Samuel Rutherford en zijn vrienden in Galloway
Het is onmogelijk om de naam van Samuel Rutherford los te denken van zijn godsdienstige brieven. Richard Baxter, een tijdgenoot van deze 17e eeuwse Schotse geloofsheld, getuigde dat naast de Bijbel de wereld nimmer een dergelijk boek zag en de beroemde kanselredenaar Charles Haddon Spurgeon verklaarde dat van alle menselijke geschriften deze brieven de Goddelijke inspiratie het dichtst benaderden.
De vaardige pen van deze begenadigde schrijver was niet alleen tot zegen van zijn tijdgenoten, maar nadat Robert Mc Ward in 1664 de eerste verzameling voor de drukpers gereedgemaakt had, mochten duizenden zich verwonderen over de geestelijke schatten die deze 350 brieven bevatten, zodat Rutherford thans nog spreekt nadat hij gestorven is.
De meest geliefde brieven werden gedurende zijn gevangenschap in Aberdeen geschreven en getuigen van de troostrijke en liefdevolle uitlatingen van zijn Heiland, in de dagen van ontzettende beproeving waarin de Schotse kerk verkeerde. Alhoewel Rutherford ver verwijderd was van zijn gemeente Anwoth in Galloway, onderhield hij een intensief schriftelijk contact met degenen met wie hij zich geestelijk verbonden voelde.
ANWOTH
Anwoth is een klein dorpje in het land van Galloway in zuidelijk Schotland, gelegen aan de rivier de Fleet die uitmondt in de Wigtown-baai bij Gatehouse-of-Fleet. In de omgeving liggen Kirkcudbright en Wigtown, bekende plaatsen uit de geschiedenis van de Schotse Covenanters. Nabij de Boreland- Hills in Anwoth kan men thans nog de overblijfselen zien van het kerkje waarin Samuel Rutherford 10 jaar het woord mocht bedienen. De ruïne bestaat uit de vier muren, geheel begroeid met een klimop. De kerk is lang en smal en nu veel meer de plaats voor de mussen en de zwaluwen die Rutherford tijdens zijn verblijf in Aberdeen zo benijdde. Het omliggende kerkhof met de vele zerken en monumenten en omgeven door een verweerde muur, geeft het geheel een romantische en antieke aanblik. Op deze grafakker liggen behalve Rutherford's eerste vrouw en kinderen ook enige Covenanters begraven, zoals John Bell, die door de drieste dragonders in 1686 werd neergeschoten. Enige monumenten herinneren aan de vriendenkring van de beroemde leraar, waarbij de graven van de familie Gordon vooral de aandacht trekken, zoals de steen van Marion Mure, gestorven in 1612, die de volgende merkwaardige inscriptie laat zien:
„Wandelende met God in zuiverheid des levens,
In Christus gestorven eindigt al mijn strijd.
Want door genade woonde Christus hier in mijn ziel.
Nu woont mijn ziel in de heerlijkheid van Zijn aangezicht.
Daarom zal mijn lichaam hier niet verblijven.
Maar tot de volle heerlijkheid zeker opstaan".
MONUMENT
Vlakbij de kerk verheft zich het statige Rutherford-monument, een granieten obelisk in 1842 opgericht, „in bewondering voor zijn verheven talenten, uitgebreide geleerdheid, vurige godsvrucht, getrouwe herderschap en onderscheidene openbare functies voor de zaak van de burgerlijke en godsdienstige vrijheid". „De rechtvaardige zal tot eeuwige gedachtenis zijn".
