SWEELINCK, GROOTMEESTER VAN HET ORGEL IN ONS LAND
350 jaar geleden gestorven:
De schrijver van nevenstaand artikel over Sweelinck, Herman C. de Leeuw i.t.r., is organist van de Hervormde Kerk te IJsselstein. Hij heeft daar sinds enige tyd de beschikking over een fraai orgel, gebouwd door de gerb. Van Vulpen uit Utrecht. Daarnaast is de heer De Leeuw leraar muzikale vorming aan de afdeling onderwijsopleiding van de Christelyke scholengemeenschap „De Driestar" te Gouda. Op deze foto zien we hem aan het orgel van de Grote of St. Janskerk te Gouda, in welke kerk hy ook een aantal grammofoonplaten heeft opgenomen met het Driestarkoor.
Jan Pieterszoon Sweelinck werd geboren in 1562 en is overleden 15 oktober 1621. Met recht wordt hij de Duitse of ook wel de Hamburger organistenmaker genoemd. Zijn sterfdatum, nu 350 jaar geleden, geeft aanleiding tot ons artikel. De grootvader van Sweelinck, van moeders kant. was de stadschirurgijn of barbier Jan Zwelinck.
De dochter van deze Jan Zwelinck Elsgen, trouwde omstreeks 1560 met een zekere Pieter Swybertszoon. Deze Pieter was organist en uit dit huwelijk werd in mei 1562 Jan Pieterszoon geboren. Vrij algemeen neemt men aan dat dit te Deventer gebeurde.
Dit bevestigt ook de dichter-predikant Revius in een gedicht over Sweelinck. Revius heeft in zijn jeugd in Amsterdam gewoond en daar Sweelinck gekend. Ter ere van de organist schreef hij een „Sweelinckportret":
„Laet Swelincx beeltenis aantrekken uwe oogen.
De ooren heeft hij self, noch leevende getogen:
En weett" hoewel hij leefd" en stierf tot Amsterdam,
Van Deventer nochtans dien grooten sanger quam".
Naar Amsterdam
Als vier-jarige kleuter verhuisde Jan met zijn vader Pieter Swybertszoon en zijn moeder Elsgen Swelingh van Deventer naar Amsterdam. Zijn vader Pieter Swybertszoon woonde toen in de Heintjeshoeksteeg. Pieter Swybertszoon was hier organist van de Oude Kerk (St. Nicolaaskerk) met een honorarium van 60,gulden per jaar. Dit was dus toen nog in een Roomse kerk. In 1573 overleed Pieter Swybertszoon. Jan was toen elf jaar en nog niet in staat de taak van zijn vader over te nemen. Toch had hij van deze al wat onderricht op het orgel ontvangen.
Hoewel moeder Elsgen na de dood van haar man veel zorgen had, gaf ze haar beide zoons gelegenheid te -Studeren. Gerrit ging in de leer bij een kunstschilder te Haarlem; van hem bevindt zich een schilderstuk in het Rijksmuseum te Amsterdam. Een leerling van Gerrit was Pieter Lastman, die op zijn beurt weer de leermeester van Rembrandt is geweest. Deze twee zonen van de organist Pieter Swybertszoon vormen de volgende schakels: Gerrit Pieterszoon naar Rembrandt, en Jan Pieterszoon naar J. S. Bach.
Les in Haarlem
Jan Pieterszoon ging in de leer bij Jan Willemszoon Lossy, de stadsmuzikant van Haarlem, die verschillende instrumenten bespeelde zoals: de schalmey, zinck, pommer of trompet. Dit deed hij bijvoorbeeld vanaf de trappen van het stadhuis of van de trans van een toren. Lossy was ook kerkorganist (niet v an de Bavokerk). Voor zijn algemene ontwikkeling kreeg Sweelinck les van Mr. Jacob Buyck, de laatste pastoor van de Oude kerk, want in 1578 koos de stad Amsterdam voor Prins Willem van Oranje en de pastoor vluchtte naar Duitsland.
