Van Sint Aldegonde is toch auteur Wilhelmus
Dichter Ad den Besten in proefschrift:
LEIDEN — Het is een merkwaardig boek waarop de dichter Ad den Besten in juni is gepromoveerd tot doctor in de letteren. Geschreven als essay, met een onverholen zeer persoonlijke inslag, heeft het gediend als proeve van wetenschappelijk vakmanschap. Het boek handelt over het Wilhelmus, en met name over de bekende kwestie van het auteurschap. Een merkwaardig boek, en in elk geval ook een boeiend boek.
Voor een wetenschappelijk geschrift is de stijl inderdaad uitdagend nu en dan, alsof de autonome dichter de 'droge' literatuurwetenschap tart, hem zijn intuïtieve inzichten te betwisten.
Zo lezen we op de achterkant van de handelsuitgave: „Als dichter waagt hij het op verschillende plaatsen zijn eigen, heel praktische kennis van de poëzie in zijn argumentatie te betrekken. Verwacht men een dorre, wetenschappelijke verhandeling, dan komt men bedrogen uit".
De houding die uit deze zinnetjes spreekt zou men „bevindelijk" kunnen noemen: er wordt een beroep gedaan op de eigen, in dit geval dichterlijke, ervaring. Zo'n beroep is van kracht, mits men zich gewillig laat toetsen aan de bovenpersoonlijke „norm", in dit geval de regels van de wetenschappelijke methode. Eigenlijk lijkt Den Besten de ervaring en de (wetenschappelijke) kennis als tegengestelden te zien. Mijns inziens een dopers trekje in zijn studie.
Psalm 130
De auteur doet allerlei verrassende uitspraken over het Wilhelmus. Hij probeert bijvoorbeeld aannemelijk te maken, dat het lied oorspronkelijk bedoeld was om gezongen te worden op de melodie van Psalm 130 uit het Geneefse Psalmboek, met andere woorden Datheens „Uit de diepten, o Heere".
Tijdens de promotie is dit punt aangevochten door de Groningse hymnoloog prof. dr. A. C. Honders, die, als het dan om een psalmmelodie moest gaan, meer bleek te voelen voor de wijs van Psalm 128. Voor zover ik kan oordelen kan is dit allemaal rijkelijk speculatief.
Een meer aannemelijke lijn naar de Psalmen trekt Den Besten, waar hij betoogt, dat er een soort van ritmische verwantschap bestaat tussen de psalmberijming van Marnix van Sint Aldegonde en de ritmiek van het Wilhelmus. De schrijver gaat in den brede op deze zaak in. Onder andere langs die weg probeert hij waarschijnlijk te maken, dat de beste kandidaat voor het auteurschap niemand anders kan zijn dan de grote Mamix en in elk geval niet Coornhert.
Echt gereformeerd
Ook de vele herinneringen aan Bijbelwoorden in ons volkslied wijzen naar Mamix, vindt Den Besten. Hij herkent in de toon van het lied iets echt gereformeerds. Ik geloof dat hij daar gelijk in heeft, al kan ik hem in het herkennen van Bijbelwoorden achter de woorden van het lied niet altijd helemaal volgen.
In dit verband wil ik wel kwijt, dat ik me graag achter Den Besten schaar, waar hij zich verzet tegen een bepaalde uitleg van de slotregels van de veertiende strofe: „Als vrome Christen leven, 't zal hier haast zijn gedaan". Heeroma en Lenselink hoorden in die regels de belofte van een ophanden zijnde „aardse" bevrijding en ze verzetten zich nadrukkelijk tegen een verklaring in de zin van een wereldontvluchting.
Den Besten ziet in de aangehaalde woorden terecht een bemoediging middenin de strijd op aarde: het einde is in zicht, straks is de strijd voorbij, dan komt de blijvende overwinning. Schulte Nordholt heeft de gelijkenis met Marnix' devies „Repos ailleurs" („De rust elders") aangewezen.
Een discussiepunt is ook het zogenaamde retorische karakter van het Wilhelmus. Er zijn geleerden, die in het lied een betoog denken te kunnen ontdekken, een betoog volgens de regels van de klassieke retorica. Ik heb dat altijd enigszins geforceerd gevonden en ik merk, dat hier ook juist de dichter Den Besten moeite mee heeft.
Dat is het verfrissende van zijn boek: hij bewondert het Wilhelmus als kunstwerk, als lied van een geïnspireerde geest, en zo komen de accenten weer eens anders te liggen dan waar de moderne literatuurwetenschap toe geneigd is. Een lied als het Wilhelmus kan moeilijk met een geordend betoog gelijkgesteld worden.
Kruisfiguur
Des te meer heeft het me verbaasd, dat Den Besten toch een soort van kruisfiguur in de opbouw van het Wilhelmus vermoedt. Evenals Lenselink noemt hij de achtste strofe („Als David moeste vluchten...") de hartstrofe. Maar terwijl hij de kruislijnen die Lenselink zag lopen afwijst, blijft er in zijn visie toch een kruisfiguur over.
In de structuur van het lied wordt de „hartstrofe" door de voorgaande en de volgende strofe „geflankeerd". Zo wordt deze literaire tekst, bestemd om gezongen te worden, toch als een ruimtelijke realiteit behandeld. Ik kan er niet in geloven.
Opmerkelijk a-historisch, min of meer barthiaans, komt mij de verklaring voor die kruisfiguur voor. Den Besten meent, dat uit die figuur het besef spreekt dat het „rijk" van de Prins niet geïdentificeerd kan worden met Gods koninkrijk.
„Zijn rijk is in de crisis gesteld, ja zijn eigen leven, maar ook dat van zijn „ondersaten". Door alle menselijke ondernemingen, hoe „vroom", hoe „godvrezend" ook, is een kruis getekend, — slechts door die crisis, door het oordeel heen kunnen ze — wellicht — voor God bestaan."
Dit klinkt me meer barthiaans dan gereformeerd in de oren. Maar zulke uitspraken zijn kenmerkend voor deze studie.
N.a.v. „Wilhelmus van Nassouwe. Het gedicht en zijn dichter", door A. den Besten; Uitgeverij Martinus Nijhoff, Leiden, 1983; prijs ƒ 39,50.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 8 augustus 1983
Reformatorisch Dagblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 8 augustus 1983
Reformatorisch Dagblad | 8 Pagina's