Een smal laantje met aan weerszijden bomen, heet nog steeds de „Rutherford Walk" en vormde destijds de verbinding tussen de pastorie en de kerk. De pastorie, een oud herenhuis, werd in 1826 gesloopt. Eenmaal gaf dit woonhuis van de pastor van Anwoth een gastvrij onderdak aan de beroemde anglicaanse bisschop James Usher. De traditie verhaalt dat Usher op doorreis naar Noord-Ierland, op een zaterdagavond onderdak vroeg zonder zijn naam bekend te maken. Rutherford wilde tijdens de voorsabbat-huisgodsdienst de Schriftkennis van de „vreemdeling" peilen en vroeg hem naar het aantal geboden. Hij zal verbaasd geweest zijn toen deze „elf" ten antwoord gaf, maar zijn verwondering was nog groter toen hij op de vroege zondagmorgen bij zijn gebedsafzondering de stem van de bisschop hoorde, die buiten in de tuin een ontroerend gebed deed.
Toen hij vernam dat hij de godvruchtige Usher had geherbergd, stelde hij direct zijn plaats beschikbaar, zodat de Engelse anglicaan deze dag voorging in de presbyteriaanse kerk van Anwoth. De tekst waaruit hij sprak handelde over het elfde gebod: „Een nieuw gebod geef ik u, dat gij elkander liefhebt".
MOEILIJKE TIJD
Rutherford was nog betrekkelijk jong toen hij in 1627 aan de gemeente van Anwoth verbonden werd. In die jaren maakte de Schotse Kerk een moeilijke tijd door. Koning Karel I, die sinds 1626 regeerde, zette de politiek van zijn vader Jacobus voort, door de Kerk aan zijn wil te onderwerpen en geheel aan te passen aan de Engelse liturgie en kerkregering. De macht van de bisschoppen moest vergroot worden en alle presbyteriaanse overblijfselen dienden te verdwijnen.
Door deze maatregelen was het uitgesloten om zonder toestemming vaü de bisschop predikant te worden. Dat Rutherford zonder moeilijkheden te Anwoth kon worden beroepen, was grotendeels te danken aan de bemoeienissen van John Gordon, burggraaf van Kenmure, die voor zijn benoeming en bevestiging had gezorgd.
Tot 1636 mocht hij ongestoord het Evangelie verkondigen en hij legde een grote ijver aan de dag in zijn huiselijke en pastorale plichten. ledere morgen stond hij om 3 uur op, was eerst bezig met gebed, meditatie en studie en besteedde de rest van de dag door zieken te bezoeken, te catechetiseren en zijn huiselijke plichten te vervullen. Vanwege zijn grote kanselgaven kwamen velen uit de omgeving 's zondags en op de Avondmaaltijd naar Anwoth om te luisteren naar deze gezalfde dienstknecht van Christus. Het was zijn lust om Christus aan de zondaren aan te prijzen.
Marion Mc Naught, aan wie hij vele van zijn brieven richtte, was om deze reden zijn aandachtige toehoorster: „Ik ga zo vaak naar Anwoth omdat, ofschoon andere predikanten mij de Majesteit Gods en de plaag van mijn hart tonen, Mr. Samuel mij als geen ander predikant ook laat zien de heerlijkheid van Christus". John Livingstone getuigde van zijn arbeid dat „terwijl hij in Anwoth was, hij het instrument was van veel goed onder het arme onwetende volk, velen van hen werden gebracht tot de kennis van de praktijk van de godsdienst". Het volk beminde en eerde hem. De oude ruïne van Anwoth was drie eeuwen geleden een centrum van geestelijk licht voor de gehele provincie Galloway.