De toenmalige regering van de stad Amsterdam werd afgezet en per schip de stad uitgebracht, door de anti-Spaanse burgers. De oude Kerk moest het ontgelden. Alle versieringen, beelden enz. verdwenen en de Protestanten hielden er hun kerkdiensten in. Na vier jaar ijverige studie werd Sweelinck benoemd tot organist van de Oude Kerk tegen een salaris van honderd guldens per jaar. Hij was toen 15 jaar.
Het is niet met zekerheid te zeggen of Sweelinck in die tijd al Hervormd geworden is.
Rijk huwelijk
Op 28-jarige leeftijd trouwde hij met Claesgen Dircxdochter Puyner te Medemblik. Deze Claesgen behoorde tot de gegoede burgerstand, want Jan ontving bij het overlijden van Claesgen's moeder, als haar man en „voocht" één derde deel der erfenis, zijnde ƒ 7.200,guldens. Voor zijn huwelijk werd Jans honorarium op 300 - gebracht en toen hij trouwde had hij de keus ƒ 100,- gulden per jaar of een huis vrij van huur. Hij koos het huis, in de Koestraat (nu nummer 15 en de helft van 15a).
Hoewel het niet met zekerheid te zeggen is of Sweelinck hervormd geworden is, toch staat het vast dat er van zijn zes kinderen drie in de Hervormde kerk gedoopt zijn.
We hebben reeds hierboven gezien dat de naam van Sweelinck steeds veranderde. Jan Pieterszoon nam deze naam aan in 1584, zelf gebruikte hij de volgende schrijfwijze: Swelingh - Swelinck en de laatste jaren Sweelinck.
Vermoedelijk is deze naam afgeleid van het woord „Ewelan", dat droog of verdord betekent.
De uitgang „inck" of „ing", die in het oosten van ons land voorkomt en ook in Westfalen o.a., wijst op afkomst van een hofstede. Swelinck zou dus betekenen „van de droge of dorre hofstede".
De naam Sweelinck komt op ongeveer 24 verschillende manieren voor, in verschillende oude handschriften.
Geen werk in de kerk
Sweelinck had bij de protestantse godsdienstoefening niets te doen. Reeds lang voor de Reformatie was er al geageerd tegen de deuntjes die de organisten t ijdens de godsdiiïnstoefeningen soms ten gehore brachten. Op de synode van 1574 besloot men dat alle orgelspel tijdens de kerkdiensten moest worden nagelaten. En in 1578 gaf men zelfs het bevel om alle orgels in de kerken af te breken. De stadsbesturen gaven echter geen gehoor aan dit bevel. Men gaf zelfs als stadsbestuur de opdreacht om het orgel meer te gebruiken. In de stad Utrecht verordonneerde men het volgende: nl. dat , alle avont in de Domkercke lampen ende keersen ontstoken ende barnende gehouden souden worden tot seven ueren toe, tot gerieve van alle vroome heeren en de mannen die daer souden begheren te wandelen, binnen den welcken tijt den organist sou spelen op de orgelen".
En op deze manier zal ook Sweelinck het orgel bespeeld hebben in de Oude Kerk. Hij deed dat van 6 tot 7 uur, terwijl de toehoorders (en dit vooral bij 's middags minder gunstig weer) in de kerk rondwandelden en de nieuwtjes van de dag bespraken. Het was in de tijd van Sweelinck verre van rustig. We kunnen dit ook terug vinden in de liederen die voorkomen in de Nederlandtsche Gedenckclanck (van 1626) van Adrianus Valerius. De geloofsstrijd van die tijd komt in de liederen van Valerius, die tijdgenoot van Sweelinck was, sterk naar voren. We zien schone liederen ontstaan o.a. „O Nederland, let op uw saeck":,Anno 1576! (Een waarschuwing van de Prins van Oranje voor de Spaanse bedriegers).
