Bijbelse woorden en uitdrukkingen in het Nederlands
Onlangs verscheen een boek van de hand van J. van Delden onder de titel De tale Kanaäns, waarvan de ondertitel luidt: Bijbelse woorden, spreekwoorden en uitdrukkingen. We vinden hierin een opsomming van woorden en uitdrukkingen die in het algemeen Nederlands gebruikt worden en die hun oorsprong vinden in de Bijbel en dan met name in de Statenvertaling.
Deze opsomming althans is het hoofddoel van het boek, wat we uitgewerkt vinden in het belangrijkste en meest uitgebreide vijfde hoofdstuk van dit boek. In het eerste hoofdstuk wordt een beknopt overzicht gegeven van het ontstaan en van de geschiedenis van de Bijbel. Het volgende hoofdstuk geeft ons informatie over de bijbelvertalingen en dan met name die in het Nederlands tot het verschijnen van de Statenvertaling in 1637.
Aan deze laatstgenoemde vertaling wordt het derde hoofdstuk gewijd. Wij krijgen informatie over het ontstaan van deze overzetting en over de taalkundige kenmerken van het taalgebruik. Voor degenen die belang stellen in het Nederlands van de zeventiende-eeuw, maar ook voor wie de Statenvertaling nog leest, bevat dit hoofdstuk degelijke informatie, ook voor de niet taalkundig geschoolde.
Indirect verband
In hoofdstuk vier treffen we een overzicht aan van de vertalingen van latere datum, terwijl in de laatste hoofdstukken van het boek een aantal passages uit verschillende Bijbelvertalingen met elkaar vergeleken worden. Tevens vinden we aan het slot van het boek uitdrukkingen waarvan men wel aanneemt dat ze ontleend zijn aan de Bijbel, maar die daarmee slechts indirect verband houden.
Als voorbeeld noemen we: „Wie met pek omgaat, wordt ermee besmet", in de zin van: wie met slechte mensen omgaat, loopt gevaar hun slechte eigenschappen over te nemen. Deze zegswijze is ontleend aan de apocriefe boeken en wel aan Jez. Sir. 13:1. Hetzelfde kan gezegd worden van de uitdrukking: „Heden ik, morgen gij", een variant op Jez. Sir. 38:22 waar te lezen is: „Gisteren ik en vandaag u".
Alfabetische opsomming
Zoals we opmerkten en zoals ook uit de ondertitel blijkt, is het belangrijkste gedeelte van het werk te vinden in het vijfde hoofdstuk, waarin woorden en uitdrukkingen, ontleend aan de Bijbel, in alfabetische volgorde opgesomd zijn met de verwijzing naar de Bijbeltekst waar ze voorkomen.
De schrijver maakt terecht verschil tussen een aantal soorten van ontlening. Er zijn woorden die direct ontleend zijn zoals b.v. „apostel" en „sabbat". Daarnaast zijn er eigennamen waarvoor hetzelfde geldt: „Eben-Haëzer, Pniël".
Buiten beschouwing blijven de persoonsnamen en dan met name de voornamen, die geïnspireerd zijn op Bijbelse figuren. We denken aan namen als „Abel", „Bram", „David", „Dina", „Paulus", „Suzanna" en nog vele andere. Deze naamgeving is zeer typerend voor ons Nederlanders. Hoezeer dit opvalt in het buitenland hebben wij meermalen ondervonden, wanneer aan iemand met een Bijbelse voornaam gevraagd werd of hij van Joodse afkomst was. Dat de schrijver deze namen niet behandelt wordt goedgemaakt doordat hij op pag. 8 uitvoerig naar literatuur verwijst, waarin men meer over deze zaak kan lezen.
Ook komen er woorden voor zoals „simonie" en „aronskelk" die als zodanig niet in de Bijbel voorkomen, maar die hun ontstaan toch te danken hebben aan bepaalde Bijbelteksten.
Weer een andere groep woorden dankt zijn speciale betekenis aan het Bijbelse gebruik ervan; zo b.v. „de brede en de smalle weg" en „de bergrede".
„Er zijn vervolgens ook woorden die onder invloed van de Bijbel hun oude betekenis gehandhaafd hebben. Men denke in dit verband aan het werkwoord „bekennen" in de zin van: „En Adam bekende zijn hujsvrouw".
Zegswijzen
Met betrekking tot zegswijzen kan men eveneens een verschil maken tussen uitdrukkingen die direct en letterlijk aan de Bijbel ontleend zijn en die welke slechts indirect verband houden met een tekst. Voorbeelden van de eerste categorie zijn: „Oog om oog en tand om tand" en „Hoogmoed komt voor de val". Maar een spreuk als: „Beter een goede buur dan een verre vriend", is een variatie op Spr. 27:10: „Beter een gebuur die nabij is, dan een broeder die verre is".
