De kiesdrempel, het functioneren van ons parlement en de grondwet
KVP-voorstel tot verhoging van de kiesdrempel (I)
Op 28 oktober 1970 dienden de heren Kolfschoten, Andriessen en Van Schalk — destijds allen leden van de Tweede-Kamerfractie van de KVP — een initiatief-voorstel in tot wijziging van de Kieswet, strekkende tot verhoging van de kiesdrempel bij de verkiezing voor de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Aangezien de PvdA, D'66 en de PPR geporteerd waren voor een beperkt districtenstelsel, al dan niet gekoppeld aan de figuur van de rechtstreeks door het volk gekozen minister-president, wilden genoemde partijen geen medewerking verlenen aan de invoering van een kiesdrempel. Het gevolg hiervan was, dat het initiatief-voorstel in de ijskast terecht kwam. Aan dit kiesrechtprobleem wijdden wij indertijd in dit blad de nodige aandacht.
Nu de regering van de invoering van een beperkt districtenstelsel heeft afgezien en inmiddels het CDA tot stand is gekomen, hebben de KVP-ers Van der Sanden en Andriessen het wetsvoorstel tot invoering van een kiesdrempel onlangs uit de ijskast gehaald. Dit voorstel zal naar verwachting op 4 november aanstaande in de Tweede Kamer in openbare behandeling komen.
Tegen deze achtergrond willen wij in deze beschouwing de beweegredenen, welke aan het wetsvoorstel ten grondslag liggen, op hun merites beoordelen.
Beter functioneren
De indieners van het initiatief-voorstel zien in de verhoging van de kiesdrempel een sterk middel om een beter functioneren van het parlement te bevorderen, waardoor naar het oordeel van de initiatiefnemers tevens een bijdrage zal worden geleverd om de bij de burgers ten aanzien van de volksvertegenwoordiging bestaande onlustgevoelens te verminderen. In het bijzonder bij de openbare beraadslagingen van de Tweede Kamer zou hiervan een zeker gunstig effect zijn te verwachten.
Voor dit laatste beroepen de voorstellers zich met name op het eerste rapport van de staatscommissie van advies inzake Grondwet en Kieswet, de zogenaamde staatscommissie Cals-Donner. In dat rapport wordt gesteld, dat, wanneer over belangrijke politieke onderwerpen door een geringer aantal fracties het woord wordt gevoerd, dit zowel in als buiten het parlement als een verbetering zal worden ervaren.
Naar onze mening is de kiesdrempel een ondeugdelijk middel om de werking van ons parlement te verbeteren. De werkelijke oorzaak van de huidige politieke malaise moet onzes inziens veeleer worden gezocht in de verlating van de grote staatkundige beginselen bij onze — voorheen confessionele — christen-democratische partijen KVP, ARP en CHU, waardoor de nog steeds bestaande, doch niet of nauwelijks nog tot uiting komende tegenstelling (antithese) tussen waarlijk christelijke politiek enerzijds en socialistische en liberale politiek anderzijds in ernstige mate is vervaagd.
Wanneer de SGP en het GPV, wier fracties in het parlement regelmatig getuigenis afleggen van weldoordachte, in Schrift en historie diepgewortelde opvattingen over de wijze waarop ons land dient te worden bestuurd, als gevolg van de invoering van de kiesdrempel uit het parlement zouden verdwijnen, dan zullen de debatten in de Tweede Kamer nog naar een lager niveau afglijden.
De invoering van de kiesdrempel zou volgens de voorstellers een betere werkbaarheid van het parlement mogelijk maken. Die werkbaarheid zou namelijk vooruitgaan, wanneer bijvoorbeeld slechts de helft van de nu in het parlement optredende groepen zou deelnemen aan de Kamerdebatten.
Bij ons rijst de vraag, of deze stelling niet buiten de werkelijkheid staat. Immers, het gaat niet om het aantal politieke partijen, dat aan een debat deelneemt, maar wel om de standpunten, die met betrekking tot de aan de orde zijnde staatkundige vraagstukken openlijk worden ingenomen en uiteindelijk om de steun, die voor die standpunten wordt verkregen, opdat zij invloed op het regeerbeleid hebben.
Wanneer men de samenstelling van ons parlement uit dit oogpunt nauwgezet onderzoekt, dan constateert men, dat meermalen een politieke partij, wier kamerfractie middelgroot of klein is, maar die principieel duidelijk omlijnde opvattingen uitdraagt, effectiever kan zijn dan grote en middelgrote kamerfracties, die als gevolg van een veelal (te) vergaande comproraissenpolitiek nogal eens blijk geven van een gebrek aan gezond critisch geluid.
De taak van het parlement is immers in het algemeen controlerend en medewetgevend. Inherent aan deze taakstelling is, dat ze critisch wordt opgevat. Dit is zeer zeker een belangrijke norm voor de beoordeling van de vraag, of een kamerfractie voor haar taak berekend is.
