Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hendrik de Vries organist van de Laurenskerk van 1897 - 1929

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hendrik de Vries organist van de Laurenskerk van 1897 - 1929

Markant figuur, die Rotterdammers leerde luisteren

14 minuten leestijd

Ruim 50 jaar geleden overleed Hendrik de Vries, een der organisten die de Rotterdamse Laurenkerk hebben gediend. Hij was een uitzonderlijk en ook zonderling figuur, doch met zijn grote gaven behoorde hij in het begin van deze eeuw tot de belangrijkste organisten van ons land.

Hendrik de Vries stamde uit een organistengeslacht. Hij werd op 17 februari 1857 te Amsterdam geboren, waar hij ook zijn muzikale opleiding genoot. Die opleiding kreeg hij voor het grootste deel van zijn vader, Simon Reinier de Vries, die organist was van de Remonstrantse Kerk in Amsterdam. In een zeer muzikale, sfeer groeide Hendrik op en deed al op zeer jeugdige leeftijd van zich spreken. Op zijn elfde jaar trad hij op als pianist en op zijn veertiende speelde hij reeds grote orgelwerken in de concerten van zijn vader. Op achttienjarige leeftijd verwierf hij de eerste prijs en een gouden medaille tijdens een orgelconcours in het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam. De 14 mededingers daar moesten o.a. de Prel. en Fuga in a moll van J. S. Bach spelen; verder een improvisatie, prima vista spel en een opgegeven melodie vierstemmig spelen, waarbij ook de melodie in de bas gelegd moest worden.

Nijmegen

Na enkele omzwervingen (Breukelen, Broek in, Waterland) werd, Hendrik de Vries op 8 juli 1876 organist aan de Engelse Kerk aan de Begijnhof te Amsterdan. Nog éénmaal zou hij dingen naar een belangrijke organistenpost. Dat was in de Bavo te Haarlem, in 1877. Waarschijnlijk omdat hij Remonstrants was, ging deze belangrijke positie aan zijn neus voorbij, totdat hij uiteindelijk in 1887 benoemd werd tot organist aan de St; Stevenskerk te Nijmegen. Hier in Nijmegen werden twee dochters, Emily (1887) en Alice (1889) geboren uit zijn huwelijk met Emily Wagner. De oudste dochter Johanna Jacoba, werd in 1886 te Amsterdam geboren.

ln Nijmegen ondervond Hendrik de Vries veel waardering. Met zijn gemengde zangvereniging „Erato" gaf hij opzienbarende uitvoeringen. Bij zijn afscheid in 1897 gaf hij de Nijmeegse première van Beethovens Negende Symfonie.

Rotterdam

Tijdens zijn verblijf in Nijmegen, schitterde al sinds 1884 M. H. van 't Kruys als organist in de Rotterdamse Grote- of Sint Laurenskerk. Toen deze echter in 1897 naar Groningen verhuisde, kwam deze belangrijke organistenplaats vakant. Ook Hendrik de Vries reageerde op de oproep van de Kerkmeesters. Hij nam echter niet aan het vergelijkend examen deel, waarvoor zich 28 sollicitanten hadden gemeld en van wie er 21 kwamen opdagen. De Vries wilde niet "om het hardst spelen", zoals hij dat noemde.

18 van de 21 kandidaten werden door de jury na het spelen van Psalm 31 naar huis gezonden. Drie moesten er blijven. Dit waren Willem de Vries uit Amsterdam (broer van Hendrik), C. F. Hendriks jr. te Rotterdam en W. van Tienen te Delft. Na het spelen van Gezang 178 en een stuk uit Band II van Bach, werden ook zij niet geschikt geacht voor het "Groote Orgel in de Groote Kerk". Daarvoor stelde de jury „hoogere eisen". Zij betreurde dat Hendrik de Vries uit Nijmegen niet gesolliciteerd had, want zij achtte hem voor deze betrekking de aangewezen persoon. Zij wisten niet dat De Vries wel gesolliciteerd had. Alsnog werd hem gevraagd in Rotterdam te komen proefspelen. Wanneer hij daar uiteindelijk in toestemt blijkt de zaak heel snel beklonken. Met ingang van 1 oktober van dat jaar (1897) wordt Hendrik de Vries tot organist van de Laurenskerk benoemd. Zijn instructie vermeldt een tractement van ƒ 1.000.— per jaar te ontvangen in driemaandelijkse termijnen.

