Ds. L. Huisman over de vierschaar der consciëntie
MISVERSTANDEN „KOERS"-INTER VIEW
In onze editie van zaterdag 17 april jl. publiceerden wij in de rubriek „Uit dekerkelijke pers" delen van een vraaggesprek dat de Veenendaalse publicist eninterviewer Rik Valkenburg had met ds. L. Huisman, zendingspredikant van deGeref. Gemeenten en als zodanig werkzaam onder de Tswana's in Zuid-Afrika.Dit interview was gepubliceerd in „Koers" van 15 april. Diverse uitspraken vands. Huisman deden in en buiten zijn kerkelijke kring nogal wat stof opwaaien
Volgens de predikant, die met verlof in Vlaardingen verblijft, wekt het door Valkenburg gepubliceerde uittreksel uit een zeer lang gesprek echter een aantal verkeerde indrukken. In overleg met voorzitter en secretaris van de zendingsdeputaten der Geref. Gemeente drs. A. Vergunst te Veen en ds. H. Rijksen te Zoefermeer, zond de zendingspredikant ons het volgende schrijven n.a.v. de publicatie in „Koers". Ds. Huisman:
Hoofdzakelijk betreft het hier een passage over de rechtvaardigmaking en over het verband tussen belijdenis. Heilige Doop en Heilig Avondmaal. Door de sterke inkorting van dit verslag zijn er zinnen in opgenomen die voor tweeërlei uitleg vatbaar kunnen zijn en niet juist weergeven de bedoeling van het besprokene, zodat ik deze zinnen zo niet voor mijn rekening neem.
Vierschaar
De eerste zin is: In mijn zielenood had ik weinig steun aan al die theorieën' over de „vrijspraak in de vierschaar van Gods recht".
Het gaat hier beslist niet om een ontkenning van hetgeen oude schrijvers geleerd hebben over de Goddelijke vrijspraak in de vierschaar Gods en in de vierschaar der consciëntie; daarmee ben ik het van harte eens. Het gaat over „allerlei theorieën" ten opzichte van die vrijspraak welke noch in Gods Woord, noch in de Geschriften van onze vaderen voorkomen.
Van harte stem ik in met de beleving van deze vrijspraak in de vierschaar der consciëntie zoals de Heidelbergse Cat. in Zondag 23 en Zondag 31 daarover naar Gods Woord leert; en zoals ook ds. G. H. Kersten in zijn dogmatiek op blz. 192 uiteenzet.
De volgende zinsnede is over het verband tussen geloofsbelijdenis. Heilige Doop en Heilig Avondmaal. belijden het Woord Gods voor waarachtig te houden en de leer te willen liefhebben worden ze tot de belijdenis des geloofs toegelaten. En indien ze hiertoe bereid zijn is het Bijbels gezien noodzakelijk de Heilige Doop toe te passen.
Telkens wanneer nu in de jonge gemeente het Heilig Avondmaal bediend wordt gaat daar een ernstige voorbereidingspredikatie aan vooraf, waarin een ieder opgewekt wordt zich zelf ernstig te beproeven aan de hand van de Schriftuurlijke eigenschappen van het waarachtige zaligmakende geloof. Wanneer nu jonge lidmaten na zulk een voorbereidingspredikatie ten Avondmaal komen, mogen dezen niet van de tafel des Heeren geweerd worden, 'k Ben wars van de gedachte, dat men vanzelfsprekend ten Avondmaal komt, omdat een uiterlijke belijdenis is afgelegd. De indruk die het scheef getrokkene in het gepubliceerde in „Koers" en het Reformatorisch Dagblad wekt betreur ik; ik deel die gevoelens ten enenmale niet.
Geen scheiding
In het licht van het bovenstaande heb ik willen wijzen op het feit, dat we geen scheiding mogen maken tussen de Doop en het Avondmaal; deze beide sacramenten moeten naar bevel bediend worden. Ze zijn gegeven tot versterking van het waarbij in het formulier van Avondmaal zeer nadrukkelijk tot de zelfbeproeving wordt opgeroepen, opdat niemand zonder dit zaligmakend geloof zou nemen van deze spijze, welke Christus alleen voor Zijn gelovigen verordineerd heeft.
Anderzijds mag nooit vergeten worden, dat in de aanspraak van de gemeenten zowel bij de bediening van de H. Doop als bij het H. Avondmaal de hele gemeente zo moet worden aangesproken, dat niemand met rust zal worden gelaten en een zeker recht zou worden toegekend om onbekeerd te blijven; wie zou het recht hebben om onder de bediening van het Evangelie zijn onbekeerlijkheid te verontschuldigen?
Daarom mogen wij ook op het zendingsveld niemand het recht geven om onbekeerd belijdenis te doen; of onbekeerd zich te laten dopen, of onbekeerd ten Avondmaal te gaan. Anderzijds verwerp ik met nadruk de ten onrechte gemaakte gevolgtrekking alsof ik van een ieder die belijdenis aflegt of de Doop ontvangt, of ten Avondmaal gaat, persoonlijk verzekerd ben dat deze waarachtig geloof heeft; dat oordeel laat ik aan God over.
Zoals wij in Nederland, uit kracht van een uitwendige gehoorzaamheid niet durven en mogen nalaten onze kinderen te doen dopen, geloofsbelijdenis af te leggen, zo mogen wij de klem op de noodzaak van het waarachtig geloof nooit wegnemen. De Heere blijft dat van een ieder van onzer eisen. Dat heb ik met nadruk willen beweren.
In het licht van het bovenstaande herhaal ik dat ik betreur dat in de genoemde publicaties een en ander zo uit het verband van het gesprek getrokken werd en daarom bij sommigen zo'n totaal verkeerde indruk heeft gegeven van wat ik gezegd heb. 'k Hoop dat door deze toelichting mijn bedoelingen verduidelijkt zijn. Het is mijn bede, dat de Heere ons deze zaken recht doet inzien en dat een ieder onzer niet zou rusten totdat wij dit zaligmakend geloof van de Heere verkregen hebben. Aldus de brief van ds. Huisman.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 april 1976
Reformatorisch Dagblad | 10 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 april 1976
Reformatorisch Dagblad | 10 Pagina's