Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEBOEKSTAAFD

Bekijk het origineel

GEBOEKSTAAFD

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

In antwoord op uw vragen, Augustinus brieven aan Januarius (Ad inquisitiones Ianuarii libri duo (=Epistulae 54-55), vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Ben Bongers, Joost van Neer, Martijn Schrama o.s.a. en Anke Tigchelaar. Uitgave van Damon, Budel, 2016. ISBN 978 90 5573 930 1; 176 blz.; €19,90.

De kerkvader Augustinus (354-430) heeft twee brieven aan een zekere Januarius geschreven rond het jaar 401. Januarius had Augustinus allerlei liturgische vragen gesteld. Augustinus wijst op gebruiken die vanuit het gezag van de bijbel in de universele kerk gelden, zoals doop en avondmaal. Verder zijn er gebruiken die vanuit het gezag van de traditie in de universele kerk gelden zoals de feesten Pasen, Hemelvaart en Pinksteren. Tenslotte zijn er gebruiken die in bepaalde streken of gebieden gelden, zoals het vasten op zaterdag.

Augustinus beroept zich wat betreft de derde categorie op de wijze woorden van zijn leermeester Ambrosius (ca. 339/40-397): “Richt u maar naar het gebruik van de kerk waar u op dat moment bent. Dan kunt u aan niemand aanstoot geven en dan kan ook niemand aanstoot nemen aan u.’ In zijn reactie rekent Augustinus af met hen die de zaak op scherp zetten en ruzie uitlokken.

In de tweede brief behandelt Augustinus de rest van de vragen die Januarius hem heeft voorgelegd. De vragen hebben vooral te maken met het Paasfeest. Dat Paasfeest niet een vaste datum heeft, heeft te maken met het feit dat het i.t.t. Kerstfeest in sacramento wordt gevierd. Daarmee wordt bedoeld dat door de viering een bepaald feit wordt herdacht en geactualiseerd.

Pasen hangt voor Augustinus niet samen met het Griekse paschein wat lijden betekent, maar met het Hebreeuwse Pesach wat overgang betekent. Het ziet op de overgang van Jezus van de dood naar het leven, de overgang van deze wereld naar die van Zijn Vader (Johannes 13: 1).

Ds. J.H. Lammers, Ridderkerk


Verborgen teugel. Calvijn over Gods voorzienigheid en het kwaad in zijn preken over het boek Job, door drs. T. Ouwerkerk. Uitgave van Boekencentrum, Zoetermeer, 2016. ISBN 978 90 239 7111 5; 394 blz.; €29,50.

Wat men ook van drs. Ton Ouwerkerk kan zeggen, niet dat hij stil zit! Jarenlang was hij zowel PKN-predikant als kapitein bij onze Nationale Reserve. Tegenwoordig is hij werkzaam als pastoraal werker en docent Godsdienst en Klassieke Talen.

Daar komt bij dat hij nog niet zo lang geleden ook nog eens een gedegen studie publiceerde naar Calvijns opvattingen over de goddelijke voorzienigheid. Hij concentreert zich daarbij op diens preken over het boek Job. Onvermijdelijk komt dan de grote vraag aan de orde hoe God zich verhoudt tot het kwaad en het lijden. Daarbij is er Calvijn alles aan gelegen Gods soevereiniteit en goedheid veilig te stellen.

Calvijn concludeert dat God alle dingen bestuurt door middel van de ‘verborgen teugel’ van Zijn voorzienigheid. Geconfronteerd met kwaad en lijden, mag de gelovige troost vinden in de wetenschap dat onze goede God hoe dan ook heerst. Ook al begrijpen wij de wegen waarlangs God ons leidt lang niet altijd.

Dat is slikken, niet alleen voor de moderne, maar ook voor de natuurlijke mens in onszelf. Wij zijn geneigd te geloven en groot geworden in een cultuur waarin de gedachte dat ons hoogste goed gelegen is in onze persoonlijke autonomie. De gedachte geleid te worden door een (al dan niet verborgen) leiband is dan allerminst vanzelfsprekend.

