Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van Musschenbroek nog actueel voor huidige chr. natuurkundige

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van Musschenbroek nog actueel voor huidige chr. natuurkundige

Doel onderzoek: Gods almacht leren kennen

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

UTRECHT — De periode fond 1600 wordt terecht door wetenschapshistorici beschouwd als een (natuur)welenschappelijke revolutie. Immers in deze periode werden de fundamenten gelegd voor onze moderne natuurwetenschappen. De scholastieke filosofie, waarbij het Aristotelisme met zijn apriorisme en autoriteit de boventoon aangaf, maakte plaats voor een natuurwetenschap waarbij het experiment, de verstandelijke waarneming, de sleutel tot de kennis der natuur werd.

De wijze, waarop natuurwetenschappelijke kennis moet worden verzameld, is breed uitgewerkt door Francis Bacon (1561-1626). Bacon legde de nadruk öp het verzamelen van door-experimenten-verkregen kennis. De nieuwe wetenschap zal de feiten moeten verenigen en ze door een rationeel empirisme moeten rangschikken. Hoewel hij zelf niets nieuws tot de natuurweten.schap heeft bijgedragen, is zijn invloed op latere wetenschappers groot geweest.

Waarneming
In dezelfde tijd hebben Johannes Keppler (1571-1630) en Galileo Galileï (1564-1642) vooral de noodzakelijkheid van het gebruik van de wiskunde in de natuurkunde beklemtoond. Volgens Galileï kan niemand het grote boek van het heelal lezen, tenzij hij eerst de taal leert begrijpen en de letters, waarin het geschreven is. En die taal is de wiskunde.

In het werk van Isaac Newton (1642-1727) komen de empiristische methode van Bacon en de mathematische van Keppler en Galilei uiteindelijk bij elkaar in de empirisch-mathematische methode. Het is juist deze empirisch-mathematische methode, die in de natuurwetenschappen rijke vruchten afgeworpen heeft. Werd vroeger alles wat stoffelijk en ambachtelijk was door de wetenschap geminacht, nu wordt de feitelijke waarneming de basis van de natuurwetenschappen.

In het natuurkunde-onderwijs aan de Nederlandse universiteiten en hogescholen speelden proefnemingen tot ver in de 17e eeuw geen rol van betekeni.s. De eerste experimenten, die van betekenis waren voor de ontwikkeling van de natuurwetenschappen, werden buiten de universiteit uitgevoerd (Christiaan Huygens (1629-1695) en anderen).

Door contacten met Engelse experimentele fysici kwam Burchardus de Volder (1643-1709) er in 1675 pas toe proeven te doen bij het doceren van „experimentele lysica". Interessant is daarbij dat de Leidse universiteit, waar De Volder doceerde, tot de eerste instellingen voor hoger onderwijs behoort, waar een natuurkundehoogleraar de beschikking kreeg over een experimenteerruimte(fysisch laboratorium) om proeven te doen.

Eerste beginselen

Toch was in ons land de invloed van de Franse (van Nederlandse afkomst) natuur-filosoof René Descartes (1596-1650) te groot om de experimentele tysica in die tijd de plaats te geven, die ze later in de Newtoniaanse natuurkunde zal innemen. De Cartesiaanse filosofie, die een grote plaats inruimde voor de wiskunde, ging ervan uit dat de natuurverschijnselen door deductie, vanuit,,heldere en onderscheiden ideeën" van de dingen, moeten worden verklaard.

Uitgaande van enige aangeboren ideeën, leidt de menselijke geest niet alleen de wiskundige waarheden, maar ook de fysische wereld af: de aprioristisch-deductieve methode. Deze (aprioristische) eerste beginselen zijn absoluut geldig, want ze hangen samen met _de waarachtigheid en onveranderlijkheid van God. Vanzelfsprekend is in zo'n filosofie geen plaats voor een op experimenten en feitelijke waarnemingen gebaseerde natuurwetenschap.