Tegenwerking 

De eerste jaren in Rotterdam vormden een dramatisch keerpunt in zijn leven, vergeleken met zijn Nijmeegse glorietijd. Het heeft bij Van 't Kruys veel kwaad bloed gezet dat de Kerkmeesters hem niet wilden opnemen in de beoordelingscommissie, terwille van de neutraliteit. Hij heeft zich daarvoor gewroken op zijn opvolger. Hij liet De Vries weten dat er in Rotterdam weinig vooruitzichten waren; dat de Orgelklas van de Muziekschool zou worden opgeheven, en dat er weinig bij te verdienen zou zijn. De Kerkmeesters keurden de ondergrondse praktijken van Van 't Kruys "openlijk af. Wanneer deze in 1898 nog eens een concert wil geven, wordt hem dat geweigerd. Het jaar daarop, als Van 't Kruys er weer om vraagt, moet hij maar contact opnemen met De Vries. Deze willigt het verzoek in. Daarna volgt er echter een onverkwikkelijke correspondentie, die tot gevolg heeft dan Van 't Kruys niet meer mag komen spelen.

Het orgel

Hendrik de Vries was organist van het grootste orgel van ons land, dat maar liefst 4 klavieren, 90 registers met 62 sprekende stemmen en bijna 5000 pijpen had. Dal orgel was hem alles. Hij sloot zich rond dit instrument op en werd de ietwat eigenaardige, eenzame, niet steeds gemakkelijk toegankelijke figuur.

Al heel snel constateerde hij onregelmatigheden. Het begon met een rattenplaag (1898). De orgelmaker Witte, die het instrument in onderhoud had, stelde voor, brood met luciferkoppen in het ordel neer te leggen. Witte wist uit ervaring dat „dit die ongenoode gasten weder zullen doen verdwijnen". Kort daarna (1901) is er sprake van een „catastrophe" in de afdeling "wind". Daar kwam nog bij, dat er zich ook moeilijkheden voordeden met de orgeltrappers, „waaronder waaronder een verkeerde geest heerste".

In 1908 bleek een kostbare restauratie van het orgel dringend noodzakelijk. De Rotterdamse orgelmaker J. van der Kley, die na de dood van Witte in 1902 het orgel in onderhoud kreeg, restaureerde 15 maanden aan het instrument. Hij bracht een nieuw „windtoestel" aan, dat gedreven werd door een elektromotor. Tevens vonden enkele dispositiewijzigingen plaats.

Windvoorziening

De „catastrophe" in de afdeling „wind" was echter helemaal niet opgelost. De kranten van die dagen laten zich daar in niet mis te verstane bewoordingen over uit. De nieuwe windvoorziening mocht wel de kwalificatie „hoogst modern" hebben, maar was verre van „onberispelijk". Zij deugde beslist niet. Het volle werk „stond" niet; het ging op en neer en eerst na enige ogenblikken werd het stabiel, zo schrijft men. Zelfs in 1931, na de dood van De Vries, schreef diens opvolger Besselaar: „Sinds al vanouds her heeft de windvoorziening grote gebreken. Er is niet één orgel bekend, dat zo ontzettend hijgt als dit instrument. De oorzaak is niet dat er geen wind genoeg is, doch dat de wind een veel te grote afstand moet afleggen. De kanalen naar het 3e en 4e manuaal hebben de respectabele lengte van ca. 25 meter, terwijl voor de overige manualen de kanaallengte nog 16 meter bedraagt". Besselaar pleit voor regulatiebalgen.