Pas wanneer we de hopeloosheid van ons streven naar autonomie hebben leren inzien, en bereid zijn ons over te geven aan Gods leiding, kunnen we ons aan de hand van Calvijn laten troosten door het boek Job. Prachtig dat Ouwerkerk hier ons weer opnieuw aan herinnert.

Niet dat het boek ons eenvoudig leesbare kost biedt. Duidelijk wordt dat het Calvijn niet alleen jaren van geestelijke strijd kostte, maar ook dat het een grondige wijsgerige scholing vereiste om zijn inzichten te verantwoorden tegenover de knapste koppen van zijn tijd. En om Calvijn enigszins recht te doen, ontkomt Ouwerkerk er niet aan om iets van die achtergrond te schetsen.

Is het boek daarmee louter voer voor geleerden? Zeker niet! Een antwoord op de grote vragen van het lijden gaat ons allen aan. Maar evenzeer geldt dat een gemakkelijk antwoord hier niet volstaat. Wie daarmee kan leven, wil ik deze studie van harte aanbevelen!

Dr. J.O. van de Breevaart, Hendrik-Ido-Ambacht


De preek werkt. Bezinning op christelijke verkondiging, door dr. J. Hoek (red.). Uitgave van Uitgeverij Royal Jongbloed, Heerenveen, 2015. ISBN 978 90 8897 116 7; 312 pag.; €14,95.

Voor mij ligt het achtste deel in de serie Theologische Hogeschool van de Gereformeerde Bond ‘Johannes Calvijn’(THGB). Het is een alleraardigst werkje geworden. De omissie wil ik maar direct onder de aandacht brengen.

Er is geen bijdrage over de preken van Calvijn, terwijl daar toch wel genoeg over te vertellen is. Maar wellicht koppel ik dit te veel aan de naam van de opleiding.

Dit boek is een upgrade van een themanummer van Theologia Reformata (juni 2014). De artikelen uit dit tijdschrift worden op deze manier aan de vergetelheid ontrukt. Hierbij zijn zeven verse artikelen geplaatst, die het geheel een waardig aanzien geven.

Vooral de twee artikelen over het eerste deel ‘preken in de Bijbel’ van de hand van M.J. Paul en T.E. van Spanje zijn van een eenvoud en schoonheid die dankbaar stemt. Het tweede deel gaat over ‘essentie en praktijk van de preek’. Voor iemand die zich interesseert in het handwerk en de voorvragen van de preek kan hier terecht.

Het derde deel handelt over ‘gereformeerde prediking hier en nu. Aandacht vraagt M. van Campen voor de puriteinse prediking en W. van Vlastuin voor de bevindelijke prediking. U bewijst uzelf een dienst door deze twee bijdragen naast elkaar te leggen. Het scherpt de geest. J. Hoek bespreekt een spraakmakend werkje van C. Graafland uit 1965 en vraagt zich af hoe het nu gesteld is met de verschuivingen in de gereformeerde prediking.

Ten slotte komt A. Baars aan het woord over de gereformeerde prediking vandaag. Kortom, God is soeverein. Het Woord is vrij. Het kan harten treffen. Het is mij een genoegen deze uitgave onder uw aandacht te mogen brengen.

Ds. W. van Weelden, Oud-Alblas


Franciscus van Assisi, door Henk van Os en anderen. Uitgave van W Books, Zwolle, tweede druk in 2016. ISBN 978 94 6258 128 9; 208 blz.; €24,95.

Vorig jaar was er in het Museum Catharijneconvent in Utrecht een tentoonstelling gewijd aan deze, ook in protestantse kring, bekende kleine man uit het Italiaanse Assisi (1182-1226). Zijn eigenlijke naam luidde Giovanni (Johannes), maar het werd Francesco, aangezien zijn vader Petro Bernardone veel voor Frankrijk voelde en er met voorliefde zijn lakenhandel uitoefende.

