Schuimcicade
Gehoord en Gezien
Wie in de zomer in zijn tuin bezig is, of tijdens wandelingen goed oplet, zal aan allerlei planten nogal eens schuimige witte klodders zien hangen. De gelijkenis met spuug is zo groot, dat het daarvoor wel wordt aangezien. Omdat zoiets tevens zeer onwaarschijnlijk is, hebben de mensen er een fantastische verklaring aan gegeven.
In de volksmond worden die schuimpakketjes „koekoeksspog" genoemd. Waarom men dat deed is mij niet helemaal duidelijk. Het wordt wel verklaard doordat die „spuugkloddertjes" overal verschijnen, nadat de koekoek in het voorjaar bij ons terug is. Maar waarom dan niet de schuld gegeven aan een van de andere zomervogels, die tegelijk met de koekoek bij ons terugkeren?
De koekoek zal waarschijnlijk wel de schuld hebben gekregen, omdat hij toch al een beetje een geheimzinnige vogel is, die zelf zijn eieren niet uitbroedt, maar daarvoor pleegouders uitkiest. Zo'n zorgeloze vrijbuiter is wat verdacht en vroeger waren er over allerlei vogels heel vreemde verhalen in omloop, omdat men voor veel zaken geen goede verklaring had. Dat schuim wordt dus koekoeksspog genoemd en men spreekt dan ook meestal van het werk van spuugbeestjes, die wat netter schuimcicaden heten. Die kloddertjes zijn inderdaad het produkt van een beestje, al is het dan niet van de koekoek; het is beslist geen spuug en voor wie weet hoe het ontstaat, is het echt niet vies.
Cicaden
Het schuimbeestje, dat in het zogenaamde spuugkloddertje verborgen zit, is de larve van de schuimcicade (Philaenus spumarius). Het behoort tot de Orde van de Snavelinsecten. Daarin treffen we ook aan de plantenluizen en wantsen, allemaal diertjes die last kunnen veroorzaken, omdat zij van de plant leven. Hun belangrijkste kenmerken zijn de stekend-zuigende monddelen en een lange zuigsnuit. Daarmee kunnen zij de weefsels van een plant doorboren en een wond veroorzaken. Er wordt speeksel in die wond gebracht om het weefsel op te lossen en tegelijk daarmee wordt het plantesap opgezogen. Zij kunnen zoveel van dat sap weg zuigen, dat het bladgroen bijna geheel verdwijnt.
Van de Kleine Cicaden zijn wel 5000 soorten bekend; het zijn meestal diertjes van een paar millimeter lang, met een slank lichaam. De voorrand van de kop is driehoekig of nogal breed afgerond, de sprietjes zijn nauwelijks opvallend, maar de grote facetogen vallen meteen op. De achterpoten hebben lange schenen, die van kleine dorens zijn voorzien, waardoor de cicaden tamelijk grote sprongen kunnen maken. De volwassen schuimcicaden vallen niet op en produceren geen schuim. Voor de winter leggen de vrouwelijke diertjes haar eitjes in plantedelen, waaruit in het voorjaar de larven komen.
Schuimbeestje
Die larve is de producent van het schuim, dat we in de voorzomer overal aan planten kunnen aantreffen. Dit diertje zuigt heel snel de plantesappen op, terwijl het spijsverteringsproces van bijzonder korte duur is. De niet geheel verteerde plantesappen worden vermengd met een vloeistof uit de klieren aan het achterlijf van de larve. Uit die klieren komt een wasachtige substantie, die door vermenging met het plantesap tot een zeepachtige oplossing wordt. Tegelijk wordt door de larve, als gevolg van zijn adembewegingen, lucht in die oplossing gepompt, waardoor het schuim ontstaat. Het is dus een vorm van bellenblazen, zoals kinderen soms doen met een rietje, waaraan de bellen zich aaneenrijgen, zonder een echte losse luchtbel te vormen. Het is allemaal heel wonderlijk voor zo'n onooglijke larve, maar het is wel nodig.
Wie de nogal weke larve bekijkt, zal zien dat het schuimomhulsel, waarin het de periode als larve doorbrengt, nodig is om het tegen uitdrogen te beschermen; het zou niet tegen de hitte van de zomerzon bestand zijn. Dat schuim onttrekt het diertje tevens aan het oog, zodat het daarin veilig is en beschermd tegen dieren, die het zouden opeten, denk maar aan vogels.