ZIEKTEN
Moeiten en zwarigheden waren Rutherford in Anwoth niet gespaard gebleven. In juni 1630 stierf zijn vrouw na een ziekte van 13 maanden na minder dan vijf jaar huwelijksgeluk. Zijn twee kinderen had hij reeds eerder grafwaarts moeten dragen. Kort hierop werd hij getroffen door een derdedaagse koorts, die 13 weken aanhield. Zijn bejaarde moeder die bij hem woonde, ontviel hem ook en kort voor haar dood schreef hij nog „Mijn moeder is zwak en ik denk dat zij me alleen zal laten; maar ik ben niet alleen, want Christus' Vader is bij mij". In deze moeilijke omstandigheden verkreeg hij veel troost en bemoediging uit de brieven van Lady Kenmure, vrouw van de reeds genoemde John Gordon, die zelf ook vele beproevingen moest doorstaan. De burggravin van Kenmure behoorde tot degenen met wie Rutherford een regelmatige briefwisseling onderhield. Hij voelde zich geestelijk met haar verbonden evenals met Marion Mc Naught, de graaf en gravin van Cardonesse en de Gordons van Earston Castle, die allen tot zijn „circle" behoorden. Lady Kenmure of Jane Campbell was de dochter van de zevende graaf van Argyll en sinds 1628 getrouwd met John Gordon von Lochinvar. Zij woonde tot 1629 op het Rusco Castle nabij Anwoth en later op het Kenmure Castle, dat nog steeds te zien is bij het meer Loch Ken. Uit de brief misschien blijkt dat Lady Kenmure reeds op jeugdige leeftijd bekend was met de weg der wedergeboorte, waarvan Rutherford schreef. „Ik ben verheugd dat u vanaf uw jeugd bekend zijt met de worstelingen met God". In al haar moeilijkheden, twijfels en aanvechtingen wendde zij zich tot Rutherford, die haar op een bijzondere wijze tot een leider en raadsman was. Vele tegenheden werden ook op haar weg geplaatst. In 1628 verloor zij een kind, gevolgd door het sterven van haar man in 1634. John Gordon was in zijn jeugd een vijand van de ware godsvrucht en tot aan zijn sterfbed een vreemdeling van de goddelijke genade; hoewel hij voor een tijd de zaak van de Reformatie zeer bevorderde. De prediking van Rutherford droeg geen vrucht, omdat de vergroting van zijn bezittingen voor hem belangrijker was dan de nodigingen van het Evangelie. In regeringszaken nam hij soms een halfslachtige houding aan, zoals in 1633 toen hij een zitting van het Parlement opzettelijk verzuimde, omdat hij de politiek van de koning ten aanzien van de Schotse Kerk niet in het openbaar durfde af te keuren. Een jaar later werd hij ernstig ziek en kort voor zijn dood mocht hij zijn halfslachtige houding inzien door een levendig besef van zijn zonden. Het onderwijs van Rutherford mocht het middel zijn tot de bekering van John Gordon, die in de volle zekerheid des geloofs stierf. Kort na zijn dood schreef Rutherford aan de diepbedroefde weduwe: „Gedenk dat de ster die eerst in Galloway scheen, thans schijnt in een andere wereld". In een geschrift getiteld „De laatste en hemelse toespraken en het heerlijk afsterven van John Gordon burggraaf van Kenmure", doet Rutherford verslag van zijn ziek- en sterfbed. De exacte sterfdatum van Lady Kenmure is niet bekend, maar een brief van Mc Ward van 80 augustus 1672 doet vermoeden dat zij kort daarna is heengegaan. Mc Ward uitte namelijk zijn vrees dat hij haar voor de laatste maal had geschreven, vanwege haar zorgwekkende gezondheidstoestand. Robert Mc Ward was eenmaal Rutherford's secretaris gedurende zijn verblijf in Londen en later predikant van de Schotse Kerk in Rotterdam, alwaar hij de eerste uitgave van de beroemde brieven uitgaf. Lady Kenmure stelde alle aan haar gerichte brieven voor dit doel beschikbaar, hetgeen Mc Ward beloonde door haar één van de eerste gebonden exemplaren toe te zenden.