Improvisaties
Sweelinck zal veel geïmproviseerd hebben, want de moeilijkheid was een repertoire van orgelwerken te vinden. In de dagen dat de a-capella-muziek (koorzang zonder instrumentale begeleiding. Red.) op een hoog peil stond, waren er nog niet veel instrumentale werken. Men gebruikte de vocale stukken ook voor de instrumenten. In het eind van de 16de eeuw ontstonden reeds belangrijke instrumentale composities, voor orgel o.a. van de Venetianen Giovanni, Gabrieli en Claudio Merulo. En dan zien we in Engeland de z.g. Virginalisten o.a. John Buil, William Byrd e.a., die tussen de jaren 1550-1630 voor het virginaal schreven en de variatievorm zowel als het karakterstuk tot ontwikkeling brachten. De composities van Sweelinck steunen ongetwijfeld op dat, wat in de eerste helft van de 16e eeuw in Venetië en Engeland was geschreven. Hij gaf er een geheel eigen karakter aan en vermoedelijk is hij de eerste componist, die originele specifieke orgelwerken schreef.
Deze werken zijn tijdens zijn leven niet in druk verschenen, want in ongeveer 30 vindplaatsen tussen Oxford, Padua, Koningsbergen kwamen bij vele nasporingen afschriften voor de dag van Sweelinck's composities.
De uitgave van de vereniging voor Nederlandsche Muziekgeschiedenis verzorgde een belangrijke uitgave van Sweelincks composities. Na een zeer gedegen inleiding van bronvermeldingen enz. vinden we:
A. Werken voor orgel of clavecimbel, 13 Fantasieën, 6 Fantasieën op de manier van een echo. Veertien Taccata's.
B. Voor orgel. 24 koraalbewerkingen (koraalvariaties, de eerste uit de ganse muziekgeschiedenis, ten voorbeeld aan de Duitse Lutheraan Samuel Scheidt).
C. 12 werken voor clavecimbel, bestaande uit variaties, o.a. de zeer bekende variaties over „Mein junges Leben hat eind End". Dit werk komen we ook tegen in de orgelliteratuur.
Koralen
De koraalvariaties van Sweelinck hebben een zeer ?trakke opbouw. Wellicht zal hij deze variaties gespeeld hebben om de kerkgangers na de dienst te stichten. Deze koralen zijn niet ingewikkeld. Er moest in opdracht van hogerhand eenvoudig gespeeld worden zoals de organist de opdracht kreeg van overheidswege : „Sal hem oick vougen te spelen contrepunt of gregoriaan alst passt gheeft bysonder sequentlën en hymnen (lofzangen) die de gemeene luyden best verstaen". De opmerking ,die de gemeene luyden best verstaen" is hier kenmerkend voor het eenvoudig karakter, dat aan de instrumentale bewerking van de liturgische melodie niet mocht ontbreken. Ook Sweelinck heeft zich in zijn koraal-variaties hieraan gehouden. De eerste variatie begint dan 2-stemmig, vervolgens 3- en 4-stemmig. Hij laat de melodie van het koraal ook in verschillende stemmen optreden.
In zijn Fantasieën heeft Sweelinck de grondslag gelegd voor de fuga, d.i. één muzikale hoofdgedachte, het z.g. hoofdthema, dat in het verloop van het stuk steeds veranderingen onderging en toch zichzelf bleef.
De Toccata's zijn vormen (toccare-tokkelen, snelle delen, zie bijv. de Toccata in d-moU van J. S. Bach) die reeds in de Venetiaanse school hun ontwikkelingsgang waren begonnen.
Sweelincks orgel
Het orgel waar Sweelinck in de Oude Kerk zijn bespelingen op gaf, dateerde van omstreeks 1544 en zijn vader Pieter Swybertszoon gaf er zijn bespelingen al op In 1562. Het was gebouwd door de orgelbouwers Nietoff van Van Ceulen en had een eenvoudige dispositie. In 1567 kreeg het een uitbreiding door de Utrechtsche orgelbouwer Pieter dé Swart. Dit orgel met 3 manualen heeft Sweelinck ruim 40 jaren lang bespeeld.
Vocale werken
De eerste composities verschenen in het jaar 1594 te Antwerpen. Zij werden bekostigd door, en daarom ook opgedragen aan een zekere Olphaerst den Otter. Het waren 18 chansons voor vijf-stemmig koor op Franse teksten.