Ook de speelaard van het instriiment moet erg zwaar geweest zijn. Er wordt vermeld dat de benodigde druk per toets ¼ kg was en dat het weergeven van vele moderne orgelcomposities tengevolge hiervan een buitengewone prestatie genoemd kon worden. Willem de Vries schreef zijn broer Hendrik eens: „Hoe is het mogelijk op dat taaie, weerbarstige orgel, waarbij het mijne wel pneumatisch lijkt, te spelen zoals jij doet. Alles loopt glad, of het geen inspanning kost".

Orgelbespelingen

Hendrik de Vries heeft al zijn krachten aangewend tot ontwikkeling van zijn orgelspel op dit instrument. Hij ontwikkelde een grote vingervaardigheid en onfeilbaar pedaalgebruik. Geen werk heeft hij gespeeld, of hij heeft, luisterend beneden in de kerk, het registratieplan getoetst en zonodig gewijzigd. Hij vatte zijn taak hoog op. Van iedere kerkdienst die hij speelde legde hij een archief aan van gezongen psalmen en gezangen. Aan het eind van het jaar maakte hij de balans op. Zo werden tijdens zijn organistschap op acht na alle psalmen en op zes na alle gezangen gezongen. Nog geen twee maanden na zijn benoeming tot organist van de Laurenskerk gaf hij er zijn eerste orgelbespeling.

Tot zijn dood toe heeft hij volgehouden om iedere week in de zomermaanden een concert te geven. Daarmee ontwikkelde hij een oeuvre, waarmee hij zeven jaar vooruit kon, zonder in herhaling te vallen. De eerste jaren heeft men De Vries niet begrepen. Men was zijn manier van spelen niet gewend. Men was groot gebracht bij uiterst sentimenteel orgelspel en daarnaast had men bewondering voor een zeker wild orgelgedaver.

Doch na verloop van tijd groeide er een geweldige toeloop naar zijn concerten, gemiddeld 2000 man per avond. Het aanvankelijke tekort aan binnenlandse waardering werd voor een deel gecompenseerd door buitenlandse contacten en vriendschappen, zoals met Albert Schweitzer, Widor, Guilmant, Faulkes, Hollins e.a. Widor schonk De Vries zijn volledige orgelsymfonieën met waarderende opdracht. Hendrik speelde ze allemaal. Hele seizoenen wijdde hij aan werken van Bach, Handel, Ritter, Rheinberger, Guilmant, Widor, Franck, Liszt, Reger en MendeKssohn. Ook zijn eigen landgenoten ontbraken niet op de programma's, zoals zijn vader S. R. de Vries, C. de Wolf, J. A. van Eyken, C. F. Hendriks, S. de Lange, Jan Zwart e.a.

Composities

Niet alleen zijn vele concerten, maar ook zijn grote nalatenschap (in manuscript), koraalvoorspelen en bewerkingen getuigen van een grote werkijver. Zijn door en door romantisch ideaal was echter een ander dan dat van onze tijd. De geweldige uitgebreidheid van zijn koraalvoorspelen, die het complete orgelsymfonietjes doen zijn, maken ze nauwelijks bruikbaar. Bovendien zijn ze ook in muzikaal opzicht niet interessant genoeg om er een uitgave voor te ontketenen. Een van De Vries' bekendste gedrukte en uitgegeven werken is het Lento. Daarnaast is er een Postlude no. 1 in C minor en een Postlude no. 2 in A major uitgegeven. In manuscript is er nog veel meer voorhanden. Het wordt bewaard in de Gemeente Bibliotheek te Rotterdam, die deze nalatenschap geschonken kreeg van De Vries' oudste dochter (mede uit naam van haar zusters).