Een fraai uitgevoerd boek vergezelde de tentoonstelling. De verering van de heilige nam grote vormen aan, waarbij men parallellen trachtte aan te wijzen met Jezus Christus. Zo werd zelfs verteld dat hij geboren was in een stal (terwijl zijn vader toch een bijzonder rijk man was) en door intense meditatie bovendien de “stigmata” zou hebben ontvangen, dat wil zeggen: de vijf wonden die de Heiland kreeg in handen, voeten en zijde.

In San Damiano zou Jezus Christus hem een opdracht hebben gegeven: “Ga, Franciscus en herstel Mijn huis”. Franciscus stichtte een nieuwe orde, die van de bedelmonniken. Hij deed aan de restauratie van kerken, maar niet van de kerk, want hij had niets tegen haar leer, doch des te meer tegen de grote rijkdom van de gebouwen en de clerus.

De paus wist niet goed raad met Franciscus en diens ongeschoeide volgelingen, maar in 1209 erkende Innocentius III de bedelorde der minderbroeders toch wel. Zijn zuster (letterlijk?) Clara stichtte een vrouwelijke variant. Veel goeds is gedaan: denk aan de zorg voor armen, paria’s en zieken. (Niet voor niets gingen ziekenhuizen in Rotterdam hun namen dragen!) Franciscus bezocht de sultan van Marokko en diens collega in Egypte om hen en hun onderdanen van de Islam te bekeren, overigens vergeefs.

De sterfdag van Franciscus (4 oktober) is in de vorige eeuw tot dierendag uitgeroepen. Waarom? De heilige verkondigde het Evangelie ook aan dieren als vogels, eekhoorntjes, konijnen! Al voor Franciscus’ sterven ontbrandde er in zijn geboortestreek Umbrië een uitermate onaangename rivaliteit: in welke stad zou zijn lichaam worden begraven? Bedevaart is big business!

Na een herbegrafenis rust dat, uiteraard, in de basiliek van Assisi. Gezegd moet ook worden dat hij verdienstelijkheid onmisbaar achtte voor de zaligheid, dat er veel missionarissen uit de orde voortkomen, maar franciscanen tevens tot de felste bestrijders van de Reformatie behoorden.

Dr. C.R. van den Berg, Zwijndrecht


Jacobs vlucht. Een familiesaga uit de Gouden Eeuw;door Graig Harline. Uitgave van Uitgeverij Vantilt, Nijmegen, 2016. ISBN 978 94 6004 299 7; 352 blz.; €24,95.

Dat is een niet veelvuldig voorkomend verschijnsel: een Amerikaanse hoogleraar, geboren en getogen in Californië, spreekt vloeiend Nederlands en is gespecialiseerd in het religieus leven in West-Europa tijdens de Reformatie. Bovendien een hoogleraar, die ook nog eens boeiend kan schrijven.

Dat blijkt bij lezing van het boek Jacobs vlucht. Harline beschrijft in dit boek leven van vier generaties van één familie, die alles opgeven voor hun geloof, de familie Rolandus, in drie goed afgebakende delen: Roelandt en Jacob in deel I, Timotheüs in deel II en Jacob junior in deel III.

De vader, met wie het verhaal begint, Roelandt Uyttenhoven, bekeert zich rond 1560 tot de ‘Nije Lere” en moet daarom met zijn vrouw Grietgen en hun eerste, toen pasgeboren zoon Jacob Roelandtsz Uyttenhoven vluchten voor Alva.

Jacob blijkt een begaafde jongen, die naar school gaat en vervolgens een vooraanstaand predikant in Amsterdam wordt, onder de naam: Jacob Rolandus. Rolandus maakt naam als één van de vertalers van de Statenbijbel, de eerste officiële Nederlandse Bijbel.

Rolandus leverde een onmisbare bijdrage aan de vertaling van het Nieuwe Testament van de Statenvertaling. Hij heeft het eindresultaat niet moge meemaken, want hij sterft op 3 juni 1632, terwijl de complete Statenvertaling in 1637 wordt gepresenteerd.

