Versobering pure noodzaak
„Nationale verarming" bedraagt zeven miliard
Regering en oppositie denken totaal verschillend over de therapie die toegepast moet worden nu de economische situatie sterk verslechtert. Minister Andriessen van Financiën maakt zich sterk voor tenminste vier miljard nieuwe bezuinigingen in de collectieve sector. Naar de mening van de PvdA zullen nieuwe bezuinigingen de kwaal alleen maar verergeren. Zij verwachten veel meer heil van een politiek die gericht is op het stimuleren van de bestedingen.
De bezuinigingsplannen roepen bij de socialistep het spookbeeld op van nog meer werklozen. Waar zouden immers die bezuinigingen vandaan moeten komen? Bij de sociale uitkeringstrekkers valt weinig meer te halen nu in december de defmitieve wetgeving tot stand is gekomen met betrekking tot de kortingen op de uitkeringen. Dus zal het merendeel van de bezuinigingen gezocht moeten worden bij andere overheidsuitgaven. Men komt dan al gauw terecht bij uitgaven die rechtstreeks invloed hebben op de werkgelegenheid. Vertraagde uitvoering van een aantal overheidsprojecten, waaraan wel wordt gedacht, gaat ten koste van een aantal arbeidsplaatsen.
Naast de overheidsbezuinigingen ziet de PvdA ook een gevaar voor de werkgelegenheid in de geringere bestedingsmogelijkheden van de mensen. Zoals het er nu naar uitziet zal de koopkracht dit jaar niet gehandhaafd kunnen blijven. De jongste cijfers van het Centraal Planbureau laten zien dat de particuliere consumptie hierdoor duidelijk minder zal groeien dit jaar dan aanvankelijk was geraamd, hetgeen uiteraard gevolgen heeft voor de afzet en produktie van bedrijven. Bovendien verslechtert onze concurrentiepositie ten opzichte van het buitenland. De loonkosten per eenheid produkt (een goede indicator voor onze concurrentiepositie) zullen dit jaar bijna drie procent sneller stijgen dan in september was voorzien.
Dat is niet-een gevolg van gestegen lonen. De verwachting voor de stijging van de loonsom per werknemer is onveranderd. Oorzaak moet dus liggen bij een verminderde produktie. Daardoor kunnen dezelfde loonkosten over minder produkten worden verdeeld. Een dergelijke verslechtering van de concurrentiepositie kan natuurlijk een verdere terugslag geven op de afzetmogelijkheden van het bedrijfsleven.
Het standpunt van de PvdA is daarom zo weinig mogelijk bezuinigen (het financieringstekort mag desnoods best nog iets groter worden) en de koopkracht van de mensen op peil houden. Een politiek gericht op het stimuleren van de bestedingen. Kombrink (PvdA) wees er tijdens het loonpauzedebat in de Tweede kamer op dat hierdoor nog een stukje economische groei gered zou kunnen worden en daarmee nieuwe ombuigingen in de collectieve sector minder noodzakelijk zou maken.
Zijn partij heeft met deze politiek gekozen voor het oude recept van de Engelse econoom Keynes. Hij was het die in de jaren dertig tijdens de ernstige economische depressie de bezuinigingspolitiek die in veel landen werd gevoerd (denk aan Colijn) doorbrak en wees op het belang van stimulerende maatregelen. Deze Keynesiaanse therapie werd ook toegepast door het kabinet-Den Uyl tijdens de eerste oliecrisis in 1973. In de loop van twee jaar werd het fmancieringstekort opgetrokken van 1,5 tot zo'n 5,5 procent van het nationaal inkomen om op die manier de inzakkende conjunctuur nieuwe impulsen te geven.
De bedoeling was dat dit grote financieringstekort slechts een tijdelijke zaak zou zijn. Als het weer wat beter zou gaan met de economie zou het tekort weer snel teruggebracht moeten worden naar meer normale proporties. Een volledig economisch herstel heeft er echter nooit plaatsgevonden. Het Ueef sukkelen en jaar na jaar werden de stimulerende maatregelen bestendigd. Gevolg is dat we nu nog steeds met dat grote financieringstekort zitten.
Doorn in het oog
Het is mede vanwege dit grote gat in de begroting dat de regering thans niets voelt voor bestedingsstimulering en kiest voor een totaal andere benadering. Minister Andriessen heeft de Kamer in duidelijke bewoordingen laten weten dat de grens van het tekort is bereikt, zo niet overschreden. Elke vergroting van het tekort is voor hem onverteerbaar. Het zou overigens niet verbazen als Andriessen op dit punt (om politieke moeilijkhedenb te vermijden) de komende weken toch weer een stapje terug moet doen.
Niet alle collega-ministers zitten namelijk op de harde lijn van Andriessen. In ieder geval wordt zijn visie wel gedeeld door de president van De Nederlandsche Bank, dr. Zijlstra. Voor hem is het grote financieringstekort al jaren lang een doorn in het oog. Het draagt, door de monetaire financiering die onvermijdelijk is, bij tot een verruiming van de binnenlandse geldhoeveelheid, terwijl Zijlstra nu juist sinds 1976 een strak monetair beleid voert, gericht op verkleining van de zijns inziens te grote geldhoeveelheid.
Teveel liquiditeiten zijn volgens hem een directe voedingsbodem voor inflatie. Door het verband dat hij legt tussen de groei van de geldhoeveelheid en de inflatie behoort Zijlstra tot de economische school van de monetairisten. Gezien het voorafgaande zal het niet verbazen dat in de discussie over de sociaal-economische situatie voortdurend de namen van Keynes en Zijlstra worden genoemd als twee tegenpolen.
