Verscheidenheid der kerken een benauwend probleem
Weg die ds. Hegger wijst biedt geen oplossing
Ds. H. J. Hegger is weer een hoek omgeslagen. Heel kerkelijk Nederland wordt ervan verwittigd in zijn nieuwste boek „Zij is mijn bruid" (Dieren 1980). Een aantal jaren geleden werd hij van rooms gereformeerd, deze gang van zaken beschreef hij in zijn boek „Mijn weg naar het licht". Vorig jaar bedankte hij voor 't lidmaatschap van de Geref. Kerken, men kon er over lezen in zijn boekje ,,De nacht is ver gevorderd". Thans heeft hij gekozen voor de ,,huisgemeenten", en ook dat wordt ons, per boek, meegedeeld.
Natuurlijk is dit jongste boek niet enkel biografisch. Hegger wil er ook wat theologie in kwijt, en wil er ook wat richting in geven aan het leven der christenen in ons land. Hij meent in de figuur van de ,,huisgemeenten" de oplossing te zien van het probleem van de verdeeldheid der christenen, en tevens de mogelijkheid van een geestelijk réveil.
Maar tegelijk is dit boek een ,,verantwoording", te weten: van een persoonlijke beslissing. Het draagt dan ook een heel sterk persoonlijk karakter. Tot tweemaal toe worden wij zelfs deelgenoot gemaakt van Heggers dromen, niet dagdromen maar wérkelijke dromen.
Uit het stof
Men kan zich afvragen: Moet dat zo? Is het wel helemaal verantwoord om op deze wijze steeds eigen persoonlijke beslissingen en ervaringen wereldkundig te maken?
Ik denk nu aan Calvijn. Men kan heel zijn machtig oeuvre doorzoeken en men vindt nauwelijks ergens iets over hemzelf. En dat was dan Calvijn! Eerlijk gezegd: Dat smaakt mij beter! Hoe groot Calvijn ook was, hij wist: Wij zijn maar mensjes uit het stof verrezen. Zo weinig gevoel van eigenwaarde had hij, dat op zijn graf, op zijn eigen verzoek, zelfs geen steentje is komen te staan met zijn naam er op.
Wij zeiden al: Hegger is weer een hoek omgeslagen. Ieder die zulks doet heeft de neiging zich dan af te zetten tegen zijn verleden. Dat is ook hier het geval. Niet alleen worden vele kerkelijke gebreken blootgelgd — daar zullen wij niet over vallen, daarin geven wij Hegger zelfs in vele opzichten gelijk —, maar hij verwerpt ook de hele gereformeerde kerkstructuur. En hij doet dat in termen die bepaald niet vriendelijk zijn. Zowel de gereformeerde als de roomse traditie worden opzijgezet.
Andere traditie
Wat Hegger niet ziet, en wat toch wel waar is, is dit, dat hij door zijn nieuwe keus, d.w.z. de keus voor de „huisgemeente" met het karakter van een vrije groep, zich opnieuw stelt in een traditie, alleen: een andere traditie!
Wat Hegger voorstelt is helemaal zo nieuw niet. Structureel gezien is het precies hetzelfde als men al vanouds tegenkomt in congregationalistische kringen. Met alle mogelijke gradaties en modificaties vindt men het in het montanisme van de 2e eeuw, het donatisme in de eeuw van Augustinus, bij de dopers en de spiritualisten in de 16e eeuw, en bij de labadisten en kwakers in later tijd, om over moderne groepen maar te zwijgen. Hegger zou van de kerkgeschiedenis nog wat kunnen leren, en dan misschien wat bekoelen in zijn enthousiasme en wat bedachtzamer worden.
Wat hij wil komt in het kort hier op neer. In elke plaats moeten ,,huisgemeenten" ontstaan. De deelnemers mogen leden blijven van de bestaande kerken, maar Heggers hoop is wel, dat die kerken, dank zij de eenheid die men in de huisgemeenten beleeft, op den duur hun eigenheid zullen prijsgeven.
Ik vraag mij af: En dan? Er moet, volgens Hegger, maar ik veronderstel dat dat slechts voorlopig zo zijn zal, door de ,,oudsten" der plaatselijke gemeenten toezicht worden gehouden op de „huisgemeenten". Ik vraag mij af: Door welke ,,oudsten", d.w.z. ouderlingen van welke kerk?