Naast deze door de schrijver onderscheiden gevallen zouden we er nog een willen noemen. Dit heeft betrekking op woorden als „aartsvader". Dit woord komt in de Bijbel voor, maar bestond ook daarvoor en men kan dus niet zeggen dat het aan de Bijbel ontleend is. Mogelijk is wel, dat dit woord veelvuldiger in sommige kringen gebruikt wordt, doordat het in de Bijbel voorkomt. "
We moeten er in dit verband op wijzen dat de auteur een aantal woorden opneemt waarvan de Bijbelse oorsprong geenszins vaststaat, hetgeen hij er overigens dan wel bij vermeldt.
Bij dit alles kon Van Delden steunen op uitvoerige werken van voorgangers over hetzelfde onderwerp. De toegevoegde literatuurlijst bewijst dat hij de meest belangrijke werken op dit gebied geraadpleegd heeft.
De verdienste van dit boek is, dat het deze stof overzichtelijk en duidelijk presenteert. Het is niet als leerboek bedoeld; veeleer is het een naslagwerk dat o.m. bij de studie van onderwijzers en leraren dienst kan doen.
Bij het doorlezen van dit boek werden wij getroffen door een tweetal zaken die we nog nader willen bespreken. De eerste betreft de titel van het boek. Het is een euvel dat we vaak tegenkomen: een titel die het boek niet dekt.
Nu moet men wel zegden dat de auteur oog gehad heeft voor het probleem dat de uitdrukking „de tale Kanaäns" zeer verschillende betekenissen heeft en dat zelfs de woordenboeken lang niet tot een eensluidende betekenisomschrijving komen. Onze vraag is: waarom heeft de schrijver, op de hoogte zijnde van deze problematiek, zo nodig deze titel moeten kiezen?
Zijn uitgangspunt is de definitie van Kramers Nederlands woordenboek, dat tale Kanaäns omschrijft als: „Zeer ouderwetse taal van vrome mensen, met veel Bijbelse uitdrukkingen".
Maar aan deze definitie heeft de auteur zich niet gehouden; uit het voorafgaande blijkt immers dat de taal die hij beschrijft niet steeds zeer ouderwets is en evenmin door vromen gesproken wordt; bovendien gaat het hier alleen maar om Bijbelse uitdrukkingen.
Tot de tale Kanaäns behoren uitdrukkingen als: „Waar genade valt, daar valt ze vrij" en „Genade is geen erfgoed". Deze uitdrukkingen worden niet vermeld in dit boek.
Gevoelige term
Om een gevoelige term als de tale Kanaäns te definiëren moeten we onze toevlucht niet nemen tot de woordenboekmakers; dat zijn buitenstaanders. De essentie van de term vinden we vanaf de geschriften van de Hugenoten, via de nadere-reformatorische kerkgeschiedenis tot in hedendaagse bevindelijke kringen. Wat anderen ervan gezegd hebben is veelal laatdunkend zo niet spottend bedoeld en is in de woordenboeken terecht gekomen.
De tale Kanaäns heeft betrekking op het bevindelijke leven van de sprekers: de woorden uit deze taal staan voor de in dit leven ervaren zaken.
Bunyan vertelt dat de omstanders de taal van Christen en zijn metgezel niet verstonden en hij voegt eraan toe: „zij spraken natuurlijk de tale Kanaäns. Eeuwen later schrijft Kohlbrugge: „alleen hij zal Gods kind genoemd worden voor wie de taal Kanaäns niet een holle klank, maar een ware hartetaal is".
Nieuwe vertaling
Een tweede bezwaar is de beslissing van de schrijver om voornamelijk de nieuwe vertaling in plaats van de Statenvertaling als bron te kiezen. We laten even buiten beschouwing welke van de twee verkieslijker is, maar beschouwen de zaak in het kader van het doel waarvoor de vertaling dienst moet doen.
Volgens de uitgangsdefinitie van Van Delden gaat het om een zeer ouderwetse taal. Welnu, als men de oorsprong daarvan op gaat sporen is het toch methodologisch niet verantwoord uit te gaan van een vertaling van 1951!. Om een voorbeeld daarvan te noemen: de uitdrukking „Aan Abrahams borst rusten" wordt in verband gebracht met de nieuwe vertaling van Joh. 13:23 „aan de boezem van Jezus liggen". De oude vertaling heeft „schoot" in plaats van „boezem". De uitdrukking kan dus niet, aan deze tekst ontleend zijn, tenzij de uitdrukking jonger is dan 1951, wat ondenkbaar is. Zo zijn er meer soortgelijke ontsporingen in dit boek aan te wijzen.
Ondanks bovenstaande kritiek kunnen we zeggen dat dit boek een zeer bruikbaar naslagwerk is, mede gezien zijn praktische opzet en indeling. Het kan zeer aan waarde winnen, als de titel vervangen wordt door de ondertitel en als de Statenvertaling als eerste bron gebruikt zal worden. Dit eventueel naast de thans gebruikte vertaling.
N.a.v. J. van Delden: „De tale Kanaäns - Bijbelse woorden, spreekwoorden en uitdrukkingen". Uitg. Callenbach, Nijkerk, 1982, 280 pag., prijs ƒ 42,50.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 juni 1982
Reformatorisch Dagblad | 20 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 juni 1982
Reformatorisch Dagblad | 20 Pagina's