Geen expansief stimulerend beleid op dit moment zo hebben Andriessen en. Van Aardenne (Economische zaken) de Kamer laten weten. Gezien de omvang van het financieringstekort ontbreekt daarvoor eenvoudig de ruimte. Dit in tegenstelling tot 1973 toen de uitgangssituatie er een was van slechts een gering tekort op de begroting. De situatie is nu dan ook veel ongunstiger dan in 1973. Door het achterwege laten van een sanering van de rijksbegroting in de achter ons liggende jaren is er nu geen ruimte meer voor een Keynesiaanse politiek. Of zoals Van Aardenne opmerkte: bij een snellere uitvoering van Bestek '81 zouden er nu meer mogelijkheden zijn geweest voor het voeren van een stimulerend beleid. Verkleining van het financieringstekort is dus ook noodzakelijk om in de toekomst nog iets te kunnen doen aan conjunctuurpolitiek.
Daar komt nog bij dat in 1980 voor het derde achtereenvolgende jaar de betalingsbalans een tekort vertoont. Dat betekent dat er liquiditeiten wegstromen naar het buitenland en de geldhoeveelheid krapper wordt. Weinig ruimte dus voor de minister van Financiën om nog wat extra te lenen op de kapitaalmarkt. Dat zou aïleen maar de toch al hoge rentestand nog verder doen oplopen.
Niet tijdelijk
Wat moet er dan in de ogen van de regering gebeuren? Populair gezegd: de tering naar de nering zetten. Andriessen en Van Aardenne wijzen erop dat er nu in tegenstelling tot de situatie in 1973 geen sprake is van slechts een tijdelijke conjuncturele crisis. Gezien de nu al jaren durende economische inzinking mag men aannemen dat er iets anders aan de hand is. Niet conjunctueel, maar structureel zit er iets fout.
We leven boven onze stand. Zowel particuliere als collectieve sector besteden meer dan gezien de middelen mogelijk is. We hebben ons nog steeds niet aangepast aan de structureel lagere groei van het nationaal inkomen. Het beslag van de lonen en van de overheid op de economische groei is te hoog. De gevolgen daarvan zijn zichtbaar in een groot financieringstekort, sterk dalende bedrijfsrendementen en een verslechterde concurrentiepositie.
De regering wil daarom nu orde op zaken gaan stellen in eigen huis door haar uitgaven dit jaar drastisch te gaan beperken. Doet men dat niet dan zal door de lagere economische groei dan aanvankelijk bij de opstelling van de begroting was voorzien het tekort met nog eens drie miljard gulden oplopen. Maar ook de burgers moeten een stap terug doen, want met die drie miljard van de overheid zijn we er niet. Twee procent minder groei is de verwachting op dit moment. In geld vertaald betekent dat zo'n zes miljard gulden. Omdat vorig jaar de groei ook al tegenviel moeten we daar nog eens een mijard bij optellen.
Lonen
We komen dan uit op zeven miljard, de zogenaamde nationale verarming. Als daarvan drie a vier miljard voor reltening komt van de collectieve sector zal de rest bij de particuliere sector moeten worden gehaald. Naast de bedrijfsrendementen moeten daarom ook de lonen een stap terug. Een dusdanig grote stap zelfs dat de koopkracht van de meeste mensen niet langer gehandhaafd kan blijven. Versobering alom dus. Het lijkst echter pure noodzaak. We kunnen tenslotte niet jaren achtereen boven onze stand leven. Bovendien zou uitstel van het aanpassingsproces de problematiek in de komende jaren alleen maar vergroten. We moeten er namelijk ook rekening mee houden dat over enkele jaren de aardgasbaten gaan teruglopen. De regering kiest dus voor een principieel andere benadering dan de PvdA. Geen lapmiddelen, maar een ingrijpende aanpassing aan de gewijzigde omstandigheden.
En de bestedingen dan? Van Aardenne verwacht dat door de geringere bestedingsmogelijkheden de mensen allereerst zullen gaan afzien van allerlei luxe consumptie, zoals dure reizen naar het buitenland. Daar is de minister alleen maar blij mee, want dat verbetert de positie van de betalingsbalans. Ook verwacht hij dat de mensen meer energie gaan besparen. Een wijziging in het bestedingspatroon die hem eveneens goed van pas komt. Verder voert hij als tegenwerping tegen de opvatting van de PvdA aan dat de onderbezetting bij veel bedrijven niet alleen een kwestie is van minder afzet, maar ook verband houdt met de problemen op de arbeidsmarkt.
De monetairistische visie voert thans de boventoon in het sociaal-economisch beleid. Verruiming van de monetaire politiek zou alleen maar ruimte scheppen die er in werkelijkheid niet is en de inflatie verder aanwakkeren. Zijlstra kan voorlopig tevreden zijn.
Goed gezelschap
Minder gelukkig zijn Den Uyl en partijgenoten. De oppositieleider verwijt de regering dat ze op deze manier contraproductief bezig is. Hij verwacht dat de regering ook intemationaal gezien binnenkort uit de pas zal gaan lopen. ,,Ik waag de voorspelling dat u binnen de kortste keren volstrekt en redelijkerwijs kunt verwachten dat ook de inspanningen in het gehele OESO-gebied zullen worden gericht op het voorkomen van een zodanige terugval van afzet en produktie als thans dreigt", aldus de PvdA-fractieleider.
Ook op dit punt verschilt hij van mening met Andriessen. De minister: „Ik denk dat wij ons met dit beleid in goed gezelschap bevinden, want nagenoeg alle landen in het OESO-gebied, staan een monetair beleid voor dat gericht is op het zoveel mogelijk dempen van de internationale prijsstijging."
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 5 februari 1980
Reformatorisch Dagblad | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 5 februari 1980
Reformatorisch Dagblad | 12 Pagina's