Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

SOMBERE GELUIDEN BIJ START VAN NIEUWE ACADEMIEJAAR

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

SOMBERE GELUIDEN BIJ START VAN NIEUWE ACADEMIEJAAR

Klachten over verwarring en geldnood

8 minuten leestijd

De Nederlandse universiteiten en hogescholen gaan een sombere toekomst tegemoet. Dit blijkt uit een aantal toespraken van rectores magnifici en voorzitters van universiteitsraden, die vandaag werden gehouden ter gelegenheid van de opening van het academisch jaar 1972/1973. Uitzonderingen vormden de Landbouwhogeschool te Wageningen, de Amsterdamse universiteit en de rijksuniversiteit te Utrecht die hiervoor een andere datum hadden uitgekozen.

„De mist over de toekomst van het hoger onderwijs zal de komende jaren blijven hangen, zo voorspelde de rector magnificus van de Technische Hogeschool te Eindhoven, prof. dr. ir. G. Vossers. Wanneer de korte-termijnbeslissingen genomen blijven worden, zonder zicht op een verder liggend verschiet, is te vrezen dat een aantal botsingen niet zal kunnen uitblijven".

PEIL OPHOUDEN
Prof. dr. H. R. van Nauta Lemke, rector magnificus van de Technische Hogeschool te Delft, was van mening dat de wet op de herstructurering van het wetenschappelijk onderwijs als een donkere wolk boven het land blijft hangen. Hij achtte het uitgesloten en zelfs ongewenst dat deze wet op 1 september 1973 zal worden ingevoerd. In de komende tijd zullen vele aanpassingen nodig zijn om rekening te houden met de afwijkende programma's van de verschillende middelbare scholen. Maar ook de beperking van de cursusduur tot vier jaar, viel de Delftse rector zwaar. Hij voorzag legio uitzonderingen. Voor de technische hogescholen is volgens hem een voortgezette opleiding na de vierjarige doctorale fase een absolute noodzaak om het wetenschappelijk peil vergeleken met het buitenland, te doen behouden.

VERVLAKKING
Prof. dr. A. G. M. van Melsen, voorzitter van de Nijmeegse universiteitsraad, vreesde vervlakking bij een beperkte cursusduur. Hij was bang, dat de selectie in het eerste jaar zo zwaar gaat wegen, dat deze fase in feite voor de universitaire studie grotendeels verloren gaat. Dan blijven er slechts drie jaren van de geplande vier over, die op hun beurt uitgehold zouden kunnen worden door de idee, dat de eigenlijke wetenschappelijke vorming pas na de doctorale fase aan bod behoeft te komen. Dit leidt, aldus prof. Van Melsen, tot ontaarding van het universitaire onderwijs. Dit zou fataal zijn, want de oplossing van de problemen waarvoor we staan is niet gediend met een vermindering van de kwaliteit van de studie.
De wet op de herstructurering van het wetenschappelijk onderwijs mag nooit worden gebruikt als middel om tot bezuiniging te komen, zo meende prof. dr. W. R. O. Goslings, rector magnificus aan de Rijksuniversiteit te Leiden. Bij velen heerst de vrees, dat naast de mogelijkheden tot maatschappelijke vorming ook de mogelijkheden van wetenschapsbeoefening aan de universiteiten het kind van de rekening zullen worden. Deze vrees wordt nog versterkt doordat in het laatste wetsontwerp staat aangegeven dat het aantal assistent-onderzoekers elk jaar bij de begroting zal worden vastgesteld.

