Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van Herv. catechiseermeester tot Afgescheiden predikant

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van Herv. catechiseermeester tot Afgescheiden predikant

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als we het leven van ds. J. H. Maatjes willen typeren, dan kunnen we dat het beste doen door hem te beschrijven als een bescheiden, een fijngevoelig, maar ook als een principieel man. Deze karakterisering maakt deze predikant van de tweede generatie Afgescheidenen zo boeiend en van niet geringe betekenis voor het kerkelijk leven uit die tijd.

In 1815 wordt hij in Groningen geboren als zoon van Hendrik Maatjes en Sophia Dorothea Jenten. Op 21-jarige leeftijd treedt hij in het huwelijk met Elisabeth Rozingh. Na eerst letterzetter te zijn geweest, wordt hij later catechiseermeester, vervolgens treedt hij op als evangelist in Vrouwenparochie en later in Britzum. In die plaats gaat hij over naar de Afgescheidenen en van 1865 tot 1870 is hij predikant in Bunschoten, waar hij ook in het laatstgenoemde jaar overlijdt aan een bloedspuwing.

Catechiseermeester

Maatjes blijkt wel de nodige gaven te hebben, want in 1837 wordt hij door de kerkeraad van de Hervormde gemeente te Groningen, op voorstel van de commissie van toezicht, benoemd als hulpcatechiseermeester. Hij heeft tot taak om de catechiseermeester Friese de nodige hulp bij zijn werk te geven.

Het is de tijd waarin de Groninger richting opkomt en zich steeds sterker gaat maken. Maatjes begint hoe langer hoe meer moeilijkheden te krijgen met zijn plaats in de Hervormde kerk.

In 1842 overlijdt de bejaarde Friese en nu vraagt Maatjes of hij de opvolger van hem mag worden en of de catechisaties die al door hem worden waargenomen op hem mochten overgaan. De predikanten van Groningen eisen echter van hem dat als hij bedoelde catechisaties wil behouden dat hij dan „menselijke uitdrukkingen en stellingen zou laten varen en enkel Bijbelse woorden en uitspraken gebruiken en dat hij dan tevens zijn leerlingen met hart en ziel en alle kracht tot kerkgaan zou aansporen".

We zien uit dit citaat dat Maatjes blijkbaar zoveel bezwaren heeft tegen de prediking in de Hervormde kerk dat hij zijn leerlingen adviseert om de kerkdiensten te verzuimen. Als we dit zo lezen dan zouden we kunnen denken dat hier toch op zijn minst van een weinig kerkelijke houding sprake is, maar als we een en ander wat nader bekijken, dan is het duidelijk dat de eis die hier gesteld wordt, in strijd is met de waarheid.

Als we letten op het antwoord dat Maatjes geeft, is dat ook te merken. Wat zegt hij namelijk? Hij geeft als antwoord dat het onmogelijk is om aan onkundigen het Woord van God te verklaren zonder menselijke uitdrukkingen te gebruiken. Dat is nog niet alles, want, zo zegt Maatjes, ook de niet-gereformeerden (de Groninger richting, A.H.) gebruikt menselijke uitdrukkingen om hun opvattingen van de bijbel ingang te doen vinden.

Waarover gaat het nu precies? Wat bedoelen de Groninger predikanten met „die menselijke uitdrukkingen"? Maatjes zegt, dat als het gaat over de Drie formulieren van Enigheid, hij niet van plan is om aan de gestelde eis tegemoet "te komen.

Over de aansporing die hij aan zijn catechisanten dient te geven om de kerkdiensten bij te wonen, zegt hij, dat de kerkgang door hem niet ontraden wordt, maar dat hij wel aanraadt om selectief te werk te gaan. Er wordt lang niet meer overal gereformeerd gepreekt en dat trekken de Groninger predikanten zich persoonlijk aan.

Ontslag

Maatjes krijgt dan ook bij schrijven van 23 februari 1843 bericht dat hij niet langer als catechiseermeester werkzaam kan blijven. Deze brief gaat uit namens de predikanten van Herwerden, Rutgers, Amshoff, Thieme en Schukking. Tevens wordt hem ontslag aangezegd als ,,krankenbezoeker" van het stads- en militair ziekenhuis van Groningen. Hij wordt ontslagen omdat hij zich stelt op basis van de aloude gereformeerde leer.