Deze Jacob Rolandus krijgt onder andere een zoon, die hij de naam Timotheüs geeft. Hij treedt in de voetsporen van zijn vader. Hij wordt predikant in Ouderkerk aan de Amstel. Maar daar gaat het mis en dus wordt hij weggepromoveerd naar Boxmeer. Maar ook daar krijgt deze predikant het aan de stok met de weinige andere gereformeerden in het overwegend rooms-katholieke Brabant.

De zoon van Timotheüs, genoemd naar zijn illustere grootvader, Jacobus, bekeert zich in Boxtel in het geheim tot het rooms-katholieke geloof, vlucht in een nacht naar Antwerpen, wordt daarbij achterna gezeten door zijn vader. Maar deze kan niet beletten dat Jacobus junior intreedt in de Orde van de Jezuïeten en vertrekt als zendeling naar Brazilië.

De auteur is tot kort voor zijn schrijven op onderzoek uit geweest, heeft nog nazaten van het geslacht Rolandus gesproken, in archieven gespeurd en de Westerkerk in Amsterdam bezocht. Van de laatste Rolandus of Roelands, de roomse Jacob heeft hij weinig kunnen vinden, behalve in de archieven van de Jezuïeten, in ons land herinnert het Jacob Roelandslyceum in Boxtel aan deze roomse missionaris.

De auteur heeft het vermogen zich in te leven in de geschiedenis van deze familie, maar ook in de eeuw, waarin deze familiesaga zich afspeelt. Dat is knap. Hij vertelt zijn verhaal zo veel mogelijk in zijn oorspronkelijk setting. Zo behoort geschiedenis verteld of beschreven te worden.

Voor de duidelijkheid gebruikt hij nu en dan moderne begrippen, zoals bij de maanden (niet louwmaand, maar januari). Afstanden vermeldt hij in meters en kilometers en niet in vroegmoderne Nederlandse mijlen.

Teksten uit de Bijbel citeert hij in de toen gangbare vertaling, bij de oude Roelandt dus meestal uit de Deux Aesbijbel uit 1562, in deel II gebruikt hij de Statenbijbel uit 1637 en in deel III de Statenbijbel voor de protestanten en de Leuvense bijbel uit 1548 voor citaten door katholieken. Een prachtig boek, door inhoud en stijl geeft het een goede weergave van wat zich de zestiende en zeventiende eeuw afspeelde en het is ook nog eens boeiend geschreven!

P. van de Breevaart


Ecclesiae et Communitates ecclesiales. Eine Analyse des ekklesiologischen Status von Protestanten und ihren Gemeinschaften in den lehramtlichen Dokumenten der Pontifikate von Pius IX. (1846-1878) bis Benedikt XVI. (2005-2013); durch Bruno Hünerfeld, uitgave van LIT Verlag, Berlin, 2016; 317 blz.; € 34,90.

De protestanten hebben het niet gemakkelijk gehad in gebieden waar Rome de scepter zwaaide. Toch is er de laatste jaren een duidelijke verbetering opgetreden, zo laat Bruno Hünerfeld zien in zijn boek Ecclesiae et Communitates ecclesiales. Hij bestudeert de kerkelijke status van de protestanten tijdens de pontificaten van Pius IX (1846-1878) en Benedictus XVI (2005-2013) en laat zien hoe de protestantse kerken steeds meer als kerken erkend zijn geworden.

Nu weet iedereen dat er in de twintigste eeuw documenten, zoals Ut unum sint (1995) en Dominus Jesus (2000), zijn geweest die de “(af) gescheiden kerkgemeenschappen” (bedoeld vooral de protestanten) betitelden als “kerkelijke gemeenschappen”, en niet als kerken in de “volle” (plene) zin van het woord. De reden was dat er een “tekort” (defectus) in het wijdingssacrament was.

Volgens Hünerfeld moet de soep echter niet zo heet gegeten worden als ze opgediend is. Want in dezelfde documenten wordt soms in één adem “kerken en kerkelijke gemeenschappen” genoemd. En dan blijft het onduidelijk of alleen de protestanten gerangschikt moeten worden onder kerkelijke gemeenschappen en de Orthodoxe Kerk wel als volwaardige kerk mag gelden (omdat ze het geheim van de eucharistie beter hebben bewaard en staan in de apostolische successie).