Hoewel De Volder het doen van proeven en waarnemingen wel noodzakelijk achtte, toch is ook bij hem de door zintuiglijke waarneming verkregen kennis minder zeker dan de kennis die men verkrijgt uit rationele deductie. Proeven dienden in die tijd voor een niet onbelangrijk deel tot vermaak van het publiek dat de colleges bijwoonde.

De strijd tussen Cartesianen en Newtonianen vormde in de 18e eeuw een belangrijk deel van de beoefening van de natuurwetenschappen. In Nederland vinden we de eerste aanhangers van Descartes, terwijl ook de eerste Newtonianen van het Europese vasteland landgenoten waren: Herman Boerhaave (1668-1738), Willem Jacob 's-Gravesande (1668-1742) en Petrus van Musschenbroek (1692-1761).

Dissertatie
Over laatst genoemde schreef drs. C. de Pater uit Bodegraven zijn dissertatie „Petrus van Musschenbroek (1692-1761), een Newtoniaans natuuronderzoeker", waarop hij 9 juli 1979 promoveerde. In zijn proefschrift schetst hij eerst de situatie van het natuurkunde-onderwijs aan de Nederlandse universiteiten en hogescholen in de 17e en het begin van de 18e eeuw.

Na een beschrijving van het leven en werk van Van Musschenbroek geeft De Pater een analyse van de methodologische aspecten van zijn werk. Min ol meer als illustratie hiervan geelt hij een zeer gedetailleerde beschrijving van zijn magnetische en capillaire onderzoekingen. Interessant is het laatste hoofdstuk, waarin ingegaan wordt op de relatie geloof en natuurwetenschap bij Van Musschenbroek, enkele tijdgenoten en vroegere wetenschappers.

Van Musschenbroek
Van Musschenbroek promoveerde, na zijn studie aan de Leidse universiteit, in 1715 tot doctor in de medicijnen. De roem, die zijn leermeester Boerhaave alom genoot, zal hem hiertoe zeker gestimuleerd hebben. Boerhaave was de eerste openlijke Newtoniaan van het vasteland. In zijn proefschrift hekelt Van Musschenbroek het ongefundeerd bedenken van hypothesen buiten de ervaring om'. Reeds hier komt hij openbaar als een bestrijder van het Cartesianisme. Maar ook waarschuwt hij tegen een oppervlakkige manier van experimenteren en waarnemen, met onlosmakelijk daaraan verbonden het trekken van onjuiste conclusies.

Na enkele jaren als praktizerend arts werkzaam te zijn geweest, kreeg hij al op 26-jarige leeftijd een benoeming als hoogleraar in Duisburg. In 1723 volgde een benoeming te Utrecht, waarna hij in 1740 naar Leiden vertrok. Hier was hij nog enige tijd collega van 's-Gravesande, die in het hedendaagse natuurkundeonderwijs nog genoemd wordt bij de „bol en ring van 's-Gravesande".

Vuurmeter

Bij velen zal de naam Van Musschenbroek bekend zijn door het „toestel van (Van) Musschenbroek". Menige lagere school en bijna elke school voor voortgezet onderwijs kan dit apparaat tot haar natuurkunde-instrumentarium rekenen. Dit toestel, waarmee (het verschil in) uitzetting van vaste stoffen aangetoond wordt, is een vereenvoudiging van Van Musschenbroek's ,,pyrometer" of „vuurmeter". Met dit apparaat deed hij veel experimenten, die zoals steeds nauwkeurig door hem beschreven worden. Hij geeft er blijk van een open oog te hebben voor details en (on)nauwkeurigheden bij het experimenteren.

Evenals bij zijn (vele) experimenten op het gebied van magnetisme en capillaire verschijnselen toont hij zich hier een bekwame instrumentmaker. Hier tekent zich zijn afkomst af, als telg uit een beroemde, uit Vlaanderen afkomstige, instruinentmakersfamilie.