MEER PROBLEMEN
Volgens prof. Vossers (Eindhoven) zal invoering van de wet kostenverhogend werken. Het nieuwe programma moet worden voorbereid, tevens zal gedurende een groot aantal jaren zowel het oude als het nieuwe programma gelijktijdig worden gegeven, hetgeen een extra personeelsinspanning vereist. Er wordt gesuggereerd, dat invoering van deze wet de vele problemen van het hoger onderwijs oplost. Het tegendeel is echter waar, aldus prof. Vossers.
Ok hij vond het onbegrijpelijk, dat het wetsvoorstel veronderstelt dat deze herstructurering op 1 september '73 kan worden ingevoerd.
Prof. dr. A. Wattèl, rector magnificus van de Rijksuniversiteit te Groningen, pleitte ervoor wetswijzigingen, die in een bepaald kalenderjaar tot stand komen, pas in het academische jaar dat in het daaropvolgende kalenderjaar begint, van kracht te doen worden, tenzij de universiteiten de wetswijziging eerder willen en kunnen uitvoeren. Dit zou volgens hem wettelijk geregeld moeten worden.

ROERIG JAAR
Er is in de toespraken betrekkelijk weinig aandacht geschonken aan de — vaak rumoerige — gebeurtenissen van het afgelopen academisch jaar.
In het algemeen was men tevreden over de eerste aanloop van universiteits- of hogeschoolraad. „Mijn verwachtingen ten aanzien van de bruikbaarheid van de nieuwe bestuursvorm zijn gunstig", aldus prof. mr. W. F. de Gaay Fortman, rector magnificus van de VU te Amsterdam. Het karakter van de Vrije Universiteit zal volgens hem onder de nieuwe bestuursvorm niet veranderen.

HINDER
De voorzitter van het college van bestuur van de Leidse universiteit, mr. J. J. Cath, zei dat te zamen met andere universiteiten en hogescholen overleg met de regering wordt voorbereid om de problemen betreffende de duizend gulden collegegeld te bespreken. Als deze problemen namelijk niet opgelost kunnen worden, zal deze wet praktisch onuitvoerbaar worden gemaakt. De nieuwe wet heeft talloze onduidelijkheden en consequenties van de wettelijke regelingen rond de inschrijving van studenten aan het licht gebracht. Duidelijke standpunten van de betreffende instanties ontbreken. Het college van bestuur, aldus mr. Cath, is van mening, dat deelneming aan het universitaire verkeer voorlopig van die onduidelijkheden geen hinder mag ondervinden. Hier is overigens een universitair belang in het geding, dat grote gevolgen kan hebben. Wanneer bepaalde maatregelen ertoe zouden leiden dat het aantal ingeschreven studenten belangrijk lager uitvalt dan in voorgaande jaren, zal dit een budgettair gevolg hebben, aangezien het bedrag, dat de overheid aan de universiteiten ter beschikking stelt in belangrijke mate wordt berekend op basis van het aantal ingeschreven studenten.
Van groot belang voor het onderwijs aan de Medische Faculteit te Rotterdam is het begrensde aantal studenten geweest, zo meende prof. dr. J. Moll, decaan van de MFR. Het heeft een veel intensiever contact tussen docenten en studenten mogelijk gemaakt. Een doelmatige inrichting is volgens hem dan ook alleen mogelijk, wanneer men binnen vrij nauwe grenzen voor tenminste een aantal jaren weet, voor hoeveel studenten men dat onderwijs moet geven.
De universiteit kan niet in snel tempo steeds grotere aantallen studenten opnemen zonder ernstig afbreuk te doen aan de studiemogelijkheden zelf. „Een universiteit is niet van elastiek", aldus prof. Van Melsen (Nijmegen). Hij vroeg zich af of het wel zo ideaal is, dat zoveel jongeren een universitaire studie gaan volgen. „Loopt het voor velen niet op een teleurstelling uit, als zij ontdekken dat de maatschappij geen behoefte heeft aan zoveel academici".
Ook prof. Van Nauta Lemke (Delft) pleitte voor meer inzicht in de behoefte en vooral de waardering van het werk van academici in de toekomst.