Een sterk geloofsvertrouwen spreekt uit de volgende woorden: „De Heer is mij en mijn vrouw in onze zorgvolle omstandigheden nog tot hulp en sterkte en schenkt ons het blijmoedig geloofsvertrouwen dat het brood zeker en gewis zal zijn voor ons en ons kind".

Opvallend is dat Maatjes toch gewaardeerd wordt, want anders kunnen we ons niet voorstellen dat hij bij besluit van 20 oktober 1842, no. 5, door de staatsraad, gouverneur van de provincie Groningen, voorgesteld wordt tot „protestants onderwijzer in de godsdienst" in de gevangenis.

Hoewel er enige problemen zijn voor wat betreft zijn benoeming, omdat zijn werk van catechiseermeester niet helemaal beantwoordt aan deze funktie, toch blijkt hij op grond van een gunstig getuigenis over zijn persoon de benoeming te krijgen.

Het is duidelijk dat de wijze van optreden van Maatjes diepe indruk heeft gemaakt en dat de typering die we in het begin hebben gegeven zeker niet ongegrond is te noemen. Toch blijkt het dat Maatjes geen vrede kan vinden in de Hervormde kerk en dat hij zoveel gewetensconflicten krijgt, dat hij op 23 november 1850 ontslag vraagt uit deze betrekking en dat ook eervol krijgt, hoewel hij nog in de Hervormde kerk blijft.

Evangelist

Er komt nu een heel andere situatie in het leven van Maatjes. Blijkbaar zijn de gaven van deze man ook in de kringen van het réveil niet onbekend gebleven, want door toedoen van Groen van Prinsterer krijgt Maatjes een benoeming tot evangelist in Vrouwenparochie.

Daar bestaat een ,,Vereeniging ter bevordering van ware Evangeliekennis en christelijk leven" en deze vereniging die uitgaat van het réveil wil proberen de waarheid overeenkomstig de Schrift weer meer gestalte te geven vooral in de Hervormde kerk.

Bepaald niet iedereen is gelukkig met de komst van Maatjes. De christelijk afgescheiden predikant De With te Beetgum'heeft veel kritiek op de manier van optreden en de wijze van evangeliseren van de vereniging. De With grondt zijn bezwaren op Rom. 10:15 waar de apostel Paulus uitdrukkelijk zegt dat de prediker ook een zending moet hebben. Hoe kan er nu door een evangelist worden gewerkt terwijl er geen kerkelijke zending is?

Toch gaat ds. De With hier wat voorbij aan de noodsituatie die er in die tijd in het kerkelijk leven bestond. Het blijkt immers zo te zijn dat er hier noch op zondagen noch in de week kerljdiensten worden gehouden. Is dat dan geen oplossing in de geestelijke nood die er is? Behalve de godsdienstoefeningen.op zon- en feestdagen, belegt hij ook openbare catechisaties op zondagavond, eveneens op maandagavond, maar dan voor ouderen. Verder is er te Oude Leije voor velen gelegenheid om het Woord Gods te beluisteren.

Kinderlering

Van betekenis is dat Maatjes veel aandacht geeft aan de kinderen. Op zaterdag is er voor hen een „godsdienstige kinderlering". In 1866 is van hem in Bunschoten een boekje met kinderversjes voor school en huis uitgekomen, waarvan in 1975 een herdruk is verschenen.

Dat zijn werk instemming heeft in de kringen van het réveil blijkt uit de Leeuwarder Courant van 8 april 1851. Er wordt steun gevraagd voor wat hier gebeurt. Nodig zijn bijbels en geld. Mensen als Capadose, Groen van Prinsterer, ds. S. S. Tromp te Britzum, S. Tromp Azn. te Harlingen, G. J. Kuijpers en Joh. Plet te Leeuwarden staan er achter. Is het godsdienstig leven nu zo slecht in Vrouwenparochie? Dit wordt bestreden door meester A. R. Koopmans te Oude Bildtzijl. Hij ontkent dat er geen godsdienstoefeningen zouden zijn in deze omgeving

Wel is waar dat er tijdens een vacature bij velen enige verstrooiing is geweest en dat degenen die niet tevreden waren met één predikatie, elders gingen kerken. Verder is er voldoende bijbelonderwijs en met het nodige sarcasme voegt hij er nog aan toe, dat er ook buiten de school van Groen van Prinsterer zuivere evangeliekennis te verkrijgen is.