De schade die door de larve van de schuimcicade wordt aangericht is niet ernstig, maar als er veel op een plant huizen, vormen al die schuimvlokjes, door de gedachtenassociatie, een onsmakelijke aanblik. Toen ik zo'n larve, om hem na te kunnen tekenen, op een blad van mijn Spattifilia zette, wekte hij de indruk zich helemaal niet behaaglijk te voelen, zo open en bloot. Hij zocht een poosje, blijkbaar, naar een geschikt gedeelte van de plant, tot hij op een nerf van een jonge scheut zat. Het achterlijf maakte uitrekkende, pompende bewegingen en al gauw verschenen de eerste schuimbelletjes. Vrij snel was de larve er mee omhuld en weer veilig opgeborgen.
In Zuid-Nederland komt de Bloedcicade voor, die zwart is met rode vlekken en vaak op grasstengels wordt aangetroffen. De larven van die cicade leven op de wortels van planten, dus onder de grond, maar omhullen zich daar ook met een schuimvlok. Van de Wilgenschuimcicade leven de larven met meerdere samen in grote schuimvlokken. Door hun gezamenlijke zuigactiviteiten verwelken de jonge loten van de wilgen. Verder kunnen we in ons land nog aantreffen de Spitskopcicade, enkele Dwergcicaden, de Glasvleugel-cicade en nog wat soorten.
Zangcicaden
In de tropen komen bijzondere soorten voor die vaak heel groot zijn. Daar leven ook de zogenaamde zingende cicaden, die volgens overleveringen zelfs in kooitjes werden gehouden, hoewel mij dat onwaarschijnlijk lijkt, want het ,,zingen" is nou niet direct melodieus. Wij kennen het gezang van de krekels, dat op de hei een bijzondere stemming geeft. Binnenshuis zou zo'n diertje met zijn ononderbroken gesjirp waarschijnlijk niet welkom zijn. Daarvan weten de bakkers, die nogal eens last hebben van huiskrekels. Dit zijn echter totaal andere dieren dan cicaden.
Veel tropische cicaden behoren tot de officiële Familie der Zangcicaden en het gezang van die insecten is typerend voor de tropische hete middaguren. De mannetjes brengen dat geluid voort met een gecompliceerd apparaat aan de onderkant van het lichaam. Elke soort heeft een karakteristiek geluid dat omschreven wordt als te lijken op het slijpen van een mes of op het fluiten van een ouderwetse stoomlocomotief.
Sommige tropische soorten moeten een lange ontwikkelingsgang doormaken, zoals bijvoorbeeld de Zeventienjaarcicade, waarvan de larve tussen de dertien en zeventien jaar in de grond doorbrengt.
Jean Henri Fabre
Andere insecten maken wel dankbaar gebruik van wat de cicade aanboort. De grote entomoloog Fabre beschrijft dat boeiend: „Als in juli, tijdens de verstikkende middaghitte, het hele insektenvolkje tevergeefs ronddoolt tussen de verwelkte planten, op zoek naar verfrissing, lacht de cicade om hun nood. Zij drijft haar rostrum als een fijn schroefboortje door de stevige gladde bast, die vol zit met zongerijpt sap. Ze steekt haar zuigsnuit door het spongat en drinkt overvloedig, onbeweeglijk, een en al aandacht voor de bedwelming van sap en gezang."
,,Kijk nu even goed toe. Er zwerven heel wat dorstigen rond; zij ontdekken de bron die zich verraadt door het sap dat er langs de randen uitloopt. De kleinste kruipen onder de buik van de cicade om er bij te komen en de cicade staat dit goedmoedig toe, ja, richt zich zelfs op haar poten op om ze erbij te laten. De grotere nemen snel een teug, trekken zich terug en komen later weer, en nu met nog meer durf."
,,De brutaalste en koppigste van al deze insekten zijn de mieren. Ik heb gezien dat ze aan de poten van de cicaden gingen knagen, dat ze aan haar vleugeltippen trokken, haar voelsprieten kietelden en zelfs trachtten haar zuigsnuit eruit te trekken. Gehinderd door deze dwergen laat de reus uiteindelijk de bron in de steek. Ze vertrekt, onderwijl nog de rovers besproeiend met urine".
Bij onze kleine cicaden, waartoe ook het schuimbeestje behoort, treffen we dergelijke tafereeltjes niet aan. Wel bij de bladluizen, de naaste verwanten van de cicaden, die ook tot de Snavelinsekten behoren en een vergelijkbare levenswijze hebben. Die zuigen immers ook de plantesappen op, scheiden een zoet produkt af, dat honingdauw wordt genoemd en daarop komen de mieren af. Met wat moeite kunnen we dit zomers overal op planten zien. Dit jaar zeker, want ik heb de indruk dat er rijkelijk veel bladluizen zijn. En de mieren helpen ons er niet van af; ze beschouwen ze als melkkoetjes!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 juni 1981
Reformatorisch Dagblad | 14 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 juni 1981
Reformatorisch Dagblad | 14 Pagina's