De deelwoorden van het werkwoord IV
Vervolgens wil deze lezer ook weten hoe men de zin: „Ik heb er veel gekocht gehad" moet ontleden. Zelf ziet hij daartoe geen kans maar hij meent dat iedere^ zin die gesproken is ook ontleed moet kunnen worden. Dit laatste zijn wij wel met hem eens. We hebben deze zin de vorige keer echter niet ontleed omdat we meenden dat deze zaak te technisch-grammaticaal voor deze rubriek zou zijn. Nu het gevraagd wordt, willen we de ontleding niet achterwege laten.
In de zin: „Ik heb er veel gekocht gehad" is „Ik" het onderwerp; „heb" is de persoonsvorm; ,,heb gehad" is het gezegde; „er veel" is lijdend voorwerp, waarin ,,er" een bijvoeglijke bepaling is bij ,,veel". Dit laatste verdient enige toelichting. Het woord „er" is een persoonlijk voornaamwoord dat verwijst naar koeien. „Er" betekent ~eigenlijk: van de koeien. Als we zouden zeggen: ,,veel van de koeien" zou ,,van de koeien" een bijvoeglijke bepaling bij „veel" zijn; dus is ,,er" dat ook. De ontleding van ,,gekocht" ontbreekt nog. We stellen vast dat dit woord de functie heeft van een bijvoeglijk naamwoord: daardoor kunnen we het vervangen. We kunnen immers zeggen: '„Ik heb er veel ziek gehad". In die zin is ,,ziek" een bepaling van gesteldheid en we zullen ,,gekocht" dus ook zodanig moeten benoemen.
Wijziging
We zien hieruit opnieuw dat de betekenis en de functie in de ontleding van het voltooid deelwoord zich in de loop der eeuwen gewijzigd hebben. We weten ook dat de vorm veranderd is: het voorvoegsel ge- is eraan toege„Ik heb er veel gekocht gehad' voegd en bij de zwakke werkwoorden ook het achtervoegsel -d of-t.
Die vorming van deelwoorden blijkt erg populair geweest te zijn en is dat nog. Niet alleen hebben nagenoeg alle werkwoorden zo'n deelwoord gekregen, maar ook niet-werkwoorden komen ervoor in aanmerking. Taalkundig gezegd heet dat: de vorming van deelwoorden is bijzonder produktief in het Nederlands.
Wanneer we woorden als „gespierd", ,,geletterd", gelaarsd", ,,geschoeid" en dergelijke bezien, zal het de opmerkzame taalgebruiker opvallen dat hiermee iets bijzonders aan de hand is. Op het eerste gezicht lijken het deelwoorden; bij nader inzien blijkt echter dat ze niet vfin werkwoorden zijn afgeleid. Woordenboeken leren ons dat werkwoorden als ,,spieren', ,,letteren" enz. niet bestaan. Zij zijn niet afgeleid van een werkwoord, maar gevormd op basis van een zelfstandig naamwoord, in onze voorbeelden van: ,,spier", ,,letter", ,,laars" en „schoen".
Ook is de betekenis van deze woorden anders dan die van deelwoorden. Een echt voltooid deelwoord als ,,gegroeid" duidt altijd op het resultaat van een handeling; een onecht voltooid deelwoord zoals „gespierd" betekent: voorzien van spieren.
Onbeperkt
De mogelijkheden van vorming van
Naast dit praktisch nut voor de taalgebruiker zitten er aan deze onechte deelwoorden nog interessante kanten voor .de taaibeschouwer. En naar dit gebied van de taalbeschouwing willen wij de aandachtige lezer ook steeds meenemen tijdens onze verkenning van het terrein van de Nederlandse taal.
Met een variant op het bekende gezegde: „Van een bruiloft, komt een bruiloft", zouden we willen zeggen: ,,Van een nieuwe woordvorm, komt een nieuwe woordvorm". Het laat zich begrijpen dat wanneer er steeds nieuwe deelwoorden ontstaan, deze de aanzet vormen voor het ontstaan van nieuwe werkwoorden. Van dit procédé zijn inderdaad een aantal gevallen bekend.