Toch blijkt het werk van Maatjes bepaald niet overbodig te zijn, want er valt een groei te constateren. De evangelisatie in Vrouwenparochie breidt zich uit, maar ook in St. Jacobiparochie. Diverse christelijke schooltjes worden gesticht en ook daarin heeft Maatjes een groot aandeel gehad.

Onkerkelijk

Op Pinkstermaandag, 31 mei 1855, is er een provinciale vergadering van de „Waarheidsvrienden" in het Evangelisatiegebouw te Vrouwenparochie. Maatjes tekent de uitnodiging als voorzitter samen met E. van Loon Jz. een boer uit de Bildtpollen.

Opnieuw is er scherpe kritiek van Afgescheiden zijde, vanwege het onkerkelijk karakter van dit werk. Ds. D. J. van der Werp te Ferwerd spreekt over een onverantwoordelijke houding die sommigen aannemen als ze een kerkinstituut in stand willen houden, waarmee ze het niet eens zijn en dat ontrouw is aan het gereformeerde belijden.

Nu moet het bestuur proberen een antwoord hierop te geven en het zegt dat het niet de bedoeling is om enig gereformeerd kerkgenootschap tegen te werken, maar dat verzet wordt geboden tegen het modernisme en het liberalisme. Daarom is dit werk nodig.

Benoeming in Britzum

Tot 14 augustus 1859 blijft Maatjes in Vrouwenparochie om daarna werkzaam te zijn als evangelist in dienst van de Hervormde evangelisatie te Britzum die tot doel heeft de prediking en de onderwijzing van de waarheid. Ds. J. Wesseling, aan wie we voor dit artikel het nodige hebben ontleend, zegt, dat Maatjes zich hier steeds meer gaat bewegen in de richting van de Afgescheidenen.

In 1857 heeft hij gebroken met de Vereeniging Vrienden der Waarheid, waarin ds. Felix zo'n grote rol heeft gespeeld. In een brief van 9 januari 1862 schrijft Maatjes aan de redaktie van De Bazuin dat hij tot de overtuiging is gekomen dat de Christelijk Afgescheidenen mede behoren tot de gemeente van Christus.

Al is hij van mening dat de Afgescheidenen niet alleen tot het lichaam van Christus behoren en al zijn er ook binnen de Hervormde kerk rechtzinnige leraren, toch acht hij de Hervormde kerk zelf te zijn ,,een ordeloos, de waarheid verdrukkend, Gods volk afstotend lichaam".

Een duidelijk onderscheid maakt Maatjes tussen de anti-gereformeerde Haagse synode en de getrouwe gereformeerden. Hij prijst de God van zijn leven die hem de moed gegeven heeft om te breken met het hervormd genootschap ,,waar de snoodste ketterijen geduld en beschermd worden", en dat niet meer beschouwd kan worden als het huis Gods, een pilaar en vastigheid der waarheid (1 Tim. 3:15).

Overgang naar de Afgescheidenen

In De Bazuin van 28 februari 1862 lezen we dat Maatjes en andere „Britzumer vrienden" opgenomen zijn in de gemeenschap van de Afgescheidenen. Er is een duidelijke behoefte om te leven en te werken in een kerk waarin het Woord Gods zuiver wordt gebracht.

Toch zijn er bij de overgang nog wel enkele voorwaarden die door Maatjes en de zijnen worden gesteld:
1. nodig is dat alle evangelisatiewerk van welke vereniging of genootschap ook wordt erkend, als het gefundeerd is op de gereformeerde leer en door betrouwbare personen wordt verricht.
2. het evangelisatiewerk moet onbelemmerd kunnen worden voortgezet.
3. onderwerping aan Gods Woord en de gereformeerde kerkinrichting is nodig en in normale tijden moet het evangelisatie- en zendingswerk ook van de kerk uitgaan.

Uit deze voorwaarden kunnen we opmaken dat Maatjes aan de ene kant meer oog heeft gekregen voor het kerkelijke van het evangelisatie- en zendingswerk, maar aan de andere kant toch ook aandacht vraagt voor bijzondere omstandigheden die wel eens uitzonderingen nodig maken. Ook al is Maatjes overgegaan naar de Afscheiding, toch heeft hij op het geheel van wat we nu met de gereformeerde gezindte aanduiden het oog gehouden.

Opmerkelijk is dat de gevraagde hulp van harte wordt gegeven en dat met de gestelde voorwaarden kan worden ingestemd. Een groot aantal mensen is aanwezig als Maatjes en nog anderen in de Chr. Afgescheiden gemeente worden aangenomen.

