De deelwoorden van het werkwoord (1)
Het is geen grote sprong om via het aspect van het werkwoord (dat we de vorige keer aan de orde stelden) te komen tot de deelwoorden: want beide hebben iets met elkaar te maken.
Er zijn twee deelwoorden: het tegenwoordige deelwoord, b.v. „lopend" en het verleden deelwoord b.v. „gelopen". Het verleden deelwoord noemt men ook wel het perfectieve deelwoord. Die naam „perfectief' zijn we ook tegengekomen bij het aspect: wanneer een werkwoord een handeling uitdrukt die tot resultaat leidt, spreken we van een perfectief aspect.
Dit terminologisch verband kunnen we nader duidelijk maken. In de zin: „Hij loopt naar Den Haag", is het werkwoord „loopt" niet perfectief gebruikt. Wel perfectief is: „Hij is naar Den Haag gelopen". In dit laatste geval is het lopen tot een resultaat gekomen: Den Haag is bereikt. Het gebruik van de werkwoordsvorm „is gelopen" noemt men dan ook perfectief of voltooid, en men zegt ook dat de zin „Hij is naar Den Haag gelopen" in de voltooid tegenwoordige tijd of in het perfectum staat.
Als we nu scherp waarnemen, zien we dat „is gelopen" niet alleen een tijd aanduidt maar ook een aspect. De handeling van het lopen heeft in het verleden plaats gevonden, maar heeft tevens tot een resultaat geleid. De benaming voltooid tegenwoordige tijd drukt dan ook twee zaken uit: zowel tijd als aspect. Om dat aspect uit te drukken maken we gebruik van het voltooid deelwoord ' en dat wordt weer gevormd door middel van het voorvoegsel „ge-".
Voorvoegsel ge
Nu worden ons bepaalde dingen duidelijk. We herinneren ons dat in het Middelnederlands het voorvoegsel „ge-" gebruikt werd om het perfectieve aspect van werkwoorden aan te geven en dat dit terugging op het Gotische ga-. Zo wordt er een ontwikkeling zichtbaar van ga- via het algemeen middelnederlandse ge- naar het modern-Nederlandse „ge-" in het deelwoord „gelopen".
De huidige verschijnselen in onze taal zijn dan ook het best te begrijpen wanneer men inzicht heeft in de historische fasen van onze taal. We behandelen de deelwoorden mede omdat er niet zelden fouten (nee gemaakt worden.
Fout?
In een vorige aflevering hebben we gewezen op een foutief gebruik van het deelwoord door de dichter Achterberg. Hij meende dat het verleden deelwoord van „gaande" was „gingende"; zoiets is nauwelijks een taalfout te noemen: in de eerste plaats omdat die bij mijn weten nooit elders aangetroffen is en vervolgens ook omdat deze vorm gingende door de dichter gebruikt wordt om er een taaleffect mee te bereiken. Men kan het deswege mogelijk het best een dichterlijke vrijheid noemen.
Zeker geen dichterlijke vrijheid is de uitdrukking: „Hem kennende", die weliswaar niet fout is, maar wel aanleiding kan zijn tot een taalfout wanneer deze in een bepaalde zin gebruikt wordt, zoals in een van de volgende zinnen.
1. Hem kennende, vraag ik het hem niet!
2. Hem kennende, zal het allemaal wel meevallen!
Laten we eerst in het kort deze zinnen grammaticaal bezien. Het zijn twee zinnen die beide bestaan uit een hoofdzin en een bijzin. Het gedeelte „Hem kennende" is bijzin; de rest vormt in beide gevallen de hoofdzin.
De bijzin is van bijzondere aard: het is een zogenaamde beknopte zin. Dit is een oude term uit de traditionele grammatica. Deze onderscheidt drie soorten zinnen: volzinnen, bijzinnen en beknopte zinnen. De zin: „Ik geloof dat ik hem ken", noemt men een volzin en het gedeelte daaruit: „dat ik hem ken" heet bijzin. Een woordgroep als „Hem kennende" noemt men een beknopte zin. Deze wordt erdoor gekenmerkt dat hij geen persoonsvorm heeft. Een persoonsvorm is een vorm van het werkwoord die zich richt naar het onderwerp, zoals „ken" in de zin „dat ik hem ken". De persoonsvorm verandert, als men het onderwerp verandert: „Ik ken" en „Hij kent".