Voorbeeld
Een voorbeeld van een onecht deelwoord dat we voortaan een bijvoeglijk deelwoord zullen noemen: het heeft de vorm van een deelwoord en de functie van een bijvoeglijk naamwoord — is „gegolfd" van golven voorzien. Zo spreken we van: „gegolfd haar". Nu is dit oorspronkelijk bijvoeglijk deelwoord overgegaan tot echt deelwoord; dat blijkt uit het feit dat •daarbij het werkwoord „golven" ontstaan is. Dat weten we omdat de woordenboeken vermelden dat ,,ge golfd" veel ouder is dan het werkwoord ,,golven" in de betekenis: ,,van golven voorzien". We kunnen thans zeggen: ,,Ik laat mijn haar golven", terwijl dat vroeger onmogelijk was omdat het werkwoord ,,golven" niet bestond. Toch is het nog de vraag of iGBAMMAT^CAtS GR
JSi^^^fiiS Qf*AMMATICALi -wSÜM^^ltTJCALE GRAB8ELS BELS GRAMMATi GRAMMATICAU ^i,4CAie GRABBEL! y^«*«E#Ei-S GRAMMAT! QRASBÜfiRAMMATiCALa QRAM»ALE GRABBEL ^CALE 81 'rfaaR86Ll-öRAMMAT!CAU ÖRAMMATÏ A8SELS GRAMMATlC^i^f ORAMMATICAL^ riCALF
ALE GRABBEL ÏABBÊLS GRAMMATl i F G9^'--^ iSLS GRAMMATfCALi '.;:%•••" AMMATSCAIE GRABBÊtS GF:r .MLEGRABBELSGRAMMATI ÉLS QR,-,,., _,. QRAB8ELS GRAMMATiCALE MyATJCALg ARAaaa s anAmxAncAi F CRARRFI ,,golven" reeds een volwassen, een volledig werkwoord is. Zou men al kunnen zeggen:,,Golf jij mijn haar eens even?" Wij betwijfelen dat. Wel mogelijk is: ,,De kapper had mijn haar gegolfd, maar door de regenbui was het tevergeefs". Men ziet dus dat het "werkwoord ,,golven" in opkomst is onder^ invloed van het deelwoord, ,gegolfd". Andere voorbeelden van werkwoorden in opkomst zijn: ,,peperen": met peper smaak geven, onder invloed van ,,gepeperd" en „maskeren": van een masker voorzien, onder invloed van ,,gemaskerd".
Echt of onecht
Een ander aspect van de bijvoeglijke deelwoorden waarin de taaibeschouwer belang stelt, is het volgende. Hoe kunnen we nu weten of we met een echt deelwoord of met een bijvoeglijk deelwoord te maken hebben? De vraag is in zo_ verre hierboven reeds beantwoord, dat we in het woordenboek kunnen kijken of er bij het deelwoord ook een werkwoord ontstaan is. Nu is • het raadplegen van een woordenboek wat omslachtig, maar belangrijker is: •ook het woordenboek weet niet alles en hoe moet de schrijver van een woordenboek het te weten komen?. De woordenboekenmaker zal dit ook niet anders dan op grond van taalgegevens kunnen vaststellen. Maar over die taalgegevens beschikken in principe ook alle sprekers van het Nederlands. Het beste is dat we de kenmerken van een bijvoeglijk deelwoord vaststellen en met behulp daarvan bepalen of we met zo'n woord te doen hebbén of niet.
We zeiden reeds dat een bijvoeglijk deelwoord de functie van een bijvoeglijk naamwoord heeft. Nu is het een kenmerk van een bijvoeglijk naamwoord dat het, in tegeijsielling tot een voltooid deelwoord, niet op de laatste plaats van een bijzin kan staan. We kunnen immers niet zeggen: ,,Ik geloof dat hij is ziek". We zeggen wel: ,,Ik geloof dat hij is gekomen".
Proef
Laten we de proef toepassen op een aantal door ons genoemde bijvoeglijke, dus onechte, deelwoorden zoals ,,gespierd", ,,geletterd",,,bejaard".
Ieder van de lezers weet dat het uitgesloten is te zeggen: ,,Ik geloof dat hij is geletterd, is gespierd, is bejaard". Daarom zijn deze woorden geen echte deelwoorden en dus bestaan de werkwoorden „letteren", ,,spieren" en ,,bejaren" ook niet. Dit ^ is hiermee op grond van taalfeiten aangetoond en wie 'zo werkt, past de beste werkwijze toe die de grammatica kent.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 augustus 1982
Reformatorisch Dagblad | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 augustus 1982
Reformatorisch Dagblad | 20 Pagina's