Verder houdt Vaticanum II en ook Ut unum sint vast dat “de enige kerk van Christus”, zij het onvolmaakt, toch in de gescheiden kerken aanwezig (praesens) is. De Katholieke Kerk bestaat in volledige zin (plene existere) in de Katholieke Kerk (Dominus Jesus), maar nergens staat volgens Hünerfeld dat er ook een “non plene existere” is. Toch wordt er in voetnoot 56 van Dominus Jesus weer ontkend dat de enige kerk van Christus ook in andere christelijke kerken verwerkelijkt kan zijn. Hiermee wordt de deur, die door de hoofdtekst geopend is, weer dichtgeslagen, aldus Hünerfeld.

Hij blijft dus uiteindelijk in een spanning eindigen. De stelling van Hünerfeld is echter, zo betoogt hij verder, dat Vaticanum II en later verschenen documenten –onder meer van de congregatie voor de geloofsleer en het secretariaat voor de eenheid van christenen– geen definitieve uitspraak over de kerkelijke status van protestanten verwoorden, laat staan deze hen ontzeggen. En zijn verklaring is dat de pausen Johannes Paulus II en (vooral) Benedictus XVI de kerk (te) eenzijdig vanuit de eucharistie gedefinieerd hebben. Daarmee hebben zij een eeuwenlange traditie van Rome (vanaf Trente en zelfs met inbegrip van Vaticanum II) genegeerd die het wezen van de kerk juist definieert vanuit doop en geloof. En die laatste criteria gaan volgens Rome ook op voor de protestanten zodat zij de term kerken voor zichzelf kunnen gebruiken.

Ook protestantse gemeenschappen zijn “middelen van het heil”, die de bovennatuurlijke deugd van het geloof bezitten, mensen tot geloof wekken en door de doop ingelijfd worden in de kerk, zo stellen tal van documenten van Rome. Bovendien hebben pausen als Johannes XXIII en Paulus VI zonder terughoudendheid de protestantse gemeenschappen als kerken betiteld. Hoe komt het dan dat Rome zo negatief staat ten opzichte van het protestantisme? Hünerfeld voert het motief aan dat de Katholieke Kerk eeuwenlang het protestantisme heeft beschouwd als bron van het rationalisme van de Verlichting en van het modernisme en liberalisme in de kerk. Immers het gezag van de kerk was weggevallen en het mondige geloof geïntroduceerd.

Verder zouden Latijns-Amerikaanse rooms-katholieken en de Oosters-Orthodoxe Kerken grote bezwaren koesteren tegen protestanten vanwege hun vermeende proselitisme. Kortom, de term “kerk” voor protestanten reserveren zou tegen het zere been van tal van rooms-katholieken en orthodoxen stuiten gezien de historische en actuele bezwaren tegen het protestantisme. Hünerfeld gaat te kort door de bocht.

Ongetwijfeld spelen de traditionele bezwaren van de Katholieke Kerk tegen de Reformatie een rol. Nog steeds verwijten katholieken de Reformatie het schisma in de westerse christenheid veroorzaakt te hebben en dat er een lijn loopt van het protestantisme naar rationalisme en liberalisme. Dat neemt niet weg dat Rome de kerk nog steeds definieert vanuit de eucharistie.

Juist de discussie over intercommunie ketst hierop af, zo heeft bisschop De Korte recent nog gesteld. Dat Rome de Reformatie niet meer ziet als alleen een zaak van “lutherse rebellie” en ook positief staat ten opzichte van Luthers werk staat ook buiten kijf. We blijven spannend uitzien hoe Rome volgend jaar in het Reformatie-jaar de Reformatie werkelijk op haar merites beoordeelt.

Dr. K. van der Zwaag, Barneveld


De verkiezing van de gemeente, Karl Barth. Paragraaf 34 uit de Kirchliche Dogmatik, vertaald en bezorgd door Wessel H. ten Boom. Uitgave van Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer, 2016. ISBN 978 90 2397 064 4; 200 blz.; € 32,50.

