Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Busken Huet, van predikant tot politicus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Busken Huet, van predikant tot politicus

Vlijmscherpe kritieken „met de humor van een haai"

14 minuten leestijd

Honderd jaar geleden — op 1 mei 1886 — werd Conrad Busken Huet levenloos aangetroffen aan zijn schrijftafel in zijn woning te Parijs. Hij was geveld door een beroerte, Aan een zeer ef leven was een eind gekomen: hij stierf in het harnas. De laatste zin die hij geschreven had, was karakteristiek voor zijn schrijftrant: „Geen Hollands auteur heeft de laatste 50 jaar een Hollands boek geschreven, proza of verzen, hetwelk voor Europa als een aanwinst beschouwd is." Typerend was het dat deze strijdvaardige st, die zich vooral in Nederland vele vijanden had gemaakt, begraven werd zonder dat er maar één Hollander tegenwoordig was. Het bericht van zijn overlijden bereikte ons vaderland te laat.

Bijna zestig jaar eerder, op 28 december 1826, zag Huet in Den Haag het levenslicht. Hij werd geboren in een cultureel hoogstaand gezin van oorspronkelijk Franse (hugenootse) afstamming. De Bartholomeusnacht (23 op 24 augustus 1572), waarin te Parijs vele protestanten werden vermoord, vluchtten zulke Fransen naar het noorden. Zelfs zoveel dat al op de Synode te Dordrecht 78 een regeling tot stand gebracht werd met betrekking tot de Waalse kerken. Ze kregen eigen kerkeraden, eigen synodes, maar niet de status van een kerkverband.
Na de val van Antwerpen (1585), zochten wederom vele vluchtelingen hun heil in het noorden. En na 23 oktober 1685 kwam uit Frankrijk zelf nogeens een stroom vluchtelingen in beweging na de opheffing van het Edict van Nantes door Lodewijk XIV. Door dit feit groeide de Waalse kerk vanzelfsprekend en tot die Waalse kerk behoorde ook de familie Huet.
Toen Conrad Busken geboren werd, woonde deze familiederhalve al zo,'n jaar in Nederland. In die familie kwam men relatief veel Waalse predikanten tegen en wonderbaarlijk was het ook niet, dat ook Conrad Busken Huet ;iden werd opgeleid tot predikant, hij was de vierde uit een gezin van tien kinderen, die allen in leven bleven, wat wel iets bijzonders was in de 19e eeuw in verband met de hoge kindersterfte.
Voordat hij in april '44 te Leiden arriveerde, volgde hij de Latijnse school en in Delft op de Akademie privaatles Hebreeuws, omdat die taal in Leiden niet gegeven werd.

Studie theologie
Overigens is de naam Busken een naam, gegeven door zijn vader, voornamelijk omdat deze het zo voornaam vond staan. Diens moeder had namelijk Busken als achternaam en pa Huet wilde graag deze naam behouden.
De jonge Huet ging dus theologie studeren, hoewel van het begin af bleek dat hij allesbehalve uitsluitend geboeid was door die theologische studie. Het studentenleven en de literatuur trokken meer. In het bijzonder in het eerste studiejaar heeft hij meer gefeest en gebiljart dan gestudeerd. En de liefde voor literatuur had hij van huis uit meegekregen.

Doordat zijn familie tweetalig was, had Huet ook kennis van twee literaturen (wel beter van de Franse overigens dan van de Nederlandse) en die aandacht voor de buitenlandse letterkunde zou later nog menigmaal blijken.
Dat deze Huet zich zou laten overtuigen door de orthodoxie, was eigenlijk niet te verwachten. Integendeel, juist in de jaren veertig kwam het modernisme !tten (als tegenhanger van het :il) en voor die stroming was Huet zeer vatbaar. Zowel in Groningen als in Utrecht en Leiden wist het modernisme grond onder de voeten te krijgen. De Groninger richting met Hofstede de Groot was voorgegaan. In Utrecht werd 1846 Opzoomer benoemd en in Leiden kwam in 1845 de modernist Scholten onder wiens invloed ook Busken Huet geraakte.
Het gezin Huet was trouwens niet orthodox: „Ons gezin was wel kerks, maar niet van liet Réveil." Huet werd dan ook uw in vrijzinnige richting gedreven. J. H. Scholten trachtte steeds in zijn colleges aan te tonen dat alleen hetgeen voor het menselijk verstand aanvaardbaar is in de Bijbel, kan worden geloofd. Dan valt dan de leer van de Drieëenheid er wel buiten, alsmede de leer der plaatsbekleding door het offer van Christus. Ook werd de godheid van Christus gelochend. De predestinatie werd ontkend. Men proclameerde de vrije wil en de bijzondere openbaring werd verworpen. Wat dat betreft had de Duitser David Friedrich Strauss (1808-1874) met in 1835 verschenen Das Leben Jesu al een verwoestende invloed uitgeoefend.