Persoonsvorm
De beknopte zin „Hem kennende" heeft dus wel een werkwoordsvorm, maar geen persoonsvorm. Van de beknopte zin „Hem kennende" kan men een niet-beknopte zin maken door er een persoonsvorm in aan te brengen b.v. „aangezien ik hem ken". De beknopte zin wordt dus beschouwd als een niet volledige zin, een zin in knop, waarvan men een volledige zin kan maken door er een persoonsvorm in te brengen.
Er zijn twee soorten beknopte zinnen: naast die met een deelwoord als „Hem kennende", komen er ook voor met een onbepaalde wijs zoals „om te werken" in de zin „Hij komt om te werken". Ook deze beknopte bijzin is uit de knop te halen: „Hij komt opdat hij zal werken".
Nu gaat het ons hier om beknopte zinnen die een deelwoord bevatten en die ook wel deelwoordconstructies genoemd worden. Laten we eerst iets zeggen over het voorkomen van deelwoordconstructies in onze taal, en vervolgens spreken over hun bouw en grammaticale eigenschappen.
Statenvertaling
De deelwoordconstructies worden in onze gesproken taal niet vaak aangetroffen. Wel vinden we ze in ouder Nederlands en dan voornamelijk in geschreven taal. Zo treffen we ze veelvuldig aan in de Statenvertaling en bij de oude schrijvers. Onder invloed daarvan worden ze ook thans nog gebruikt door predikanten op de kansel. Daarnaast zijn ze kenmerkend voor bepaalde groeptalen zoals het juridisch en ambtelijk taalgebruik; veel volksvertegenwoordigers bedienen zich ervan in 's lands vergaderzalen. In de gewone spreektaal klinken ze dan ook wat plechtig en ouderwets en mede daarom worden ze vaak vermeden. Op papier vinden we ze lang niet zelden: als men schrijft, gebruikt men zijn taal veelal anders dan wanneer men spreekt.
Een winkelier zei; „Als de winkel gesloten is, bel dan maar even hiernaast." Maar toen hij deze mededeling opschreef om die op zijn winkelruit te plakken, schreef hij:
„De winkel gesloten zijnde, belle men hiernaast".
Bij een andere winkelier hebben we weleens gelezen: „Gesloten zijnde, belle men hiernaast".
Beide mededelingen (we noemen ze resp. a) en b) hebben dezelfde betekenis: a) bevat twee woorden meer dan b). Maar er is nog een belangrijk verschil tussen beide: zin a) is correct Nederlands en zin b) is grammaticaal fout. En de fout zit in het gebruik van de beknopte zin.
Waarom?
Er zullen lezers zijn die dit merkwaardig vinden; men zou eerder verwacht hebben dat zin a) fout was dan zin b); zin b) klinkt natuurlijker dan a) en zal ook meer voorkomen. Bovendien denken wij dat weinig lezers weten waarom zin b) fout is.
Tijdens het verbeteren van opstellen, werkstukken en vertalingen treft het ons dat de meeste jonge Nederlanders moeite hebben met dit soort constructies, hetgeen blijkt uit de fouten die zij ermee maken. Maar ook volwassenen die overigens hun taal correct spreken, struikelen niet zelden over de deelwoordconstructies of het nu kamerleden, predikanten, journalisten, schrijvers van ingezonden stukken of winkeliers zijn. Het lijkt erop dat deze constructies niet tot de moedertaal behoren en als iets vreemds en oneigens ervaren worden.
We moeten de foutenmakers wat dat betreft een compliment maken voor dat gedeelte van hun taalgevoel. De deelwoordconstructies zijn inderdaad oorspronkelijk geen Nederlands. Zij behoren tot het Grieks en Latijn, zoals dat door hogere krijgen gesproken en geschreven werd. Tijdens de Renaissance hebben literatoren en andere leidinggevende figuren op taalgebied deze constructies in onze taal ingevoerd. En wij zitten met die erfenis die een bron en oorzaak van taalfouten vormt. Een volgende keer zal blijken hoe die fouten vermeden kunnen worden.
Dr. V. J. Taalmans
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juni 1982
Reformatorisch Dagblad | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juni 1982
Reformatorisch Dagblad | 20 Pagina's