Betekenis
De indieners van het initiatief-voorstel beroepen zich ook nog op een uitspraak van prof. G. van den Bergh, die heeft gezegd, dat alleen diè politieke stromingen in het parlement vertegenwoordigd behoren te zijn, die daarvoor op grond van hun kracht en betekenis in het volk in aanmerking komen. Die kracht kan echter naar ons gevoelen niet alleen bepaald worden door het aantal aanhangers bij verkiezingen. Hierbij dienen evenwel ook andere factoren in aanmerking te worden genomen, zoals historische oorsprong, eigenheid van beginsel en program, saamhorigheid en medeleven met de publieke zaak.
Gezien de historische oorsprong van SGP en GPV en gelet op de eigenheid van hun staatkundige beginselen en hun politiek program, daarbij mede in aanmerking genomen het naar verhouding sterke medeleven van de Gereformeerde gezindte met de publieke zaak en de grote saamhorigheid van die gezindte, zou het in hoge mate onrechtvaardig en betreurenswaardig zijn, indien deze beginselvaste partijen door de voorgestelde drempel uit ons parlement zouden worden verdreven.
Efficiënt
Verder zijn de voorstellers van oordeel, dat een zo groot aantal fracties een belemmering vormt voor een efficiënte werkwijze van de Kamer. Afgezien van het feit, dat de invoering van een kiesdrempel een oneigenlijk middel, is om verbetering te brengen in de werkwijze van het parlement, kan in deze worden opgemerkt, dat de totale spreektijd onafhankelijk van het aantal kamerfracties wordt vastgesteld. Daarbij komt, dat, indien de spreektijd voor de kleine partijen zou komen te vervallen, de kans groot is, dat de lengte van de redevoeringen van de grote en middelgrote fracties verder zullen uitdijen.
Hoe is overigens de eliminering van de kleine partijen uit ons parlement te rijmen met de moderne wetgevende praktijk, die er in toenemende mate toe overgaat minderheden te beschermen. Een ongelijke behandeling van verschillende partijen als het gaat om vertegenwoordiging in het parlement zou tegen die achtergrond dan ook een hoogst merkwaardige ontwikkeling zijn.
Met enkele leden van de Staatscommissie achten de voorstellers het een bezwaar van de bestaande situatie, dat een partij, welke een of enkele zetels in de Kamer bezet, een sleutelpositie kan innemen doordat zij op de wip zit. Het kunnen innemen van een sleutelpositie is o.i. zuiver een gevolg van ons meerpartijensysteem, bestaande uit louter minderheidspartijen.
Overigens kan men zich afvragen, of de kans, dat enkele leden een sleutelpositie innemen, geëlimineerd zal zijn bij de politieke verhoudingen, die zouden bestaan na de onverhoopte verhoging van de kiesdrempel. Daarenboven rijst de vraag, in hoeverre die sleutelpositie mede werd veroorzaakt doordat enkele leden van de grote fracties niet stemden volgens de lijn van hun fractie.
Samenwerking
De initiatiefnemers motiveren hun voorstel mede op grond van de overweging, dat een kiesdrempel tevens een krachtig middel is om zeer kleine partijen tot samenwerking c.q. samensmelting met andere partijen te bewegen.
De kiesdrempel is eenzijdig gericht tegen het verwerven van zetels door kleine groeperingen zonder de grote en de middelgrote partijen te confronteren met hun verantwoordelijkheid voor de gebreken van de werking van ons parlementair systeem. Het is bovendien niet te verwachten, dat deze maatregel zal leiden tot samenbundeling van de in de Kamer zitting hebbende partijen, zodat hierdoor geen oplossing wordt verkregen voor de problematiek, zoals de staatscommissie Cals-Donner die met betrekking tot een wijziging van het kiesstelsel ziet.
De initiatiefnemers verliezen voorts uit het oog, dat de door hen beoogde concentratie van kleine partijen onvermijdelijk de vleugelvorming in de overblijvende partijen zal bevorderen en daarmee de kans, dat bij een debat niet met één woordvoerder van die partijen zal kunnen worden volstaan. Bovendien zullen bij de vorming van federatieve politieke verbanden of pluriforme fracties de woordvoerders van die stromingen op hun beurt weer eigen spreektijd opeisen en toegewezen krijgen.
Afsplitsingen
Voorts voorkomt de kiesdrempel niet de afsplitsing uit kamerfracties. Deze afsplitsingen, waarvoor de kiezers hun stem niet hebben gegeven, kunnen de werkzaamheid van het parlement ernstiger frustreren dan de kleine partijen, die immers door de kiezers zelf in de Kamer zijn gebracht. Daarbij komt, dat de relatie tussen deze afgesplitste groeperingen en de kiezersuitspraak niet duidelijk is, omdat niet vaststaat, of en zo ja, hoeveel kiezers achter deze nieuwe groeperingen staan.