Bacons invloed

Van Musschenbroek stond in zijn tijd bekend als een nauwkeurig en zorgvuldig experimentator. Men moet, volgens De Pater, zijn eigen inbreng ten aanzien van de ontwikkeling van de natuurwetenschappen niet overschatten. Hoewel hij zich Newtoniaan noemt en het gebruik van de wiskunde aanprijst, is toch de wiskundige verwerking van de experimentele gegevens bij hem zwak.

In de lange lijsten van experimentele gegevens komt zijn Baconiaanse inslag uit. Hij is bevreesd om op valse gronden conclusies te trekken: gegevens bijeenbrengen, hoe primitief ook, is te verkiezen boven het bouwen van wat voor fraaie systemen dan ook op een fundament dat onbetrouwbaar is. Zijn strijd tegen het Cartesianisme is veelal emotioneel geladen: Hij fulmineert tegen het zitten ,,mediteren" op een studeerkamer om „hersenschimmen" en „beuzelarijen" te bedenken.

Geloof en wetenschap

Uit zijn werk komt Van Musschenbroek volgens De Pater te voorschijn als een orthodox man, voor wie er geen problemen bestaan aangaande de relatie geloof-wetenschap. In de lijn der Reformatie erkent hij, dat God te kennen is uit het „boek" der natuur èn uit het geopenbaarde Goddelijke Woord (Nederlandse Geloofsbelijdenis art. 1) Het is daarom onmogelijk dat de resultaten van de natuurwetenschap in strijd zijn met de Heilige Schrift.

Evenals de ,,Fysico-theologen" (theologen, die het bestaan van God uit de natuur trachtten te bewijzen), vindt hij dat men door het nauwkeurig aanschouwen van de natuur maar tot één conclusie komt: er móet een God zijn. De eer van God ligt hem daarbij na aan het hart, wat hij zelf aldus verwoordt:

„Indien hier toe ook myn werk strekken mag, en men uit de geschapen lighamen van 't Heelal, hunne (wonderlyke) eigenschappen het ware Aanwezen, (en de Volmaaktheden) van den Almagtigen en Oneindigwyzen GOD klaar leert zien en kennen, en hem kennende uyt alle zyne magtverheerlykt (bemint, looft, en dient,) zal ik myn oogwit bereikt hebben, en mynen arbeid wel besteed achten."

Hoewel we steeds moeten zoeken naar een verklaring binnen het raam van de natuurwetten, is dat gene in de Bijbel, wat strijdig is met door inductie gevonden natuurwetten, voor Van Musschenbroek bovennatuurlijk.

Waardevol boek

De dissertatie van De Pater is de vrucht van een nauwgezet en grondig onderzoek van het werk van Van Mu.sschenbroek en zijn tijdgenoten. Een gedetailleerde beschrijving van het fysische werk van Van Musschenbroek en vergelijking van zijn tijdgenoten toont zijn aandacht voor de intemalistische („vakinhoudelijke") ontwikkeling in de natuurkunde, maar daarnaast worden de oinstandigheden rondom deze ontwikkeling niet vergeten. Bijzonder waardevol is de ruime aandacht die besteed wordt aan het religieuze aspect in Van Musschenbroeks werk.

Voor de christen-natuurwetenschapper van vandaag zijn de problemen rondom Geloof en natuurwetenschap uit de 18e eeuw nog .steeds actueel. Daarom van harte aanbevolen.

N.a.v. dr. C. de Pater; „Petrus, van Musschenbroek (1692-1761), een Newtoniaans natuuronderzoeker", 382 pagina's, ƒ20,". Bestellen: Museum Boerhaave, Steenstraat 1a, Leiden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 3 maart 1980

Reformatorisch Dagblad | 8 Pagina's

Van Musschenbroek nog actueel voor huidige chr. natuurkundige

Bekijk de hele uitgave van maandag 3 maart 1980

Reformatorisch Dagblad | 8 Pagina's