Status ziekentrooster: pastoraal medewerker of kerkelijke beunhaas?
VERGETEN CATEGORIE HEEFT RECHT OP ENIG EERHERSTEL
Het zal weinig tegenspraak oproepen wanneer wordt gesteld dat de kerk van de Reformatie drie ambten kent, of beter: één drievoudig ambt: de dienaar van het Woord, de ouderling en de diaken. De oudste reformatorische belijdenis, de Confessie Belgica, zegt in art. 30, „dat er dienaars of herders moeten zijn om Gods Woord te prediken en de sacramenten te bedienen; dat er ook opzieners en diakenen zijn om met de herders te zijn als de raad der Kerk, en door dit middel de ware religie te onderhouden en te maken dat de ware leer haar loop hebbe; dat ook de overtreders op geestelijke wijze gestraft en in de toom gehouden worden, opdat ook de armen en bedrukten geholpen en getroost worden, naardat zij nodig hebben".
Toch is er, naast deze officiële ambten altijd enige speelruimte geweest voor de zogenaamde „behulpsels". De Afgescheidenen in de vorige eeuw hadden hun „oefenaars", in de tijd van een groot tekort aan predikanten vaak een springplank naar de volle bediening.
De oud gereformeerden hadden en hebben nog hun „lerende ouderlingen", dikwijls ook een proefperiode voor het predikantschap. En in de Hervormde Kerk kenden we voorheen de „godsdienstonderwijzers", en tegenwoordig de hulppredikers, catecheten en pastorale medewerkers, die de kerkorde samenbrengt onder het hoofd „bedieningen".
Deze semi-ambtelijke functies zijn niet van vandaag of gisteren. Van de Reformatie af waren er voorlezers, voorzangers, catechiseermeesters. Allemaal mensen die een plaats hadden in de eredienst of in het kerkelijk leven, zonder dat ze officieel in het ambt stonden. En niet te vergeten: de ziekentrooster of krankenbezoeker! Een speurtocht naar zijn „status" bleek niet eenvoudig, maar leverde wel interessante resultaten op.
Pastoraat
Reeds in 1572, als de Reformatie nog maar ternauwernood op gang begint te komen, wordt melding gemaakt van ziekentroosters of krankenbezoekers. In de steden verlenen ze hand- en spandiensten aan de predikanten. Deze zijn immers allereerst dienaren van het Woord, die hun hoofdtaak vinden in de prediking. Zo mogelijk bezoeken zij de lidmaten vier keer per jaar, in de week voorafgaande aan het Heilig Avondmaal. Maar deze „huisnodiging" is in de meeste gevallen een kort routinebezoekje. Aan pastoraat komen zij niet toe, dat wordt „uitbesteed" aan ziekentroosters.
Bovendien... ziekenbezoek is voor de dominees te gevaarlijk! Het is de tijd van de epidemieën (de pest!). Ze zouden niet alleen het risico lopen zelf besmet te worden, ze zouden de ziekte ook kunnen overbrengen. En bij gezonde gemeenteleden zouden ze niet welkom meer zijn, wanneer deze te weten kwamen dat ze met pestlijders in aanraking waren geweest.
Er zijn onder de gereformeerde predikanten gunstige uitzonderingen. Mannen die de waarschuwingen naast zich neerlegden en met gevaar voor eigen leven de pestlijders bezochten. Maar de meesten lieten de ziekentroosters „het vuile werk" doen.
In dat opzicht zijn ze door vele roomse geestelijken beschaamd gezet. Die gingen overal waar ze nodig of geroepen waren. Dat moest natuurlijk ook wel, wilden ze hun slinkende aanhang behouden, of misschien vergroten. De dichterpastoor Johan Stalpart van der Wiele was zo'n trouwe herder, die de pestlijders niet schuwde en dat aldus motiveerde: „op hoop van een ziel te mooghen winnen..."
Gat in de markt
Op het platteland was er in die begintijd van de Reformatie een groot tekort aan predikanten. Dat „gat in de markt" werd opgevuld door ziekentroosters, soms legaal, soms ook zonder enige bevoegdheid of geschiktheid. Er zou uit de akta een hele bloemlezing samen te stellen zijn van klachten over en problemen met ziekenbroeders.