BEPERKING
Prof. Wattèl (Groningen) wilde dat een zo goed mogelijke aansluiting van individuele vraag, universitair aanbod en maatschappelijke behoefte worden bereikt. Ervan uitgaande, dat het tertiaire onderwijs in de toekomst een nog massaler karakter zal krijgen, stelde prof. Wattèl de vraag aan de orde, welke taken afgestoten zouden kunnen worden. Naarmate het aantal taken en de ongelijksoortigheid ervan toeneemt, wordt de kwetsbaarheid van de organisatie groter. De Groningse rector meende dat de universiteit zich moet beperken tot de opleiding voor wetenschappelijk onderzoeker en tot een deel van de beroepsopleidingen, daarbij samenwerkend met andere instellingen van tertiair onderwijs.
„Ondanks alle reparaties en restauraties aan ons onderwijskundig bouwwerk is dit nog niet geworden tot een modern huis. In wezen blijven 19e-eeuwse opvattingen over plaats en functie van onderwijs in de maatschappij behouden, aldus prof. dr. ir. P. J. Zandbergen, rector magnificus van de Technische Hogeschool Twente.
Ook prof. Vossers (Eindhoven) was niet enthousiast over de vele veranderingen die zich hebben voltrokken. „Het schijnt een vloek te zijn die op de huidige universiteiten rust, dat zij reeds vele jaren over structuren, vaak lege structuren, en reglementen praten, maar niet toekomen aan een discussie zoals over de doeleinden van het onderwijs of de vormgeving van de kennisoverdracht."

NIEUWE STIJL?
Prof. Van Melsen vroeg zich af wat, gezien deze situatie, de taak van de universiteit behoort te zijn. „Het zou wel eens kunnen, dat we weer aan de vooravond staan van een heroriëntatie van de gehele stijl van wetenschapsbeoefening. Bij de aanvang van de nieuwe tijd — 17e eeuw — toen zich ook een heroriëntatie heeft voorgedaan, ging het om de doorbraak van de empirische wetenschap. Er bleek toen een wetenschap te groeien, die de kwaliteit van het bestaan heeft verbeterd. Het is de vraag of dit kenmerk zo allesoverheersend moet blijven, zoals het nu is. De wetenschap zal minstens evenzeer gericht moete worden op verbetering van de niet-materiële aspecten van het bestaan", aldus prof. Van Melsen.
Algemeen werd de drastische beleidsombuiging gehekeld, waardoor meerjarenplannen zonder enige voorbereiding werden doorkruist. Prof. Goslings (Leiden) zei, dat ofschoon ook de universitaire gemeenschap bij moeilijke economische omstandigheden haar aandeel in de noodzakelijke bezuinigingen moet dragen, men zich op regeringsniveau toch moet realiseren dat het wetenschappelijk onderzoek een steeds kleiner wordende sluitpost zal worden op het totale budget. Daling van het peil van het wetenschappelijk onderzoek, heeft daling van het peil van het onderwijs tot gevolg.

GESOL MET N.E.H.
„Er is het afgelopen jaar met de universiteiten gesold", zo zei prof. dr. C. J. van der Weijden ,rector magnificus van de Nederlandse Economische Hogeschool te Rotterdam. Van de huidige regering mag worden gevraagd, dat zij een redelijk beleid voert en de botte bijl vermijdt.
Na veel niet sympathiek geharrewar met het departement is voor de NEH een verplicht vacaturepercentage vastgesteld op 7 procent. Dit heeft geresulteerd in een beroep bij de Kroon. „Sommigen hebben zich afgevraagd of dit wel iets zal helpen", aldus prof. Van der Weijden. „Ik weet dat ook niet. Misschien zal later blijken, dat het een machteloos gebaar was van een instelling, die diep gekrenkt werd door de grove wijze waarop met haar werd omgesprongen". .

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 4 september 1972

Reformatorisch Dagblad | 8 Pagina's

SOMBERE GELUIDEN BIJ START VAN NIEUWE ACADEMIEJAAR

Bekijk de hele uitgave van maandag 4 september 1972

Reformatorisch Dagblad | 8 Pagina's