Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VERBEELDING VAN VERLEDEN IS WERKELIJKHEID

Bekijk het origineel

VERBEELDING VAN VERLEDEN IS WERKELIJKHEID

Nederlandse geschiedschrijving van de 19de tot de 21ste eeuw - 4

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De historicus Johan Huizinga (1872-1945)behoort tot de grote gestalten van onze geschiedschrijving. We geven eerst een schets van zijn geschiedvisie en vervolgens een korte karakteristiek van enkele werken. Het historisch besef – bewustzijn van een verleden dat vóór ons bestond – was bij Huizinga al vroeg ontwaakt. Als zevenjarige schooljongen was hij in zijn geboortestad Groningen getuige van een historische maskerade. Het zien daarvan gaf hem een historische sensatie die hij later zou omschrijven als een gewaarwording alsof achter het gegeven veld van ons leven het verleden nog gaande is. Verbeelding van het verleden is voor Huizinga werkelijkheid.

In de voortdurende vatbaarheid voor deze ontroering, die natuurlijk een ontvankelijk gemoed veronderstelt, ligt de grond van zijn historische belangstelling. Zij is daar waar de tijd bezwijkt en de tegenstelling tussen nu en voorheen ophoudt. Deze aan de tijd onttrokken ontroering beleefde hij ook op zijn wandelingen buiten de stad Groningen die wijd open lag naar de immense ruimte van het Groninger land.

Verbeelding of aanschouwelijkheid is een kernbegrip in de geschiedschrijving van Huizinga die een pleidooi voerde voor het esthetisch bestanddeel van geschiedkundige voorstellingen. Hieronder verstaat hij aanschouwelijkheid: het talent van de historicus verleden werkelijkheid voor zich te zien, over de grenzen van eigen tijd en persoon heen tastbare historische werkelijkheid te ervaren, het verleden te verbeelden en in zijn eigen aard te begrijpen.

Van belang hierbij is dat historische kennis haar klankbodem en maatstaf heeft in een persoonlijk geestes- en zielenleven; zonder dit is zij dood. Het is dus uiteindelijk de geest van de historicus die aan het verleden leven en bezieling geeft. Geschiedschrijving is echter meer dan louter herschepping, haar uiteindelijke doel is niets minder dan verhoging en verfijning van het gehalte van een beschaving.

Hoge roeping

Historici hebben dus een hoge roeping: ‘Wij mogen de historie daar zoeken, waar zij klaar en bezonken voor ons ligt, als een spiegel en als een getuigenis, een getuigenis van deze onvolmaakte wereld, in haar eindeloozen strijd, ja, maar ook in haar eeuwig streven naar orde en recht, naar vrijheid en menschelijkheid’.1 Woorden die nog meer betekenis krijgen wanneer we bedenken dat ze gesproken zijn aan het begin van zijn colleges in september 1940.

Liefde voor de geschiedenis kan haar beoefenaren de hoogste vorm van bevrediging geven: ‘Wat is heilzamer dan de eeuwige onvolmaaktheid en de eeuwige aspiratie te zien, de beperktheid van alle menschelijk vermogen, de afhankelijkheid ook van genie en heldendom van hooger macht? Wie de geschiedenis beoefent uit een spontane liefde tot het verleden. beleeft in de historie een vorm van geestelijke vrijheid, die het hoogste is wat hem gegeven is’.2.

Huizinga zal hier in de eerste plaats de vakhistorici op het oog hebben gehad, maar een dergelijk geestelijk genoegen, waartoe hij naast vrijheid ook deemoed en eerbied, onderwerping aan het allerhoogste, nodig achtte, is natuurlijk niet alleen aan historici voorbehouden, maar kan ook door anderen gesmaakt worden. Voor de theoloog Miskotte bijvoorbeeld gaf het lezen van geschiedenis, de aanschouwing van het gebeuren in ruimte en tijd, aan het gemoed een goddelijke noblesse, kon althans tot een zodanige gemoedsstemming leiden.3


Toen de wereld vijf eeuwen jonger was, hadden alle levensgevallen veel scherper uiterlijke vormen dan nu.


Het beroemdste werk van Huizinga blijft Herfsttij der Middeleeuwen (1919). Met dit werk betrad de schrijver een geheel nieuw terrein dat eerst vele decennia later, onder de benaming van mentaliteitsgeschiedenis, nader ontgonnen zou worden. Door zijn vraag naar levens- en gedachtenvormen, zo schrijft Hugenholtz in zijn inleiding tot de dertiende druk (1975) stelde hij de mens in zijn geestelijk milieu centraal: wat waren de interrelaties tussen het denken, de verbeelding, haar symboliek en het leven?