In 1603 verschenen de eerste 50 Psalmen-Davids in druk. Sweelinck heeft alle 150 Psalmen geschreven voor meerstemmig (zelfs tot achtstemmig) koor. Hij schreef de 150 psalmen in een tijdsbestek van zo'n 17 jaar.
Het waren de Calvinistische Franse berijmingen van de dichters Marot en Beza. Hij schreef deze Psalmen als „huismuziek" en niet geschreven door Sweelinck voor kerkelijk, nog minder voor liturgisch gebruik.
Psalmen voor de vroedschap
Dit eerste boek met Psalmen droeg hij op aan burgemeesters en schepenen van Amsterdam. Zijn tweede boek met Psalmen, dat in 1613 in druk verscheen, was bestemd voor de leden van zijn dubbelkwartet, een gezelschap van voorname muziekllefhebbende Hervormde kooplieden genaamd „Philomuses en Ia tresrenommee ville d'Amsterdam". We ontmoeten nog altijd in de geschiedenis het verhaal van de twee Amsterdamse kooplieden die een bedrag van 200 - gulden afzonderden om er handel mee te drijven ten bate van Sweelinck. Het eventuele nadelige saldo zouden ze zelf dragen, maar als er winst geboekt zou worden, dan kreeg onze grote organist dit ten geschenke. Het waren wel mensen met een enorme handelsgeest, want na enige tijd ontving Sweelinck een bedrag van 40.000,gulden, voor die tijd een bijzonder hoog bedrag.!
In 1612 schreef Sweelinck zijn twee- en driestemmige „Rimes" op Franse en Italiaanse teksten (er zijn geen teksten in onze landstaal gebruikt door Sweelinck).
Deze „Rimes" werden opgedragen aan zijn „tressingulier amy" Jean Ludovicq Calandrini (de vader van de Calandrini der „Philomuses"), alias Willem van den Heuvel, alias Guillielmo Bartolotti, die onder deze verschillende namen handel dreef op o.a. Venetië en de Levant en bankzaken deed (o.a. als geldschieter van Frederik Hendrik en Amalia van Solms). Ook was hij bewindvoerder van de West-Indische Compagnie, waarvoor hij domicilie had aan de Heerengracht.
Gewijde zangen
In 1619 verschenen Sweelincks 37 Cantiones sacrae, opgedragen aan zijn leerling, de dichter Dr. CorneHs Gljsbertsz. Plemp. Deze Plemp was familie van de reeds eerder genoemde pastoor Buyck en een zeer ontwikkelde man uit de rij van geleerden en kunstenaars als Hugo de Groot, Vondel en P. C. Hooft met wie Sweelinck dikwijls de bekende Muiderkrlng heeft bezocht.
In oudere boeken over Sweelinck lezen we dat hij in Italië studeerde bij de toen zeer beroemde musicus Zarlino. Deze veronderstelling is later van de hand gewezen als zijnde onjuist.
Italiaanse invloed
Sweelinck kende wel het boek van Zarlino „Istituzioni harmonische". Dit werk heeft hij zelf aangevuld met eigen voorbeelden, dit droeg hij ook over aan zijn leerlingen. Het boek van Zarlino verscheen in 1558 in druk en de volgende herdrukken verschenen in 1562 en 1573. Er was in die dagen reeds een levendig verkeer tussen Venetië en Amsterdam. Toch is de Venetiaanse invloed op Sweelinck niet zo groot geweest als die van de Engelse Virginalisten.
Sweelincks leven had een vrij rustig verloop. Hij heeft slechts enkele reizen gemaakt: bijv. in het jaar 1603 ging hij met een Haarlemse collega het orgel in de Stevenskerk in Nijmegen keuren en later ging hij het pas voltooide instrument der Nieuwe Kerk van Middelburg beproeven Voor deze keuring bedankte het stadsbestuur hem „voor 't gene hij tot verbeteringhe van het werck gedaen ende geordonneert heeft" en bovendien ontving hij 100 carolusguldens.
Een jaar later ging Sweelinck op last van de burgemeester van Amsterdam naar Antwerpen om daar voor rekening van de stad een clavecimbel te kopen. Hij zal later zeker dit instrument bespeeld hebben als er hoge gasten uit binnen- en buitenland de stad bezochten.