GEZELSCHAPPEN
Uit de correspondentie van Samuel Rutherford spreekt een nauwe verwantschap aan de Gevestigde Kerk, die hij ondanks alle gebrek en afdwaling van harte liefhad. Tijdens zijn ambtsperiode in Anwoth zag de toekomst voor kerk en staat er somber uit en velen weken uit naar Amerika om hun godsdienst ongehinderd te kunnen uitoefenen. Wanneer het voor de getrouwen onmogelijk was om vanwege de nieuwe liturgische vormen de kerkdiensten bij te wonen, kwam men vaak samen in gezelschappen, hetgeen echter niets met afscheiding van de "hoerachtige moeder", zoals Rutherford de kerk van Schotland vaak noemde, had te maken. Dergelijke „conventicles" ontstonden in Edinburgh en in het zuid-westen van het land. Regelmatig kwam deze droevige kerkelijke situatie ter sprake in Rutherford's briefwisseling, zoals die met Marion Mc Naugt, de vrouw van William Fullerton, provoost van Kirkcudbright, die ook in haar woonplaats geconfronteerd werd met de onderdrukkende hand van de bisschopsgezinden. Rutherford schreef echter de volgende bemoedigende woorden: „Om Sion's wil zwijg niet en word niet moedeloos, omdat deze vervolging voortgaat. Jehova is in dit brandende braambos. Laat de wateren zwellen en bruisen, onze ark zal boven het water zwemmen, zij kan niet zinken dewijl er een Verlosser is". Marion Mc Naugt was evenals Lady Kenmure een begenadigde vrouw en reeds in zijn eerste brief, op 6 juni 1627 geschreven, gaf Rutherford uitdrukking van een nauwe geestelijke verbondenheid: „Gezegend zij de Heere dat ik door Gods genade zulk een vrouw in dit land heb gevonden voor wie Christus dierbaarder is dan haar eigen hart". Deze geestelijke briefwisseling duurde tot haar dood in 1643. Haar man was ook een vurig aanhanger van het Covenant en de Presbyterianen. Als gevolg van zijn oppositie tegen de bisschop van Galloway, die het volk van Kirkcudbright een predikant wilde opdringen, werd hij gevangengezet.
ARMINIANISME
Vanwege zijn standvastige houding bleef ook Rutherford de gevangenschap niet gespaard. In de crisis van de kerk schuwde hij de polemiek niet en zijn eerste werk „Excercitiones Pro Divina Gratia" (de Goddelijke genade verdedigd), was gericht tegen het Arminionisme, waarvan aartsbisschop Laud en bisschop Sydserif van Galloway aanhangers waren. Laatstgenoemde, verbitterd over dit boek dat 700 bladzijden telt, klaagde Rutherford aan voor de rechtbank in Wighton. Deze „inquisitie" voor kerkelijke zaken besloot tot afzetting en veroordeelde de predikant van Anwoth tot verbanning naar de noordelijke stad Aberdeen, zodat Rutherford van zijn geliefde gemeente werd losgemaakt. Deze anderhalf jaar durende ballingschap betekende een moeilijke, maar ook vruchtbare tijd, niet alleen dat hij „vele brieven schreef, maar vanwege de uitlatende liefde van Christus die hij in een bijzondere mate ondervond en zijn gevangenschap veranderde in „des konings paleis". Dat wilde niet zeggen dat de herder zijn schapen vergeten was want in een brief aan zijn geliefde Anwoth schreef hij „Dag en nacht gedenk ik uwer in mijn gebeden; ik kan u niet vergeten". Deze getrouwe dienstknecht mocht zijn gemeente mededelen dat „hij vrij was van het bloed van u allen, want ik heb u de volle raad verkondigd". „Wat een buit zou ik gevonden hebben, indien ik u in Christus' net had gevangen". Hij voelde een heimwee naar Galloway en kon niet aarden in het „koude" Aberdeen, dat grotendeels Arminiaans- en episcopaals- gezind was. Hij prees „de mussen en de zwaluwen die hun nesten bouwden in de kerk van Anwoth". Zijn wens om naar zijn kudde terug te keren ging spoedig in vervulling, want de kerkelijke situatie wijzigde zich ten gunste van de Presbyterianen. Het volk verzette zich tegen de invoering van het gebedenboek van Laud en was de prelatendienst moede. Het jaar 1638 brak aan en Rutherford verliet Aberdeen om tegenwoordig te zijn bij de plechtige vernieuwing van het Covenant in de Orayfriars-chyrch in Edinburgh, die een nieuw tijdperk van Schotland inluidde.