Maatjes wordt predikant

Er kan nu in Britzum een gemeente worden geïnstitueerd en Maatjes wordt eerst ouderling en later voorganger naar art. 8 van de DKO. Interessant is het en het tekent ook de bescheidenheid van Maatjes, dat hij tot leraar voorgedragen wordt, zonder dat hij er iets van af weet.

De kerkeraad van Leeuwarden die over het verzoek te handelen heeft, brengt het op de classis. Maatjes heeft zelf wel de nodige bezwaren. Hij vindt dat hij niet bekwaam is voor dit ambt en hij is ook bang dat sommigen zullen zeggen dat hij om predikant te kunnen worden het hervormd kerkgenootschap heeft verlaten.

Al vindt de classis het laatste bezwaar van betekenis, toch is het geen doorslaggevend argument om geen predikant te worden. De bezwaren van Maatjes worden echter groter en hij wil liever niet tot predikant beroepen worden. De classis houdt echter bij hem aan. De provinciale synode gaat zich nu ook met de bezwaren bezig houden, rnaar ze worden niet van voldoende gewicht geacht en zo wordt besloten om Maatjes toe te laten overeenkomstig art. 8 van de DKO tot het predikambt.

In het verslag van zijn bevestiging en intrede lezen we wat-W. K. Dijkstra namens de plaatselijke kerkeraad schrijft: ,,En God gaf onze broeder, nu onze Herder en Leraar, de vrijmoedigheid en ons de blijdschap om bij de plechtige bevestiging te kunnen antwoorden, te geloven dat Z. Eerw. van Gods gemeente en mitsdien van God zelven tot de heilige bediening geroepen was. Met dankbaar gemoed mogen wij nu juichen: de Heere heeft alles welgemaakt. In gelovige afwachting van en pleitend op Zijn veelvuldige verbondsbeloften, dragen wij onze Leraar en de gemeente verder biddend op aan onze getrouwe verbonds-God".

Beroepen in Bunschoten

In Bunschoten wordt op 22 april 1865 een beroep op ds. Nentjes van Urk uitgebracht, waarvoor deze bedankt. Dan valt het besluit om ds. Maatjes uit Britzum eens te vragen om op een zondag te preken. Als deze antwoordt dat dat niet gaat, vraagt men hem op een avond in de week. In het boekje „Uit de oude doos" (wat een eeuw geleden in Bunschoten en Spakenburg is geschied) door A. Blokhuis, lezen we: „Dit (verzoek, A.H.) heeft ds. Maatjes schoorvoetend aangenomen — om — zoo hij schreef, zijn zwakke gezondheid en de groote kosten voor de gemeente daaraan verbonden". Ook nu weer merken we dat ds. Maatjes niet iemand is geweest die zich opdrong, maar erg terughoudend was.

Op 8 oktober wordt hij in het ambt bevestigd door ds. A. G. de Waal van OudLoosdrecht met een preek over 2 Tim. 4:1 en 2. De intreepreek gaat over Ps. 4:7. Met veel zegen heeft ds. Maatjes in Bunschoten mogen werken en tijdens zijn ambtsperiode is achter de pastorie een catechiseerruimte gebouwd die op 1 sept. 1866 is gereedgekomen.

Ook voor het christelijk onderwijs in Bunschoten heeft hij pionierswerk verricht. Hij stelt zich te weer tijdens een kerkeraadsvergadering tegen de staatsscholen. Hij prijst de in juni 1868 opgerichte Vereeniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs aan en ziet deze als ,,het juiste instrument tegenover de godsdienstloze of erger: ketterse en verleidende staatsscholen". In het najaar van 1869 wordt ds. Maatjes ziek, krijgt een bloedspuwing en overlijdt in 1870.


Contra ds. Budding

In het voorafgaande hebben we al enige aandacht gegeven aan zijn plaats in de kerkelijke strijd, maar we willen nog aan een tweetal onderwerpen aandacht geven die zijn belangrijkheid nog eens extra onderstrepen. In de eerste plaats de polemiek die hij gevoerd heeft tegen ds. H. J. Budding over het leerstuk van de drieëenheid.