Sommigen hielden zich zeer bescheiden binnen de perken van hun opdracht: zieken bezoeken en troosten, hoogstens een stichtelijk woord spreken, maar in geen geval Doop of Avondmaal bedienen, want „de administratie der sacramenten" komt niemand toe dan de dienaren! Maar anderen vatten hun taak ruimer op en deden volledig het werk van een predikant. Lekte dat uit, dan werden geen halve maatregelen genomen!
Op de Provinciale Synode van ZuidHolland (1619) rapporteerde de classis Leiden dat een zekere Walick Maertensz, door de remonstranten in Gouda geëxamineerd (dat was natuurlijk al geen aanbeveling!), in Noordwijk preekte en doopte. De synode had er geen moeite mee uit te spreken dat dit „onwettelijck van hem gedaen" was, en daarom werd hij „van sijn gepretendeerden dienst afgeset ende gesuspendeert vant gebruyck des H. Avontmaels".
Bovendien ging er een verzoek naar de Magistraat van Leiden om „hem van sijn sieckenbesoeckersampt aff te stellen" en een vermaning naar de persoon in kwestie om „hem leersaem te dragen".
Onderzoek
Bij gebrek aan academisch gevormde dienaren van het Woord moest men weleens roeien met de riemen die voorhanden waren. Na een onderzoek door de classis kon aan gewezen roomse geestelijken, schoolmeesters, handwerkslieden, bij gebleken geschiktheid, toestemming worden verleend de kansel te bekUmmen. Dat gold ook voor bona fide ziekentroosters, maar zij hadden echt niet een schreefje voor omdat ze praktische ervaring konden aanvoeren.
Dirck Sieckenbesoecker, zoals hij gemakshalve werd aangeduid (zijn naam was Dirck van Mumbeke) kreeg in 1600 van de classis Dordrecht te horen dat hij zijn preekvoorstel moest overdoen omdat zijn kennis en gaven „insufficant" (onvoldoende) waren.
En Samuel Mayus, ziekentrooster in Den Haag, werd in 1603 als predikant begeerd door de gemeente Strijen, maar de classis Dordrecht wilde slechts toestemming geven voor zijn bevestiging wanneer hij bereid was eerst nog enige maanden te oefenen.
Dat overigens aan begaafde mannen onder de ziekentroosters niets in de weg werd gelegd bewijst het geval van Cornelis Christiaensz (alias Cornells de Crancbezoecker), die in Dordt had gewerkt en in april 1587 beroepen was te Heinenoord. De classis besliste vlotweg dat „eenen dienaer van Dordrecht" hem op 7 juni in Heinenoord mocht bevestigen.
Menselijkheid
Bij de strenge eisen die werden gesteld aan ziekentroosters die dominee wilden worden verloren de kerkelijke vergaderingen de menselijkheid toch niet uit het oog. Dat blijkt duidelijk uit een interessant geval waarmee de Provinciale Synode van Groningen in 1619 te maken kreeg.
Een zekere Jan Wilckes, ziekentrooster in Appingedam, was als predikant beroepen te Sol werd. Maar dat feest kon niet doorgaan, want de classis had hem „inhabel ende unduchtig" bevonden.
Intussen kwam aan het licht dat hij op de zaak vooruitgelopen was, want, hoewel nog niet geëxamineerd, had hij „ohne consent dess classis geprediget ende die sacramenta geadministreert"... Toen hij voor de synode verscheen om zich te verantwoorden bekende hij zeer „gepeccéret" (gezondigd) te hebben, al wist hij wel een verzachtende omstandigheid aan te voeren.
Vooraanstaande personen hadden hem verzekerd dat zijn zaak al in kannen en kruiken was. Men eiste van hem dat hij man en paard zou noemen, wat hij ook deed. Nadat hij „mit sonderlinghe leedwesen sine schuit bekent ende dem synodo um vergiffenisse gebeden" had, en uiteraard beterschap beloofd, kon het examen voor de classis alsnog doorgaan, niet omdat hij dat verdiend had, maar „uit mitlijden ende gratie tegen Sijn persoen"... Ook een synode kon blijkbaar weleens genade voor recht laten gelden!