Kritiek

Het is wel opmerkelijk, dat de muziekcritici van die dagen zeer nauwgezet de vinger aan de pols van het muziekgebeuren hielden. Niet alles vond algemene instemming. Zo werden b.v. de transcripties (het overzetten van niet voor orgel geschreven composities) wel een beetje smakeloos en overbodig geacht. ,,Salonachtige, akelig zoete en onbetekenende wekelijke dingskens, niet voor orgel geschreven", of een andere keer: „klonk het niet welhaast als de begeleidende muziek bij een draafscène in een film?". Een uitsluitend Mendelssohn-programma was een "te zwoele atmosfeer". Een volledig Rheinberger-programma bevat te weinig boeiende kracht. Guilmant mocht een groot Fransman heten, maar wel met innerlijke zwakheden, waarbij het orgelspel van De Vries en zijn orgel een menigte van compositorische "zonden" met de mantel der muzikale liefde bedekten. Om Liszt in zijn ware gedaante te leren kennen moest men niet afgaan op diens orgelcomposities. Widor's muziek vond men stemmingsrijk en doorwrocht van gedachten. Daarnaast bezat zij een menigte aan banaliteiten en zoetelijkheden.

Verweer

Hendrik de Vries had het vaak aan de stok met de krantenverslaggevers. De lezers moesten maar eens achter de coulissen komen kijken, schreef hij. Hij verhaalt van omkoperijen, waarmee de krant met andermans geld de filantroop uithing. Hij vroeg zich af, wat er gebeurd zou zijn ais hij eens duizend gulden of ; meer aan de krant gegeven had. „Maar, bier lust ik niet en geld heb ik niet", zo schreef hij. De krant had over zijn Widor-spelen net zo moeten schrijven als ze gedaan had over Albert Schweitzer en hoe die Bach .speelde. Dan waren de mensen onder dezelfde suggestie gekomen, zei hij.

De Vries noemde het een fabel, dat hij met die zware kunstwerken van Widor de mensen de kerk uitgejaagd zou hebben. Hij vond dit onverantwoordelijk, dom en misleidend geschrijf. Wanneer De Vries het ergens niet mee eens was, kon hij ook op zonderlijke wijze reageren. Aan ds. Scholten schreef hij eens: „Waarom toch dat ziekelijke medelijden van u met mevr. N., die in haar leven zo ontzettend veel geld verdiend heeft. Hebt u niet méér medelijden met iemand die idiote kinderen heeft, dan met iemand die twee zoons heeft die het waarschijnlijk met een beetje „goede wille" beter had kunnen gaan in deze wereld?".

Verweer

Hendrik de Vries had het vaak aan de stok met de krantenverslaggevers. De lezers moesten maar eens achter de coulissen komen kijken, schreef hij. Hij verhaalt van omkoperijen, waarmee de krant met andermans geld de filantroop uithing. Hij vroeg zich af, wat er gebeurd zou zijn ais hij eens duizend gulden of meer aan de krant gegeven had. „Maar, bier lust ik niet en geld heb ik niet", zo schreef hij. De krant had over zijn Widor-spelen net zo moeten schrijven als ze gedaan had over Albert Schweitzer en hoe die Bach .speelde. Dan waren de mensen onder dezelfde suggestie gekomen, zei hij.

De Vries noemde het een fabel, dat hij met die zware kunstwerken van Widor de mensen de kerk uitgejaagd zou hebben. Hij vond dit onverantwoordelijk, dom en misleidend geschrijf. Wanneer De Vries het ergens niet mee eens was, kon hij ook op zonderlijke wijze reageren. Aan ds. Scholten schreef hij eens: „Waarom toch dat ziekelijke medelijden van u met mevr. N., die in haar leven zo ontzettend veel geld verdiend heeft. Hebt u niet méér medelijden met iemand die idiote kinderen heeft, dan met iemand die twee zoons heeft die het waarschijnlijk met een beetje „goede wille" beter had kunnen gaan in deze wereld?".