Het wordt gebruik om een tekst van Karl Barth in het Nederlands te vertalen. Karl Barth behoort tot de voornaamste theologen van de vorige eeuw. Toen heeft hij zijn duizenden verslagen en zijn er epigonen opgestaan, die hem door dik en dun bijvielen en de hand boven het hoofd hielden.

Daarna kwam er een tijd dat hij passé verklaard werd. Beleving werd de nieuwe slogan. Inmiddels zijn wij heel wat jaren verder en worden er spraakmakende teksten van hem in onze taal overgezet.

In dit geheel voegt zich Wessel H. ten Boom. Deze theoloog is in hoge mate geïnteresseerd in de verhouding Kerk en Israël. Zijn vorige twee werken, waaronder zijn dissertatie handelen over Augustinus en de Joden.

De voorliefde voor dit thema heeft hij ook nu niet verloochend. Hij heeft paragraaf 34 (KD, II/2) ter hand genomen. Een van de teksten waarin Barth uitvoerig schrijft over de verhouding van kerk en Israël. De eerste keer is in zijn Römerbrief. Maar ook in de Kerkelijke Dogmatiek wijdt er een intrigerend hoofdstuk aan.

Karl Barth behandelt de bekende hoofdstukken 9-11 van de brief aan de Romeinen. Hij geeft een doorlopende exegese, die nogal verschilt van de dogmatische uiteenzettingen. Zo blijkt des te meer hoe belangrijk en ingewikkeld de verhouding kerk en Israël is.

Wie zuiver wil spreken over Israël en de geschiedenis van het christelijke spreken over het oude bondsvolk ter harte gaat, doet er goed aan dit te overdenken. Hetzij in het origineel, hetzij in de vertaling. De vertaling biedt een nawoord waar de zaak nog eens duidelijk onder de aandacht wordt gebracht.

Ds. W. van Weelden, Oud-Alblas


Bonifacius in Dorestad. De evangeliebrenger van de Lage Landen - 716; door Luit van der Tuuk e.a.; Uitgave van Unieboek, Utrecht, 2016. ISBN: 978 94 0190 759 0; 176 blz.; € 14,99.

Vorig jaar werd o.a. door middel van publicaties en een tentoonstelling aandacht besteed aan het feit dat in 716 de bekende missionaris Bonifatius de oversteek van Londen naar Europa’s vasteland maakte. Hij voelde zich geroepen en werd metterdaad uitgezonden om daar onder de heidenen het Evangelie te brengen.

Dorestad was de stad waar hij landde en vorig jaar een erg aardige expositie aan hem is gewijd. Luit van der Tuuk is de conservator van dit museum en houdt ook de site bij. De vroegmiddeleeuwse geschiedenis is zijn specialiteit. Een dergelijk “jubileum” behoort tegenwoordig gepaard te gaan met een verduidelijkende publicatie. En zo gebeurde.

In de lijst van medewerkers treffen wij onder ons bekende namen aan, zoals van de bisschop mgr. Gerard de Korte, ds. Piet de Jong (hij noemt Bonifatius de “hervormer van de algemene christelijke kerk”) en Luit van der Tuuk zelf, die trouwens het leeuwendeel leverde.

Alleen zijn artikel is al de aanschaf waard. Ieder kent zijn naam, maar wie weet wat meer over hem te vertellen dan dat hij bij Dokkum werd vermoord? Niet iedereen bezit de biografie van Auke Jelsma. We lezen hoe Dokkum Bonifatius (eigenlijk ten onrechte) heeft “geannexeerd”, welke relatie de Brit met Rome had, zijn dogmatische standpunten en omgang met Willibrord enzovoorts.

Uit bewaard gebleven correspondentie kon ruim geciteerd worden. Het werd een boek dat de moeite van het aanschaffen en lezen ten volle waard is. Aanbevolen!.

Dr. C.R. van den Berg, Zwijndrecht

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 augustus 2017

Protestants Nederland | 32 Pagina's

GEBOEKSTAAFD

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 augustus 2017

Protestants Nederland | 32 Pagina's