Kerk der Hervorming deed veel aan onderwijs voor arme jeugd
„KWEEKHOVEN DER WIJSHEID" OVER SCHOLEN IN HET STICHT
AMERSFOORT — Het Alfabet, de Bijbel en de (Heidelbergse) Catechismus: deze drie vormen samen het ABC van het onderwijs aan de Hervormde of Gereformeerde jeugd van ons land, meer bepaald van het lager onderwijs in het Sticht in de 17e en 18e eeuw. Maar ook een boekske met de wat lang uitgevallen titel „Den utersten wille van Lowys Porquin, door hem bij maniere van een lieflijk Testament in prose ghestelt tot onderwijs ende stichtinge van zyne kinderen" behoorde tot de leermiddelen van die dagen. Porquin had elf kinderen, dus van enige afzet was men in elk geval verzekerd...
Deze en andere wijsheden, maar -soms ook dwaasheden - althans in onze 20e-eeuwse ogen - haal ik uit het boek, dat gistermiddag in het Amersloortse museum Flehite werd gepresenteerd. Ik doel op „Kweekhoven der wijsheid" door mevr. dr. Engelina P. de Booy. Dit door de Walburg Pers "te Zutphen uitgegeven deel vijf {n de serie „Stichtse Historische Reeks" behandelt het „basis- en vervolgonderwijs in de steden van de provincie Utrecht van 1580 tot het begin per 19e eeuw."
Plattelandsschool
Al eerder verscheen van mevr. De Booy als deel drie in dezeltde reeks "De weldaet der scholen", waarin zij de geschiedenis schreef van het plattelandsonderwijs in de provincie in hetzelfde tijdvak, evenals dit deel een lijvig en geïllustreerd boekwerk (dat nog voor 70 gulden te koop is; deel vijf kost nu ƒ 49,50, bevat vele illustraties en telt 288 bladzijden in mooie band).
Het boek werd door Rijksarchivaris dr. Dekker uit Utrecht aan de schrijfster overhandigd en aan diverse burgemeesters en vertegenwoordigers van instellingen, die de uitgave financieel steunen.
Geen provincialisme
De heer Dekker gaf eerst een uiteenzetting over de Stichtse Historische Reeks, die sedert 1975 „loopt" namens een aantal in provincie en stad actieve historische verenigingen. In het verleden zijn grote istorische reeksen in Utrecht van start gegaan, zoals van het (landelijke) Historisch Genootschap, maar van en voor de provincie Utrecht zelf was er niets op dit terrein.
Dekker betreurde het ook, dat het huidige Instituut voor geschiedenis van de Utrechtse Rijksuniversiteit in of tegenstelling tot vroeger weinig geen aandacht aan Utrecht zelf besteedt. Ook de 19e- en 20e-eeuwse geschiedenis van de provincie vertoonde grote leemten als het gaat om en de kerk-, sociale en economische zelfs politieke geschiedenis.
In het Sticht ontbreekt elk gezond provincialisme; men kent geen provinciaal besef zoals Limburg, Friesland of Zeeland. Het saamhorigheidsgevoel is bij de „immigranten" in Utrecht nog sterker dan bij de oorspronkelijke bevolking, maar ook dan alleen gericht op de eigen stad of het eigen dorp, niet op geheel het gewest.
Subsidies
Dat heeft ook financiële gevolgen: elders worden heel oude reeksen uitgaven van geslacht tot geslacht al bedeeld door dezelfde families, die samen iets in stand willen houden. De Stichtse reeks moet het hebben van incidentele subsidies.
Met beide boeken is nu het onderwijs in de provincie Utrecht vanaf de Hervorming tot begin vorige eeuw in kaart gebracht.
Klasse en stand
Opmerkelijk is, aldus de archivaris, dat uit het tweede boek een groot verschil tussen plattelands- en stadsonderwijs in vroeger eeuwen valt waar te nemen. In de dorpen bestond bijv. geen groot klasse-onderscheid tussen de diverse standen; in de steden speelde dat op school wel een' rol, vooral in de stad Utrecht.
Naast het stadsbestuur blijkt ook de kerk (der Hervorming) er veel tot het onderwijs te hebben bijgedragen, onder meer via de diakoniescholen. Sterk komt het sociale aspect naar voren. Het 17e-eeuwse pnderwijs in ambachts- en weeshuizen stelde weinig voor. Deze „ambachtskinderen" blijken veeleer goedkope slaven van hun patroons te zijn dan dat ze bekwaamd worden in bepaalde beroepen.
Een aardig gegeven is ook, dat men in de beschreven periode al aparte scholen kreeg voor ,,jongejuffrouwen": Latijnse en-Franse scholen.
Wijsheid
Al bladerend in het „kloeke" boekwerk vind ik ,,Kweekhoven der Wijsheid" een schoolvoorbeeld van goed aangepakt wetenschappelijk historisch werk. De Stichtse Historische Reeks stelt dan ook hoge wetenschappelijke normen en de tekst der manuscripten wordt door een redactiecommissie met de auteurs bijgesteld. De titel van dit boek is ontleend aan een in 1727 te Amsterdam verschenen „Klein Woordenboek" van ene Martinus Heugelenburg.