Budding, die een zeer merkwaardig, maar ook een begaafd en geliefd predikant is geweest heeft in zijn leven andere opvattingen gekregen over de drieëenheid en dat was voor Maatjes aanleiding om met Helenius de Cock tegen Budding te schrijven. Het is voor ds. Maatjes verdrietig om tegen iemand te moeten schrijven die voor hem van zoveel betekenis is geweest.

In de „Rouwbrief aan ds. H. J. Budding, van zijnen hem vroeger hoogachtenden Vriend J. H. Maatjes", lezen we dat hij Budding in Groningen heeft horen preken meer dan 20 jaar geleden en dat dat hoorde „tot de verkwikkende morgens van mijn leven". De tijd van Buddings predikantschap in Groningen is voor Maatjes de aangenaamste voor zijn leven geweest.

Hij zegt over Budding: ,,Daar ik een nieuweling in de Gereformeerde leer was, enkel onderlegd in het ,,Evangelie naar den mensch", de eenigste catechiseermeester toen in de Hervormde Gemeente aldaar, die de toen in trek en eere zijnde professoren en leeraars der Pelagiaansch-Ariaansche gevoels-theologie der Groninger school, met mond en pen tegenstond, - heeft de God der waarheid u gebruikt, om verder mijne handen ten strijde, mijne vingeren ten oorloge te leeren; ofschoon de laatste kerkelijke strijd tegen en van mij, bij uwe komst te Groningen, reeds geëindigd was". .

En verder lezen we: „Nooit zal ik de predikatiën en gesprekken vergeten, waarin gij met bondige Bijbelbewijzen, de in Groningen toen zoo verguisde orthodoxe leer, als waarheid staafdet. En het is of ik nog in het vorig, oud Afgescheiden Kerkgebouw, na bestrijding der leugen en bevestiging der waarheid, met aandrang hoor roepen, hoor vermanen, hoor smeken: „O, houdt u toch aan uwe Gereformeerde leer".

In het antwoord van Maatjes op Buddings „Troostbrief" is Maatjes van mening dat Budding nog dieper is gevalle dan de Groninger richting, want zij erkennen nog een voorbestaan van Christus, maar dat wordt ontkend door Budding. Zeer nadrukkelijk stelt Maatjes dat de drieëenheid dermate belangrijk „met welke waarheid het Christendom en dus de eenige troost in leven en sterven staat of valt".

Merkwaardig is hierbij dat Budding ondanks zijn opvattingen, toch blijft dopen in den Naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. „Zie eens, vroeger verdediger der heilige Drieëenheid!" zo roept Maatjes uit, „zoo moet gij dan in praktijk telkens uwe vroegere leer bevestigen, en uwe tegenwoordige telkens en telkens tot niet maken".

Oude schrijvers

In de tweede plaats is Maatjes ook van betekenis geweest omdat hij serie gereformeerde traktaatjes van rechtzinnige schrijvers het licht heeft doen zien. Vooral schrijvers uit de Nadere Reformatie uit Nederland alsook uit Engeland en Schotland hebben zijn voorliefde gehad. Zo heeft hij werken uitgegeven van Ebenezer Erskine, Th. v.d. Groe, Comrie, W. à Brakel, Ralph Erskine, J. Koelman. Een opsomming komen we tegen in het boek van dr. J. Wesseling, Afscheiding en Doleantie in de stad Groningen, in het notenmateriaal.

Conclusie

Als we tot een beoordeling van het leven en werk van deze predikant komen, dan valt ons op dat hij, als we het zo mogen aanduiden, het objektieve en het subjektieve, dat in onze tijd zo vaak heel ver uit elkaar is getrokken, bijeen heeft weten te houden. Hij heeft een gezonde visie gehad op wat een kerk van Christus moet zijn, zonder anderen af te schrijven. Hij heeft aan het front gestaan ter verdediging van wat naar de Schrift en naar de belijdenis is, maar hij heeft ook het belang ingezien van de „oude schrijvers", omdat er niet goed gestreden kan worden als we verkeerde wapens in handen hebben.

Het geloof kan snel omslaan in dwaling als we niet voldoende putten uit een Schriftuurlijke vroomheid, maar we moeten er ook voor waken om niet alleen bij de vroomheid te blijven staan. Maatjes heeft gezien dat het gaat om leer en leven, om de waarheid en de beleving daarvan.

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 april 1982

Reformatorisch Dagblad | 30 Pagina's

Van Herv. catechiseermeester tot Afgescheiden predikant

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 april 1982

Reformatorisch Dagblad | 30 Pagina's