Haken en ogen
Het is nu wel duidelijk dat een ziekentrooster niet zómaar predikant kon worden, maar hoe werd men ziekentrooster? Regel was dat men door de kerkeraad „genomineerd en verkozen" werd. Doch al spoedig kreeg de (stedelijke) overheid een dikke vinger in de pap en eisten de hoge heren het recht van benoeming op. Dat gaf nogal eens haken en ogen tussen kerkeraad en magistraat. En het hoeft nauwelijks te worden gezegd dat geschillen bijna altijd in het voordeel van de overheid werden beslist. Omdat er voor deze functie nogal animo was werden aan de aanstaande ziekentroosters behoorlijke eisen gesteld. Wie op de nominatie wilde komen moest vooraf ten overstaan van de kerkeraad „proponeren, in de bekentenisse des geloofs en in den catechismus geëxamineerd worden, en beloven zijn ambt bij de kranken getrouw waar te nemen". Slaagde men voor het examen en werd men aangesteld, dan was er sinds de Nationale synode van Dordrecht (16181619) de verplichting om de Drie Formulieren van Enigheid te ondertekenen.
Hun taak werd meestal nauwkeurig omschreven. Zo moesten ze in de stad Dordrecht niet alleen de zieken bezoeken, maar ook catechisatie geven in het Leprozenhuis en onderwijs geven aan hen die door de diaconie werden onderhouden. De Provinciale Synode van Zuid-Holland bepaalde in 1620 dat ziekenbezoekers in de Gast- en Armhuizen de „vermaning" moesten doen. Dat werd echter door sommige ziekentroosters opgevat „predicatieswijse". De synode stelde daarom nog eens nadrukkelijk vast dat preken het werk is van predikanten. Ziekentroosters mogen slechts „capitatim", dat wil zeggen hoofdzakelijk, onderwijs geven in de gronden van de religie. Dat onderscheid wordt tot op de dag van vandaag nog gemaakt in de kerkorde van de Ned. Herv. Kerk, die de bediening van het Woord reserveert voor de predikanten, terwijl hulppredikers en kandidaten alleen bevoegd zijn tot de verkondiging van het Evangelie.
Niet lucratief
Dat lidmaten soms stonden te dringen om ziekentrooster te worden, was niet omdat het „ambt" zo lucratief was. Wie 200 gulden per jaar kreeg en een vrije woning, had zeker niet te klagen. Voor dat lage salaris moest een ziekentrooster véél werk verzetten en het gevaar van besmetting riskeren.
En dan hadden de ziekentroosters in de gemeente nog een vorstenleven, vergeleken met hun collega's in het leger en op de vloot van de koopvaardij! Want daar vond een ander deel van hen een breed arbeidsveld.
In het leger ziekenbezoekers aan te stellen naast de predikanten — constateerde de Zuidhollandse synode te Leiden in 1600 — daartoe zijn mijne heren Staten niet kwalijk gezind. Een jaar later vergaderde de synode te Gouda, waar nog eens werd onderstreept dat het hoognodig was, dat er voor het leger meer ziekentroosters beschikbaar kwamen, „weickers dienst men des winters bequaemelijck op de schanssen sal mogen gebruijcken".
Men kan zich wel een beetje voorstellen dat zo'n post niet zeer aantrekkelijk was. Midden in de Tachtigjarige Oorlog, onder soldaten die een vesting belegeren, en met hen alle gevaren van de oorlog en alle ontberingen van de winter trotseren...
Schepen en koloniën
De ziekentroosters op de schepen en in de koloniën... Dat is weer een verhaal apart. Reeds op de Particuliere Synode van Noord-Holland in 1607 werd de noodzaak uitgesproken orde op zaken te stellen wat betreft „het uytsenden der persoenen die tot sieckentroosters ende vermaenders op die schepen ofte tot kerckendienaers aldaer te lande (Oosten West-Indië) souden mogen werden gebruijckt".
Nu was het — zo werd geconstateerd — dikwijls een zaak van een plaatselijke gemeente, hoogstens van een classis, maar de synode werd er niet in gekend. Blijkbaar wilde de kerk enige greep krijgen op de uitzending. Dat was geen onbillijke eis, gezien de kwaliteit van de uitgezondenen, die vaak weinig capabel waren voor hun taak, of een leven leidden dat niet door de beugel kon...