Onbeperkt vertrouwen
Hegger zal zeggen: Schriftgetrouwe, maar dan vraag ik: En wie maakt uit wie Schriftgetrouw is? Moet de groep dat soms doen? En als de ene groep dan eens wel Schriftgetrouw vindt wat de andere helemaal niet Schriftgetrouw vindt? Hegger wil verder dat zo mogelijk deze ,,huisgemeenten" bij tijden zullen samenkomen in een kerkgebouw, maar niet — o neen — om naar de preek van iemand, laten wij zeggen: een dominee! te luisteren. Mijn opmerking hierbij is: Welk een onbeperkt vertrouwen heeft Hegger in ,,wedergeboren" mensen.
Het viel mij op, dat Hegger geen woord zegt over de anderen, dus over degenen die niet meedoen met de „huisgemeenten", of niet ,,Schriftgetrouw" worden geacht. Moeten wij ze soms aan de heidenen overgeven? Of aan hen de bestaande kerken overlaten? Maar waar blijft dan de éénheid die Hegger wil?
Verder, van bredere kerkelijke verbanden wil Hegger niet weten, dus: geen classes, geen synoden, enz. Die staan immers niet in de Bijbel!
En toch wil hij, en dat móet haast ook wel, zekere bovengemeentelijke relaties. Zelfs droomt hij al over een eigen ,,weekblad" en over een soort van „academie" ter opleiding van vrijgestelden. Merkwaardig, Hegger wil voor alles wat er in het gemeentelijk leven moet zijn teksten in de Bijbel hebben, en gaat er van uit dat wat niet letterlijk in de Bijbel staat er ook niet mag zijn in de kerk, maar dan vraag ik hem: En waar lezen wij in de Bijbel over „weekbladen" en over „academies"?
Kerkorde
Dan, Hegger wil geen kerkorden, geen regels enz. Toch zegt hij, dat wanneer het Hnanciële zaken betreft er „bindende afspraken" moeten worden gemaakt (129). En hij vindt dat ,,helemaal in de lijn van wat Paulus schrijft" (2 Kor. 8). Ik zou willen zeggen: Akkoordl Maar waarom mogen er wel „bindende afspraken" worden gemaakt als het gaat over de financiën en niet als het gaat over andere, nog veel belangrijker dingen in de kerk? Ook dan kan men zeggen: Dat is helemaal in de lijn van wat Paulus schrijft, of een andere apostel. Zo zijn, om een voorbeeld te noemen, kerkelijke synoden helemaal in de lijn van wat in Hand. 15 vermeld staat over het z.g. Apostelconvent.
Nu zal een lezer van Heggers boek mij kunnen tegenwerpen: Maar ds. Hegger beroept zich doorlopend op de Schrift! Mijn antwoord is: Er komen in dit boek inderdaad veel Bijbelteksten voor. Maar, er worden er ook een heleboel weggelaten. Als Hegger het heeft over de ,,ambten", die hij — in navolging van vele nieuwe theologen — als slechts ,,diensten" opvat, dan blijft om te beginnen al heel het O. Testament achterwege, en verder, dan functioneren slechts bepaalde teksten uit het N. Testament, en andere dus niet. Of Hegger geeft een geheel eigen willekeurige interpretatie van bepaalde teksten, zoals b.v. van die teksten in Opb. 2 en 3 die spreken over de „engel der gemeente".
Misvatting
Bovendien, heel de idee der „huisgemeente" zoals die door Hegger geponeerd wordt, rust, naar mijn gevoelen, op een misvatting van de structuur der oud-christelijke kerk. Er waren in die eerste tijd geen andere mogelijkheden van vergaderen dan alleen in particuliere huizen. Er bestonden geen eigenlijke ,,huisgemeenten"in de welomschreven zin en vorm die Hegger er aan geeft, maar de gemeente vergaderde ten huize van... Dat is dus heel wat anders! Het woord „huisgemeente" is dan ook een constructie, komt letterlijk nergens in het N. Testament voor.