In een inleiding tot dat boek heet het over de „gemeene schooien", dat zij „als regte kweekhooven zijn, waar in de gronden en eerste beginselen van de hoog geagte wijsheid worden gelegd". Hoewel mevr. De Booy het niet vermeldt, wordt naar mijn mening hierbij verwezen naar de vreze des Heeren, waarbij het begrip „wijsheid" dus geen schoolkennis, maar „kennisse" is, die alleen op Jezus' school geleerd wordt.
Als dat bedoeld wordt is de titel niet helemaal correct gekozen, hoewel men - gezien de nauwe relatie van kerk en school - ook kan volhouden, dat kennis en kennisse hier veel met elkaar te maken hebben. Dr. De Booy maakt bij herhaling duidelijk, hoe ook in het Sticht het gewone onderwijs door de kerk vaak als haar zak en taak werd gezien. Dat veroorzaakte de nodige problemen bij het benoemen van de schoolmeesters.
De dorpsschool deed in wezen niet veel meer dan op de kerk en de Hervormde godsdienst gericht onderwijs bieden, zij het ook dat men op dié scholen kinderen van allerlei pluimage aantrof: ook roomse, wier scholen nu verboden waren. In de steden lag dat anders: de kerk gaf verordeningen voor het onderwijs en met name op de lagere .sociale lagen had die kerk veel invloed via de gratis diakonie- en armenscholen. De meer gegoede burgerkinderen daarentegen bezochten particuliere scholen, waarop de kerk alleen vat kreeg als de lokale overheid daaraan medewerking wilde geven.
Dr. De Booy heeft haar onderzoek vooral toegespitst op vijf steden in het Sticht': Utrecht, Amersfoort, Rhenen, Wijk bij Duurstede en Montfoort. Utrecht was zo rond 1750 een grote stad, met 25.000 inwoners; Amersfoort had er achtduizend en de andere steden zo'n 1500 à 2000.
Helder beschrijft mevr. De Booy de scholen en hun bevolking; schooltypen, doelstelling van het onderwijs (de ware christelijke religie èn ieder moest als calvinist kunnen lezen om zich de leerstellige godgeleerdheid eigen te kunnen maken; sterke nadruk lag dus op het onderwijs ten dienste van kerk en geloof).
Hellenbroek
Verder: de schoolinrichting, de gang van zaken in de klas, de gebruikte leerboekjes (waaronder het vragenboekje van Jacobus Borstius over de Heidelberger en vanaf 1770 de bekende boekjes van ds. Abraham Hellenbroek, (die hier en daar nog gebruikt worden, zij het niet op de scholen) en de andere lesvakken. Daartoe behoorde soms ook het psalmzingen, met name op de Nederduitse scholen, die daarentegen vakken als toneel, dans en sport scherp van de hand wezen. Op sommige scholen voor de meer gegoede burgerij werden deze zaken echterwel onderricht door aparte dansmeesters en muziekmeesters e.d. meesters en muziekmeesters e.d.
De Fundatie van (de Vrijvrouwe van) Renswoude bijv. gaf zelfs de beroemde orgelbouwer Gideon Batz opdracht, het vak orgelbouwen te onderrichten aan ene Johannes van Lodenstein, niet te verwarren met de vermaarde predikant Judocus van Lodenstein, wiens „Uitspanning" uit 1676 in 1780 al in zestiende druk verschenen was. Dit boek vol geestelijke liederen werd vaak als belijdenisgeschenk aan de kinderen uitgereikt.
Zondagsscholen
Lezen, schrijven, rekenen en godsdienst vormden op de doorsnee „lagere school" wel de hoofdvakken. De schooltijden waren volgens een - wel erg modern aandoende! - stedelijke verordening uit 1650 vastgesteld op macimaal vijf uren per dag: van 9 tot 11 en van één tot vier uur. Of de praktijk sterker (of slapper) was dan de theorie vermeldt. De Booy niet... Ze zet wel alle schooltypen uiteen: de Franse, de „kleinkinderschool", de Nederduitse of Hollandse, ook de niet zo best bezochte zondagsscholen om de arme jeugd van straat te houden en „te oefenen in godzaligheid", en de vanaf 1748 bekende avondscholen.
Het zal uit deze paar grepen duidelijk zijn, dat dit boek voor onze reformatorische onderwijsmensen en belangstellenden in het schoolwezen een waardevol werk is, ook voor hen die buiten de provincie Utrecht wonen. Deze geschiedenis van het onderwijs toen de kerk nog het leven van alledag sterk beïnvloedde kan ook nu goede diensten bewijzen.
De doelstelling van het onderwijs aan de ,,kleine kinderen der gelovigen" is immers nog altijd ten diepste tiiet: alle christelijke en maatschappelijke deugden bijbrengen, maar: ze de Enige Weg ten leven wijzen. Ook nu nog is de vreze des Heeren het beginsel van alle (school)wijsheid.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 maart 1980
Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 maart 1980
Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's