NADERE REFORMATIE EN DE „SEPARERENDE' PREDIKING
Belangrijk proefschrift drs. T. Brienen
Vele collega's, oud- en huidige gemeenteleden waren vanmiddag bijeengekomen in de aula van de Geref. Theologtsche Hogeschool te Kampen (Oudestraat) om hier de promotie bij te wonen van hun ambtgenoot of wijkpredikant, de Christelijke Gereformeerde drs. T. Brienen uit Groningen, die zijn doctorsgraad in de godgeleerdheid behaalde met een lijvig proefschrift over „De prediking der Nadere Reformatie".
In zijn proefschrift wil Brienen, die belang stelt in de speciale manier van prediken der „oudvaders" nauwgezet het geheel eigene van deze prediking onderzoeken. Zijn studie is de eerste die in ons land over dit onderwerp verschijnt.
Zo bespreekt dr. Brienen eerst het ontstaan van deze stroming in Neerlands kerk der Hervorming. Daa-rna arialyseert hij het eigen karakter van cfie prediking, dat hij meent te herkennen in de classificatie-methode.
Volgens dit systeem worden alle „toehoorders" in de preek aangesproken in allerlei onderscheidingen. De prediking is sterk separerend: er worden immers zowel de werk-heiligen, bijna-geJovigen en naamchristenen genoemd als - ter andere zijde de bekommerden, de toevluchtnemenden, de gelovenden, de geoefenden en middellijk en de on-middellijk verzekerden. Waar komt deze preektrant en dit scheidend verkondigen wel vandaan? Dat is de kernvraag van Brienen.
Na zijn onderzoek toetst de schrijver de (prediking der) Nadere Reformatie aan (die van) de Reformatie, speciaal dan Joh. Calvijn en aan het spreken der H. Schrift dienaangaande.
Voorlopers
Het proefschrift is (mede) ontstaan op aansporen van de nu „buitenverbander" Kamper, emeritus hoogleraar C. Veenhof. Dr. Brienen geeft in zijn boek, dat een zestal hoofdstukken telt., eerst een inleiding tot de materie: de historische ontwikkeling van de prediking vanaf de Reformatietijd tot aan de Nadere Reformatie. Daarbij komen uiteraard de bekende hagepredikers als Jan Arentsz., mannen als Herman Modetus, individuele predikers als Jan de Bakker (Joh. Pistorius) en Angelus Meruia ter sprake, maar ewenzeer twee volkspredikers' en voorlopers der Hervorming: Geert Groote en Johannes Brugsman en de in Vlaanderen arbeidende Guido de Brés en Petrus Datihenus ter sprake.
In dit onderdeel schetst Brienen ook de richtlijnen van het Wezelse Convent en de Embder Synode, terwijl hij als predikers der „Orthododie" mannen alsj Caspar Coolhaes, Hubertus Duifhuis en Dirk Camphuysen ten tonele yoert. „Orthodoxie" noemt hij de periode of strominv na de Reformatie, die de leer steeds scherper dogmatisch omlijnde tegenover elke werkelijke en mogelijke afwijking. Genoemde drie zijn dan vertegenwoordigers van de gemoedelijk of praktische spreektrant, maar in deze periode kwam de dogmatische en ook de polemische prediking meer in zwang.
(Deze periodisering lijkt ons niet vol te houden; nationaal-Gereformeerden als Duifhuis van de Utrechtse Jacobsgemeente behoren naar onze mening niet thuis in het schema van de door Brienen genoemde „Orthodoxie". Red. kerknieuws).
In de volgende onderdelen bespreekt dr. Brienen het eigen karakter van de prediking der Nadere Reformatie Dat houdt ook in die der Doopsgezinden, Luthersen, Remonstranten en Waalsen. Maar tot de Gereformeerden telt hij de twee soorten Coocejanen: de groene en de ernstige, alsmede de Voetianen en Lampeanen.
Voorbeelden
In hoofddeel III wordt de classificatieraethodiek der prediking nader uiteengelegd en zo onderzoekt Brienen - om een enkele naam te noemen - de prediking van de voorloper Jean Taffin, maar vooral ook van Udemans, Teellinck, Lodensteijn, Wilhelmus a Brakel, Smytegelt, Th. van der Groe, Lampe en Hoornbeek. Hoofdstuk IV zoekt de herkomst van het separerend - classificerend prediken te achterhalen: scholastiek en mystiek laten hun invloed gelden. maar er blijken ook Bijbelse, confessionele en pastorale motieven voor aan te dragen, terwijl parallellen in de prediking van de kerkvader Orige-, nfes, de mysticus Tauler, de reformator Luther en de Engelse Puriteinen worden aangewezen.
De uitlopers ervan ziet hij heden ten dage nog doorwerken via Piëtisme en Afscheiding, maar ook in de Gereformeerde Bond, de Geref. Gemeenten en de diverse Oud-Gereformeerde Gemeenten. Het volgende hoofdstuk biedt een nadere bepaling van de theologisch-homiletische problemen m.b.t. de gehanteerde classificatie. De relaties tussen prediking en cultuurtendens, tussen tekst en gemeente, tussen Wet en Evangelie, al deze facetten komen aan de orde.