Dat de zaak niet tot algemene tevredenheid werd opgelost bewijst een uitspraak van de Particuliere Synode van Zeeland, gehouden in 1618 te Zierikzee: „Hoe men best zal practiseren dat de heydenen in Oostindien mochten werden bekeert tottet christengeloove, dewijle de studenten ende sieckentroosters, derwaerts gaende, gemeynelijck seer ongeoeffent sijn?"
Afgebakende taak
De klacht over de „ongeoefendheid" van de varende ziekentroosters zal in z'n algemeenheid niet onjuist zijn geweest. Overigens had de pastor aan boord ook niet een overmaat van theologische kennis nodig. Zijn taak was zorgvuldig afgebakend. Aan de maaltijd moest hij voorgaan in gebed en zo mogelijk een hoofdstuk lezen uit de Heilige Schrift.
's Zondags las hij een preek of een stichtelijke verhandeling voor. En zonodig verleende hij bijstand aan de zieken. Wanneer hij, behalve de Bijbel, het Huysboec van Bullinger en de Ziekentroost van Cornells van Hille bij zich had, was hij voldoende toegerust. Zelf preken was er niet bij, de sacramenten bedienen nog minder.
Zelfs de wijze waarop ziekenbezoek moest worden gedaan was voorgeschreven. Hij moest „staande bij de zieken ene vermaning doen". Zo weinig persoonlijk was het pastoraat dat het de pastor niet toegestaan was er bij te gaan zitten, en dat hij ook niet echt in gesprek kwam met zijn patiënt, maar eigenlijk alleen een mini-preekje mocht houden.
En dat laatste nog niet eens in eigen bewoordingen, naar de behoefte van de zieke, maar met de formuleringen van de Ziekentroost van Van Hille. Een werkje dat nog altijd is opgenomen achter in ons psalmboek en dat overigens rijk van inhoud is. Het spreekt onomwonden uit wat ziekte en zonde is, maar het getuigt ook van Hem Die ziekte en zonde op Zich wilde nemen.
Maar de wijze waarop het gebruikt moest worden, beprekend en belerend, is natuurlijk niet onze manier van pastoraat bedrijven. En het is de vraag of het ook toen de geëigende manier was om de zieke werkelijk te troosten...
Ergerlijck leven
Van de ziekentroosters aan boord en in de overzeese gebiedsdelen hebben we niet zo'n gunstig beeld. Al zullen ook onder hen goede uitzonderingen zijn geweest, van verschillenden geldt dat ze „zich aan een ergerlijck leven overgaven, daerse doch boven anderen behoorden uit te munten in heyligen wandel ende godssaligheydt". Trouwens, ook de predikanten die zich beschikbaar stelden voor koopvaardij en zending waren in die tijd zeker niet de besten in hun soort...
Maar hoe staat het met de ziekentroosters „aan de wal"? Vallen zij allen onder de diskwalificatie van een historicus: „een halfslachtig soort van lieden"? Onder hen zijn zeker mannen geweest die hebben geprobeerd de predikanten te overtroeven.
Soms werden ze leider van een conventikel, waar leer of leven van de dominees werden beoordeeld en zelfs veroordeeld. Daardoor stonden ze bij een gedeelte van de gemeente in aanzien als mannen met een diep-geestelijk inzicht. Anderen daarentegen ergerden zie eraan „dat zij in hooveerdighen gestaltenisse met lange paruyckcn, of eyge..lange hayrlocken gingen sweven door de stadt om de siecke ende ellendige te vertroosten".
Toch moeten we hen zeker niet allemaal over één kam scheren. Zij die ontspoorden kwamen natuurlijk eerder in het nieuws dan de velen die in stilte, met grote trouw, en soms met gevaar voor hun leven, hun werk deden. En er zij ook ziekentroosters geweest die met bijzondere gaven waren bedeeld, en die deze gaven hebben gebruikt, onder ander door het uitgeven van stichtelijke geschriften. Op een klein eerherstel heeft deze vergeten categorie zeker wel recht.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 maart 1985
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 maart 1985
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's