Voorts kan men zich afvragen, wat de politieke zindelijkheid is dat een partij, die 100.000 stemmen op zich heeft verenigd, uit het parlement zou worden geweerd, terwijl iemand, die op een lijst staat, welke de verhoogde kiesdeler heeft gehaald, daags na zijn benoeming een eigen fractie kan vormen.
Het enige wat door middel van de kiesdrempel bereikt zou worden is, dat voortaan in nog sterkere mate de politieke partijen binnen het parlement gevormd zullen worden, hetgeen de waardigheid en de eerbied voor dat parlement niet zal verhogen.
Onlustgevoelens
De kiesdrempel zou volgens de initiatiefnemers een bijdrage leveren om de bij de kiezers ten aanzien van de volksvertegenwoordiging bestaande onlustgevoelens te verminderen. Wij achten dit een weinig steekhoudend argument ten gunste van de invoering van een kiesdrempel. Immers, het ligt meer voor de hand, dat vele kiezers door de drempelverhoging in hun staatsburgerlijk verantwoordelijkheidsbesef gefrustreerd zullen worden. Deze frustratie bevordert eerder een anti-parlementaire sfeer en daarmede tevens allerlei buitenparlementaire acties.
Voorts is het niet denkbeeldig, dat de bestaande kloof tussen parlement en kiezer nog verder zal worden verbreed, wanneer politieke stromingen, die op een andere manier klaarblijkelijk niet tot samengaan zijn te bewegen, gedwongen worden die samenwerking tot stand te brengen. Hieraan kan nog worden toegevoegd, dat het oordeel van de kiezers over de volksvertegenwoordiging nauwelijks gunstiger zal worden, als de grote fracties het kiesstelsel zodanig wijzigen, dat die kiezers nog slechts invloed kunnen uitoefenen op de onderlinge getalsverhoudingen tussen de grote fracties en niet meer op de samenstelling van de Kamer in ruime zin.
Ten aanzien van die onlustgevoelens wijzen de voorstellers er op, dat de kiezers niet tot een duidelijke keuze ten gunste van de grote politieke partijen kunnen komen, omdat die kleine partijen door hun deelname de politieke besluitvorming ondoorzichtig zouden maken. Wij vragen ons af, of het achterwege blijven van de politieke keuze ten gunste van de grote partijen niet eerder moet worden toegeschreven aan gebrek aan overtuigingskracht bij de woordvoerders dier partijen dan aan de deelname van de kleipe politieke partijen aan de parlementaire strijd, welke laatste partijen, ondanks de vertroebeling van de besluitvorming, blijkbaar toch voldoende vertrouwen bij de natie weten te wekken.
Kiesstelsel
Nu wij de argumenten van de initiatiefnemers ten gunste van de invoering van een verhoogde kiesdrempel menen te hebben weerlegd, willen wij nog een aantal bezwaren tegen het desbetreffende wetsvoorstel in het geding brengen.
Met de grootst mogelijke minderheid van de Kiesraad zijn wij van mening, dat een kiesdrempel inbreuk maakt op het stelsel van evenredige vertegenwoordiging, nu immers als zodanig de kiesdeler geldt en aldus bij een aantal van 150 Kamerleden elke 150ste van het totale aantal uitgebrachte stemmen met een zetel wordt gehonoreerd.
Hier is sprake van een objectief criterium. Afwijking daarvan c.q. inbreuk daarop zal altijd min of meer arbitrair zijn en bovendien de verleiding oproepen de hoogte van de drempel naar momentane politieke overwegingen te bepalen.
Voorts wijzen wij er op, dat voor de benoeming van 50 nieuwe leden der Tweede Kamer als gevolg van de uitbreiding van het aantal leden dier Kamer in 1956 een afwijkende regeling heeft gegolden. Additioneel artikel V der Grondwet had voor de benoeming van deze leden voorgeschreven, dat een lijst of lijstengroep, aan welke bij de benoeming der eerste honderd leden geen plaats was toegewezen, niet in aanmerking zou kunnen komen voor toewijzing van een der nieuwe plaatsen.
Aangezien de voor deze nieuwe toewijzing te berekenen kiesdeler 2/3 zou bedragen van de oorspronkelijke kiesdeler, betekende dit, dat voor die nieuwe toewijzing een minimum aantal stemmen van 1½ maal de nieuwe kiesdeler zou zijn vereist. Daar nadien dit minimum niet als blijvende regel in de Kieswet is neergelegd, zou het van willekeur getuigen en daardoor temeer onaanvaardbaar zijn, indien thans alsnog tot een drempel van 1½ of 2 maal de huidige kiesdeler zou worden overgegaan.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 oktober 1976
Reformatorisch Dagblad | 14 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 oktober 1976
Reformatorisch Dagblad | 14 Pagina's