HOOGLERAAR
Anwoth mocht zich verblijden in de terugkomst van haar herder en leraar, maar deze blijdschap was slechts van korte duur, want de beroemde Algemene Vergadering van de Schotse Kerk van november 1638 achtte een belangrijker taak weggelegd voor Alexander Henderson, Robert Blair en Samuel Rutherford dan het leraarschap van een kleine gemeente. Gezien zijn kwaliteiten werd Rutherford benoemd tot professor aan de universiteit van St. Andrews om zich geheel te wijden aan de opleiding van toekomstige predikanten waaraan Schotland grote behoefte had. Aanvankelijk verzette hij zich tegen dit besluit en hierin stond hij niet alleen want Galloway kon hem niet missen. John Stuart, provoost van Ayr, drong met tranen erop aan om Rutherford in Anwoth te handhaven. Uiteindelijk stemde de pastor van Anwoth in het belang van da kerk toe, hoewel hij het Woord wilde blijven bedienen: „Ik vertrouw op God dat deze vergadering mij mijn pastorale arbeid nooit zal ontnemen, want wee mij indien ik het Evangelie niet verkondig". De losmaking van zijn geliefde gemeente was een bijna ondraaglijke zaak. In een brief aan Lady Kenmure schreef hij: „Het losmaken van mijn kudde is mij zo zwaar, dat het mijn leven tot een last maakt. Ik had nimmer zo'n verlangen naar de dood". Rutherford moest zich geheel wijden aan de opbouw van de Schotse Kerk en zijn bijzondere gaven maakten hem beroemd tot over de landsgrenzen. Tijdens de beroemde Vergadering van godgeleerden in Westminster van 1643 tot 1647 had hij een belangrijk aandeel in de opstelling van de Belijdenis en de Grote en Kleine Catechismus. De universiteiten van Harderwijk en Utrecht boden hem hoogleraarschappen aan maar in beide gevallen kon hij zijn taak in dienst van de Schotse Kerk niet prijsgeven voor een functie op het continent. Ondanks zijn drukke bezigheden bleef de band met zijn vriendenkring in het land van Galloway tot aan zijn sterven bestaan en onderhouden door zijn vele brieven. Op 20 maart 1661 ontsliep de begenadigde Rutherford ver verwijderd van zijn Anwoth. Zijn getuigenis op het sterfbed is door John Howie in zijn „Scotch Worthies" bewaard gebleven. Kenmerkend is zijn antwoord op de vraag van Robert Blair „Wat dunkt u van de Christus?" „Ik zal leven en Hem aanbidden. Ere, ere zij mijn Schepper en Verlosser voor eeuwig". Getuigend zijn enige van zijn laatste woorden: „Glory, glory dwelleth in Immanuel's land" (Heerlijkheid, heerlijkheid woont in Immanuels land). Bij de oude kathedraal van St. Andrews ligt hij begraven naast Thomas Halyburton, die de uitdrukkelijke wens te kennen gaf om op dat „aangename stukje grond begraven te worden". Een monument met inscriptie geeft zijn rustplaats aan: „Voor Sion's Koning en Sion's zaak, en Schotlands Covenants, streed hij zeer vastberaden, totdat zijn tijd voorbij was". De universiteit die Rutherford eens diende is nog in het bezit van zijn enige portret. Jarenlang lag dit schilderij van Robert Walker onder het stof der vergetelheid totdat het ongeveer 80 jaar geleden bij een roomse priester in Edinburgh die vele schilderijen bezat, door een toevallige omstandigheid tevoorschijn kwam. De gelijkenis komt overeen met de beschrijving die een Engelse koopman na een bezoek aan St. Andrews in 1660 van hem gaf: „Daarop hoorde ik een kleine man, van een bevallig uiterlijk en hij schilderde mij de beminnelijkheid van Christus".-
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 oktober 1974
Reformatorisch Dagblad | 14 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 oktober 1974
Reformatorisch Dagblad | 14 Pagina's