Veranderingen in orgelbouw

De ontwikkelingen in de orgelbouw aan het begin van deze eeuw op het gebied van de pneumatiek, achtte Hendrik de Vries zeer welkom. Dat een pneumatisch orgel traag zou aanspreken wees hij pertinent van de hand. „Als het maar goed gemaakt is én van goed materiaal", zo betoogde hij. Het grote voordeel vond De Vries dat de organist nu zelf kon registreren en dat de verschillende speelhulpen en combinaties het gemis van meerdere klavieren compenseerden. Ook de crescendokast vond hij een prachtig hulpmiddel, mits er maar een goed gebruik van gemaakt werd. Het moest geen harmonica-effect hebben. Waarschijnlijk vond hij wel de restauratie van een mechanisch oud instrument zinvoller, dan het maar snel in te wisselen voor een pneumatisch.

Wanneer de kerkeraad van de Geref. Gemeente van Rotterdam-Centrum in 1921 van plan is om een nieuw orgel aan te schaffen, adviseert Hendrik de Vries dat het onvoordelig is om op het daartoe ingediende bestek en tekening in te gaan. In 1923 liet men het oude orgel repareren door J. van der Kley. Het zou nog tot 1928 duren voordat dit instrument plaats maakte voor een pneumatisch Dekker-orgel. (Binnenkort wordt dit weer vervangen door een nieuw mechanisch instrument, dat gebouwd wordt door Hendriksen en Reitsma te Nunspeet). Delen van het oude orgel van vóór 1928 bevinden zich nog in het huidige instrument in de Gereform. Gemeente te Genemuiden.

Jubilea

Op 7 oktober 1922 vierde Hendrik de Vries zijn zilveren jubileum als organist van de Laurenskerk. Voor de huldiging bleek de kleine Doelenzaal te klein, zodat men moest verhuizen naar de grote zaal. Het College van Kerkvoogden verhoogde bij die gelegenheid zijn salaris. Het jaar daarop werd De Vries benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Vanuit Frankrijk kreeg hij de onderscheiding Officier de l'Académie des Beaux Arts. Op 18 februari 1927 bleef er geen plaats onbezet in de Laurenskerk toen er ter ere van zijn 70e verjaardag een feestconcert werd gegeven. Nog steeds was De Vries niet uitgeblust. Hij nam het op voor jonge organisten, die in de dorpen nauwelijks gelegenheid kregen om op de kerkorgels te studeren. „Indien kerkmeesters meenen dat het orgel lijdt door studeren, dan verklaar ik dat zij zich schromelijk vergissen. Het tegendeel is waar, want wanneer een orgel niet genoeg bespeeld wordt, gaat het roesten, vooral in een vochtige omgeving, en die paar koralen welke Zondags gespeeld worden, kan dit gevaar niet afwenden. Er worden wel gemeentelijke bepalingen gemaakt tegen het vloeken, maar elkaar steunen in het goede doet men niet".

Laatste levensjaren

Vanaf 1924 werd de gezondheid van De Vries zienderogen minder. Hij werd geopereerd aan een maagzweer. Aanvankelijk dacht men dat hij genezen was, doch na verloop van tijd werden zijn krachten meer en meer afgebroken. „De laatste maal toen de Engelenzang in de kerk gepreekt werd (Kerst 1928) kon hij bijna de orgeltrap niet meer beklimmen; wat moest er komen van spelen? Maar nauwelijks op de orgelbank gezeten was het alsof zijn krachten vernieuwd werden", zo schreef dr. J. R. Callenbach.

Begin 1929 sloeg de kwaal opnieuw toe. Ingrijpen mocht niet meer baten. In de vroege morgen van 7 maart 1929 maakte de dood een einde aan dit kunstenaarsleven. Met Hendrik de Vries ging een markant Rotterdams organist heen. Vrienden van hem richtten op zijn graf een gedenkteken op. Enkele jaren later begon Albert Schweitzer zijn concert op hel Laurensorgel met Bachs koraalvoorspel „Herzlich tut mich verlangen", ter nagedachtenis aan Hendrik de Vries, aan wie hij nog menig keer moest denken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 mei 1979

Reformatorisch Dagblad | 26 Pagina's

Hendrik de Vries organist van de Laurenskerk van 1897 - 1929

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 mei 1979

Reformatorisch Dagblad | 26 Pagina's