Van der Lem, schrijver van enkele mooie studies over Huizinga, schrijft dat het baanbrekende van Huizinga’s Herfsttij is dat hij de droom en fantasie, die in de middeleeuwse wereld een grote rol speelden, in hun volle waarde heeft proberen te schatten, en een tijdgenoot als Menno ter Braak loofde de grootheid van conceptie, de beeldende durf en de verhevenheid van de fantasie.

Voorname literaire stijl

Herfsttij, geschreven in een voorname literaire stijl, blijft inderdaad een grote bekoring behouden. Reeds de eerste zin roept op beeldende wijze een verzonken wereld op: ‘Toen de wereld vijf eeuwen jonger was, hadden alle levensgevallen veel scherper uiterlijke vormen dan nu. Tussen leed en vreugde, tussen rampen en geluk scheen de afstand groter dan voor ons; al wat men beleefde had nog die graad van onmiddellijkheid en absoluutheid, die de vreugde en het leed nu nog hebben in de kindergeest. Elke levensgebeurtenis, elke daad was omringd met nadrukkelijke en uitdrukkelijke vormen, was getild op de verhevenheid van een strakke, vaste levensstijl. De grote dingen: de geboorte, het huwelijk, het sterven, stonden door het sacrament in de glans van het goddelijk mysterie. Maar ook de geringer gevallen: een reis, een arbeid, een bezoek, waren begeleid door duizend zegens, ceremonies, spreuken, omgangsvormen’.4

De lezer wordt meegevoerd naar de rijke voorstellings- en ideeënwereld van de late Middeleeuwen, naar ’s levens felheid, de zucht naar schoner leven, de hiërarchische opvatting der samenleving, de stilering der liefde, het idyllische levensbeeld, het beeld van de dood, godsdienstige aandoening en godsdienstige verbeelding, realisme en het bezwijken der verbeelding in de mystiek, de denkvormen in het praktische leven, het schoonheidsgevoel, en enkele andere aspecten van het Herfsttij.

De verleiding tot veelvuldig citeren is groot, maar men neme en leze Herfsttij zelf en geve zich over aan verleden werkelijkheid. Na Herfst-tij verschenen nog enkele andere belangrijke studies. We noemen Erasmus (1924), waarin de grootheid van Erasmus als geleerde èn zijn zwakheid als mens worden beschreven, Homo Ludens. Proeve eener bepaling van het spel-element der cultuur (1938), een diepgaande en breed opgezette historische studie over de aard en betekenis van het spel in de menselijke samenleving zoals dat tot uiting komt in de taal, rechtspraak, oorlog, wijsheid, poëzie, verbeelding, wijsbegeerte en kunst, en tot slot Nederlands beschaving in de zeventiende eeuw (1941).

In dit laatste werk beschrijft Huizinga het wonder van de Republiek in de zeventiende eeuw. In haar kleine gebied drongen zich, ‘onmiddellijk na het wordingsproces de grote daden en de grote figuren samen in een tijdsverloop van nog geen eeuw, de veldheren, de zeehelden, de schilders, de dichters en de geleerden, de stichters van de wereldhandel en van de macht in Oost en West. Valt er enig ander volk te noemen bij hetwelk de nationale beschaving zó spoedig na zijn opkomst culmineert?’5 Evenals Herfsttij blijft ook deze uiterst liefdevol geschreven studie een grote bekoring behouden.


De verleiding tot veelvuldig citeren is groot, maar men neme en leze Herfsttij zelf en geve zich over aan verleden werkelijkheid.


Cultuurcriticus

Huizinga was niet alleen een historicus van naam en faam, maar genoot in de jaren dertig ook groot gezag als cultuurcriticus. Beroemd geworden is In de schaduwen van morgen. Een diagnose van het geestelijk lijden van onze tijd (1935). Daarin schrijft hij dat de crisis van zijn tijd, ongekender en heviger is dan alle vorige crises en dat deze zich uitstrekt tot alle terreinen des levens. Hij is van mening dat deze crisis ten diepste moet worden verstaan als een geestelijke en morele crisis die veroorzaakt is door verzaking van eeuwige en absolute waarden, waardoor er nauwelijks meer een overtuigende onderscheiding van goed en kwaad bestaat.

