werd geleerd – een verstandelijke toestemming van een historische waarheid, maar de persoonlijke, totale overgave van de mens aan God. Het betekent een herontdekking van het bijbelse geloofsverstaan als vertrouwen tegenover een eenzijdig intellectueel en rationeel voor waar houden van de inhoud van de openbaring.
Ds. Kort schrijft aan het eind dat het ware geloof wel trappen (in plaats van standen of stappen) toestaat. De Heilige Geest heeft het geloof in het hart geplant, maar het hart bezit nog niet de volle kracht. “Hoe meer geloof een christen heeft, hoe gelukkiger, heiliger en nuttiger hij zal zijn.” Een waardevolle opmerking die de gelovige dicht bij Christus houdt en hem doet beseffen op de leerschool van de genade nooit uitgeleerd te zijn.
Wie genade als een bezit leert, volgt het oude spoor van Rome. Nu Rome zelf ook terugkomt van een dergelijke kwalificatie van de genade, is het zaak voor de kerken van de Reformatie om niet in de oude dwaling van Rome te vervallen. Genade is geen ding, maar een relatie. Wie genade bezit, kan zich daarop verheffen. Maar dan is genade geen genade meer.
Dr. K. van der Zwaag te Barneveld
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 2015
Protestants Nederland | 32 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 2015
Protestants Nederland | 32 Pagina's