Oordeel
Voor de beoordeling van het onderwerp is het slothoofdstuk verreweg het belangrijkste. Wij zeggen daar nu niet veel over, omdat er t.z.t. een uitvoerige bespreking van Brienens boek volgt in deze krant. De kritiek op de al ,te onderscheidende prediking stamt niet uit onze eeuw. Brienen voert de tijdgenoot J. van den Honert ten tonele, die er in zijn „De Mensch in Christus" (1749) evenwichtig en ernstig kritiek op levert.
Ook D. van der Keessel in zijn „De vastgestelde Leer en Praktijk" legt alle nadruk op de aanspraak van de gemeente-als-geheel, zoals zij in Gods Huis samenkomt. Fel keert hij zich tegen deze „separatistery" van soorten' en klassen. Brienen laat ook eigentijdse tegenstanders van deze vorm van prediking aan het woord: prof. dr. K. Dijk, ds. D. van Dijk, terwijl ook C. Graafland, W. Balke en Anne van der Meiden als argumenten contra worden aangevoerd.
Voor en tegen
Voorstanders blijken er ook te zijn. De vroeger bekende T. Hoekstra was één van hen, maar ook C. N. Impeta, prof. G. Wisse en in zekere zin A. A. van Ruler wijzen het zelfonderzoek en de bevindelijke prediking inclusief het onderscheidenlijk aanspreken der toehoorders niet zonder meer af, al heeft wel ieder daar zijn eigen argument voor.
Uitgesproken negatieve oordelen over de Nadere Reformatie als zodanig releveert de auteur ook: Woelderink, Haitjema, Ritschl, R. Boon en J. de Boer bijv. Positiever daarentegen zijn J. van Genderen, maar toch ook C. Graafland en A. A. van Ruler. Het oordeel van Brienen lijkt ons, met afwijking van de naar zijn mening aangewezen wettische verstarring, depensonalisering en systematisering, toch over te hellen naar een niet geheel verwerpen van deze stroming der kerkhistorie.
Dat zijn proefschrift in bepaalde kringen der Geref. gezindte tamelijk onverteerbaar zal blijken, lijkt ons , een onontkoombaar gegeven. De materie is er dan ook naar; in sommige kerken in de Nadere Reformatie nog een geheel levend verleden.
Probleemstelling
Anders dan bij de rijksuniversiteiten gebruikelijk is is het aan de VU en in Kampen geen regel dat de promotor tevens opponeert. Prof. Bakker, die momenteel de dogmatische vakken doceert, maar voorheen de ambtelijke vakken (inclusief de homiletica of predikkunde onderwees en uit dien hoofde als promotor optreedt, roemde tijdens de promotie vooral het historische deel van het boek en de systematische behandeling van het onderwerp. Wel meende hij, dat vanuit de hedendaagse homiletiek met de vraagstelling als zodanig niet meer heel veel is aan te vangen: de problematiek is voor onze tijd, meende hij, grotendeels achterhaald.
Comrie niet?
De eerste opponent tegen Brienen was de Apeldoornse dogmaticus prof. dr. J. van Genderen. Hij merkte o.m. het volgende op: Het probleem is interessant en de conclusie is duidelijk, de formulering helder; daarvoor heb ik grote waardering, waaraan mijn bezwaren niets afdoen. Toch vind ik uw stelling III, om daarmee te beginnen, wat te weinig genuanceerd.
Is het inderdaad zo dat de classificatiemethode kenmerkend is voor het geheel der Nadere Reformatie? U concludeert te snel en u poneert reeds uw hypothese, terwijl u de meeste figuren nog niet hebt besproken.
Een van de ernstiger bezwaren noemde prof. Van Genderen het achterwege blijven van een bespreking van dr. A. Comrie, van wie vele preken bewaard zijn gebleven. Waarom werd de predikant van Woubrugge niet in het onderzoek betrok
Andere punten, die de Apeldoornse hoogleraar aanvoerde, waren de invloed van dë bekende Hoornbeek en de vraag, in hoeverre de confessie van Dordt (de Leerregels) doorklinkt in deze methode van classificeren.
Andere opponenten waren onder meer de Geref. Kamper hoogleraren G. P. Hartveld (o.a. over de periode der zgn. Orthodoxie) en KI. Runia.
Stellingen
Van de 24 stellingen bij Brienens nroefschrift citeren wü er een paar:
• De prediking der Nadere Reformatie vertoont in haar analytische methode, haar pronken met geleerdheid, haar vaak brede tekstverklaring en uitgebreide toepassing en haar allpgoriseren eigentijdse trekken.
•Voor een goed verstaan van de Bijbelse boodschap is nodig een oecumenisch, missionair en evangelisatorisch geïnspireerde gemeente en theologie.
• Ohiliastische opvattingen, met name t.a.v. de bekering van het volk Israël, komen in de stroming van de N. R. voor niet alleen bij W. a Brakel, maar ook bij Th. van der Groe.
• Het gebruik van meer dan één psalmberiiming verrukt de zang in de gemeentesamenkomsten.
•De laatste stelling luidt:
• -De aanbeveling van het Convent van de Geref. Kerken Vrijgemaakt buiten verband om voor de voorbereiding tot het predikambt de opleiding aan de Theol. Hogeschool van de Chr. Geref. Kerken te Apeldoorn te volgen, moet gezien worden als een belangriike stap op de weg naar een vereniging van beide kerken.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 mei 1974
Reformatorisch Dagblad | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 mei 1974
Reformatorisch Dagblad | 16 Pagina's