Excellent gehoor
In 1608 kwam een Engels gezelschap, waarbij ook de Venetiaanse gezant aanwezig was, naar Amsterdam. Ze gingen ook tijdens dit bezoek naar de spaarzaam met kaarsen en flakkerende lantaarns verlichte Oude Kerk. In een verslag over dit concert schreef men over de organist- die een kundig man is en een goed salaris ontvangt van de stad, welke zich hem nimmer zal laten afnemen. Op dezelfde avond kwamen burgemeester en andere overheidspersonen van de stad het souper gebruiken met Zijne Excellentie.
Men tafelde lang en men deed, volgens landsgebruik alle harten goed met de muziek van de organist Sweelinck. Later is SweeUnck (1616) nog in Harderwijk en ook in zijn geboorteplaats Deventer geweest om advies te geven bij het herstellen van orgels.
Leerlingen
De roem van de grote organist ging tot vér buiten de zeven provinciën. Vele organisten uit het buitenland kwamen bij Sweelinck in de leer, zoals Jakob Praetorius uit Hambu'rg (Petruskerk) en Samuel Scheidt uit Halle. Heinrich Scheidemann uit Hamburg was een andere leerling, de latere voorganger en leraar van Jan Adam Reinken, naar wiens spel op het machtige klaviersorgel der Catharinakerk van Hamburg Johann Bach toen hij zelf nog in opleiding was, vaak ging luisteren. De studietijd bij Sweelinck duurde meestal een jaar of twee. De orgellessen gaf hij in de Oude Kerk en de lessen op het clavecimbel en de theorielessen thuis in de Koestraat.
De lijn Sweelinck - Scheidemann - Reinken - J. S. Bach is, zoals in het begin reeds is opgemerkt door de laatste, tot een enorm hoogtepunt gebracht.
Ook de Nederlandse leerlingen mogen we niet vergeten, bijvoorbeeld Willem Jansz. Lossy, de zoon van SweeHncks leraar en organist van de Nieuwe Kerk te Amsterdam en Sweelincks zoon Dirck (1591-1652), opvolger van Jan Pietersz. als organist van de Oude kerk, tevens lid van de Muiderkrlng. Tenslotte noemen we nog Claude Bernart (plm. 1595 - 1626) organist te Deventer. Over deze organist schreef Revius, toen predikant te Deventer, een zeer mooi gedicht bij zijn overlijden.
Grafschrift
Een jaar voor zijn overlijden, dus in 1620, liet Sweelinck in het graf boek van de Oude Kerk schrijven: „Heden heeft mr. Jan Pieterszoon, orghelist dit graf gekocht ende betaelt ende is aldus gemerckt op een blauwe serck!" Een jaar later, 16 oktober 1621, overleed deze Amsterdamse stadsorganist. De begrafenis volgde op 20 oktober in de Oude Kerk, waar ook zijn ouders begraven waren.
Er zijn verschillende lijkklachten over de grote organist gedicht. Hooft schreef: „Hier leydt, die stelde wijz" den Conincklijken woorde En Sion galmen deed, dat men 't Holland hoorde".
„Vererende nagedachtenis"
In 1931 was het de Ned. Organistenvereniging, die een bronzen gedenkplaat liet maken door de beeldhouwer G. H. Lantman. Deze plaat werd aangebracht tegen de pijler, aan welks voet Sweelincks stoffelijk overschot werd begraven.
Zij toont 's meesters profiel en daaronder het opschrift:
Jan Pietersz. Sweelinck
1562-1621
ter vereerende nagedachtenis
aan den Nederlandschen grootmeester
van het orgel
door de Ned. Organisten Vereniging
bij gelegenheid van haar 40-jarig bestaan.
Tussen 1894 en 1900 verscheen onder auspiciën van de Vereniging voor Nederlandse muziekgeschiedenis, de uitgave van Sweelincks nog teruggevonden werk in negen delen, een prachtige en belangrijke uitgave!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 oktober 1971
Reformatorisch Dagblad | 14 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 oktober 1971
Reformatorisch Dagblad | 14 Pagina's