Deze uitermate sombere conclusie heeft echter niet het laatste woord. De hoop op een nieuwe samenleving hoeft niet te worden opgegeven, maar daartoe is nodig dat de mens zich overgeeft aan een nieuwe ascese. Overgave aan dat wat als hoogste te denken valt: ‘Dat kan Staat of volk of klasse evenmin zijn als het eigen persoonlijk bestaan. Gelukkig zij voor wie dat beginsel slechts de naam kan dragen van Hem die sprak: ‘Ik ben de weg, en de waarheid, en het leven’.6 Sinds lang was voor Huizinga de christelijke zedenwet het opperste richtsnoer van het menselijk leven, en beschouwde hij, zo vat Kossmann in een mooi en afgewogen opstel samen, de klassieke christelijke zedenleer als het enige middel voor de Westerse wereld en de menselijke geest dat een in hart en nieren bedorven beschaving kan herstellen.

Historisch overzicht

Een tweede cultuurhistorische studie is Geschonden wereld. Een beschouwing over de kansen op herstel van onze beschaving dat geschreven werd in 1943 en postuum verscheen in 1945. In dit vervolg op de Schaduwen geeft Huizinga een historisch overzicht van opkomst en verval van beschavingen.

Het vertoog is somber van toon en bewust spreekt Huizinga van kansen, maar evenals in de Schaduwen heeft uitzichtloosheid niet het laatste woord. Er is een weg tot herstel, maar hiertoe is het louter aardse ter genezing niet genoeg: ‘De nieuwe bezieling, die de menschheid noodig heeft, zal enkel gevonden kunnen worden in de sferen, waar de barmhartigheid de waarheid tegemoet komt en waar de gerechtigheid den vrede kust. Zoo leidt de vraag naar de mogelijkheid van een herstelde statenorde terstond over het ethische heen naar het religieuze, naar het gedachtengebied van genade en verlossing’7.


Het vertoog is somber van toon en bewust spreekt Huizinga van kansen, maar evenals in de Schaduwen heeft uitzichtloosheid niet het laatste woord.


Er moge een hoopvol uitzicht zijn, want overal zijn er miljoenen mensen in wie de behoefte leeft aan recht en de zin voor orde, eerlijkheid, vrijheid, rede en goede zeden. Tracht hen niet, zo besluit Huizinga, te vatten onder namen als democraten, socialisten of welke andere naam ook, maar noem ze ‘eenvoudig met een naam van edeler klank dan al deze: menschen van goeden wille, de homines bonae voluntatis (aldus immers de lezing der Vulgata), wien in den Kerstnacht het in terra pax werd toegezongen.8 Een hoopvol slot van het laatste werk van een begenadigd historicus.

Noten

1. A. van der Lem, Johan Huizinga. Leven en werk in beelden en documenten. Amsterdam 1993, 263.

2. C.W. Vollgraff, Herdenking van Johan Huizinga. Haarlem 19452, 12.

3. K.H. Miskotte, Uit de dagboeken 1917-1930. Samengesteld en toegelicht door E. Kuiper-Miskotte en H.H. Miskotte. Kampen 1985, 454.

4. J. Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen. Studie over levens-en gedachtenvormen der veertiende en vijftiende eeuw in Frankrijk en de Nederlanden. Groningen 197513, 1.

5. J. Huizinga, Nederlandse beschaving in de zeventiende eeuw. Een schets. Amsterdam 1998, 14.

6. J. Huizinga, In de schaduwen van morgen. Een diagnose van het geestelijk lijden van onze tijd. Haarlem 19639, 178.

7. J. Huizinga, Geschonden wereld. Een beschouwing over de kansen op herstel van onze beschaving. Haarlem 1945, 133.

8. Ibid., 205.


Verder gebruikte literatuur:

- J. Huizinga, ‘Het esthetisch bestanddeel van geschiedkundige voorstellingen’, in: De hand van Huizinga. Red. W. Otterspeer. Amsterdam 2009, 89-113.

- J. Huizinga. Mijn weg tot de historie en Gebeden. Bezorgd door Anton van der Lem. Nijmegen 2016.

- E.H. Kossmann, ‘J. Huizinga (1872-1945), in: Geschiedenis is als een olifant. Een keuze uit het werk van E.H. Kossmann.Samengesteld en ingeleid door Frank Ankersmit en Wessel Krul. Amsterdam 2005, 353-377.

- A. van der Lem, Het Eeuwige verbeeld in een afgehaald bed. Huizinga en de Nederlandse beschaving. Amsterdam 1997.


dr. O.W. Dubois te Berkenwoude

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 april 2017

Protestants Nederland | 28 Pagina's

VERBEELDING VAN VERLEDEN IS WERKELIJKHEID

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 april 2017

Protestants Nederland | 28 Pagina's