Vervolgens, al van het begin af aan werd het Woord bediend en het brood gebroken, niet door iedereen, maar door de apostelen (Hd 2 en Hd 6,2). En waarlijk niet voor niets stelden de apostelen, waar een gemeente geconstitueerd werd, ,,opzieners" en ,,ouderlingen" aan, met alleen aan hem, en dus niet aan ieder, toekomende ambtsbevoegdheden. Dat leren ons met name de latere brieven van het N. Testament.
Bezinning
Al die teksten die Hegger noemt moeten zeker hun plaats hebben in een bezinning op de kerk, haar structuur en haar ambten, maar binnen een veel omvattender Schriftonderzoek, binnen een veel breder kader. En dat vindt men nu juist in de gereformeerde traditie, waarmee Hegger helaas breekt.
Hegger wil, zoals hij zegt, handhaven het grondbeginsel van de Reformatie (161). Hij meent dat natuurlijk oprecht. Hij meent dit grondbeginsel gevonden te hebben in het sola scriptura (de Schrift alleen). Inderdaad, daarin hebben wij een der grondzuilen van de Reformatie. Ik zeg: één der grondzuilen, want er zijn er meer. Onder andere ook het sola gratia (alleen uit genade).
Het viel mij op dat dit sola gratia in Heggers boek lang niet de aandacht krijgt die hij geeft aan het sola scriptura. Had hij dit breder uitgewerkt dan was hij uitgekomen bij de leer van de rechtvaardiging van de goddeloze. Maar dan zou hij zijn congregationalistische idee van de „gemeente" (anti-ambtelijk, anti-synodaal) niet langer hebben kunnen handhaven. Dat idee rust n.l. op een rechtvaardiging, niet van de goddelozen, maar van de wedergeborenen, de heiligen. Waar men leeft uit het sola gratia kiest men altijd voor de kerk, met haar vele zondaren, waartoe wij zelf ook behoren, en met haar vele zonden en gebreken, en nooit voor de secte. Dan kiest men liever voor een verdeelde kerk — hoe zondig ook! — dan voor de of op de sectie, die de schijn heeft een verzameling van enkel gelovigen, wedergeboren en' heilige mensen te zijn. Omdat men op de genade vertrouwt en weigert te vertrouwen op mensen, hoe heilig zij ook zijn.
En daarom heeft Hegger toch het „grondbeginsel" der Reformatie prijsgegeven. Het blijkt ook wel hieruit dat 'hij geheel willekeurig, subjectief en selectief met onze BeUjdenis omgaat. Enkele zinsneden pikt hij uit de Belijdenis op maar andere, heel wezenlijke stukken laat hij liggen, of verwerpt hij. In dit opzicht doet hij hetzelfde als zovele nieuwe theologen tegenwoordig doen.
Benauwend
Er is inderdaad het benauwende probleem van de verscheidenheid der kerken. Wij praten niets goed. Maar de weg die Hegger wijst biedt geen oplossing. Zij zal er alleen maar toe leiden dat aan de bestaande kerken er nog één zal worden toegevoegd, of dat er een nieuwe vrije groep bijkomt. Het lijkt ons beter aan de verdeeldheid der kerken te blijven lijden, en langs kerkelijke wegen naar oplossingen te zoeken, dan haar op deze wijze nog erger te maken.
Het kruis mogen wij niet ontlopen. Wij mogen ook niet van onder het kruis weglopen. Als Hegger was gebleven waar hij was, in de Geref. Kerken, en hij had daar, getrouw aan zijn roeping (want hij is eens bevestigd als ambtsdrager), zijn licht laten schijnen, dan zou hij, ook al was hij naar zijn gevoel slechts een roepende in de woestijn geweest, toch nog velen tot zegen zijn geweest.
Er klinkt ook in dit boek van Hegger een geloofswarmte door die wij waarderen, ondanks al de kritiek die wij hebben op zijn kerkelijke glijpartijen, en die in de Geref. Kerken evenmin als in andere kerken, geen overbodige luxe is. Daarom betreuren wij de stap die hij gezet heeft, wij vinden het een stap in het donker. En wij hebben behoefte aan licht en niet aan duisternis en verwarring!
H. J. Hegger: „Zij is mijn bruid", uitg. Evangelische Pers, Dieren 1980, 208 blz. Prijs ƒ19,80.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 4 februari 1980
Reformatorisch Dagblad | 8 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van maandag 4 februari 1980
Reformatorisch Dagblad | 8 Pagina's