Predikant
In 1848 kwam Huet door zijn kandidaats heen. Hij stond toen voor een keuze: doorstuderen voor zijn doctoraal of naar Zwitserland gaan om zich te bekwamen in de Franse taal. Het laatste deed hij door studie te Lausanne en te Genève van najaar '48 tot de zomer van '49. Toen hij vervolgens uit Zwitserland terugkwam, weigerde men hem eerst proponentsexamen af te laten leggen en een getuigschrift van goed gedrag mee te geven. Dat alles was nog een gevolg van een studentenrelletje in '46, waar Busken Huet bij betrokken geweest was, zij het op een afstand.
In december '49 gelukte het hem toch examen af te leggen en in 1851 werd hij Waals predikant te Haarlem, waar hij tot 1862 in functie zou zijn. Daar maakte hij naam als modern predikant en het kon bijna niet anders, of Huet moest op een gegeven ogenblik buiten de kerk belanden. Het werd ook Huet zelf duidelijk dat hij met zijn opvattingen niet langer leiding kon geven aan een orthodox kerkgenootschap, dat hij in feite helemaal niet meer in een kerk thuishoorde.
In 1862 legde hij dan ook om gemoedsbezwaren zijn ambt neer: hij nam ontslag als Waals predikant. Het betekende het einde van zijn theologische loopbaan. Zijn stichtelijke kritiek ging nu over in literaire kritiek, want hij stortte zich geheel op de literatuurbeoefening, zijn grote liefde. Hij bleek vooral aanleg te hebben voor de letterkundige kritiek en de geschiedschrijving van de letterkunde. Als voorbeeld koos hij de beroemde Franse criticus Sainte-Beuve 1804-1869), die steeds speurde naar de mens die zich uitspreekt in het werk.
Dit verzamelen van mensenkennis houdt niet alleen in de kennis van de mens die de auteur is, rnaar ook kennis van de mensen die de schrijver heeft uitgebeeld. Pas na de Eerste Wereldoorlog zou, zij het aanvankelijk aarzelend, een andere literatuurbeschouwing naar voren komen, namelijk een literatuurbeschouwing die het werk los van de auteur wilde zien.

De Gids
Huet aanvaardde na zijn predijkantschap eerst een baan als journalist bij de firma Enschedé aan de Opregte Haarlemse Courant. In 1863 werd hij vast medewerker van De Gids. In deze periode kwam hij dus ook in aanraking met Gids-redacteur Potgieter, die aangetrokken werd door de kritiek en de arbeidzaamheid van Busken Huet. In deze jaren ontstond een hechte vriendschap tussen hen. Huet verkreeg dan ook van Potgieter een vaste rubriek in De Gids, waarin hij als criticus de middelmatigheid meedogenloos afstrafte.
Overigens was het tijdschrift De Gids voor Huet slechts een incident in zijn leven in tegenstelling tot Potgieter. Hij was mederedacteur van 1863-1865. Het betekende tevens een bloeiperiode voor het tijdschrift. Potgieter zelf kreeg er ook weer zin in: hij hervatte zijn kritiek in deze jaren. Het werk van allerlei tweederangs figuren moest het ontgelden en ook de buitenlandse literatuurstudies werden voortgezet.
In 1865 echter was Huet genoodzaakt de redactie te verlaten. Hij schreef enkele artikelen, waarin hij zich distantieerde van het liberalisme van de machtige Thorbecke. De publikatie Een avond aan het hof gaf de doorslag. Potgieter steunde Huet en beiden zeiden de redactie vaarwel.

Indië
Daarna werden de kritieken van Huet zeldzamer. Huet moet toch enigszins het gevoel hebben gehad er niet meer bij te horen. Potgieter, een echte liberaal, kon hij eigenlijk ook niet volgen. Toen hem dan ook door de toenmalige minister van koloniën een vrije overtocht naar Indië aangeboden werd, accepteerde hij dat direct. In Indië werd hij redacteur van De Javabode. Hij etaleerde zich wederom als criticus, nu met een meer journalistiek karakter. Zelfs dirigeerde Huet dit blad als redacteur vanuit Parijs, waar hij sinds 1876 woonde.

Huet als criticus
Als we het totale oeuvre van Busken Huet overzien, dan moeten we concluderen dat zijn grootste belang gelegen is in het kritische werk, zonder nu al het andere te bagatelliseren. Als cultuurhistoricus heeft hij immers ook interessante passages op zijn naam staan.
De kritieken waren voor onze landgenoten bepaald niet aantrekkelijk. Het lijkt er wel op alsof Huet een geweldige hekel had aan de Nederlanders. Dat is echter schijn. Eigenlijk had Huet niets tegen de Nederlanders, maar wel stelde hij hoge eisen. Hij vond ze wel „hulpvaardig" en zelfs „beminnelijk", maar hij had ze toch graag anders gewild: wat minder „onbeduidend en saai, wat ontvankelijker voor spot en ironie, wat ernstiger en minder uitgestreken." Sommige kritieken werden hem door zijn tijdgenoten bijzonder kwalijk genomen, vooral wanneer hij minder gunstig oordeelde over toen gevierde schrijvers als Jacob Cats, Hendrik Tollens en Jacob van Lennep. Nu verstond Huet inderdaad de kunst om zich op een zo snel mogelijke manier vele vijanden te maken. Een mooi voorbeeld daarvan is nog steeds zijn kritiek op Jacob Cats (het „hoogtepunt" van zijn artikelen in De Gids). Juist op dat moment waren er in ons land heel wat edities van vader Cats in omloop. En omdat Cats weer druk verkocht werd, heeft Huet een groot stuk aan hem gewijd. Hij begint dan met een negatieve beschouwing:
„In het leven van elk rechtgeaard Nederlander der 19e eeuw behoort een ogenblik aan te breken dat hij ophoudt ten aanzien van Cats slechts onverschilligheid te koesteren: een dag en een uur dat hij al de werken van die rijmelaar en kwezel opzij duwt met geheel de fiere weerzin die zulk een erbarmelijk karakter, een zo ergerlijke middelmatigheid, een zo gemene en zo gemeenmakende geest de weldenkende moet inboezemen. Al hetgeen er onhebbelijks wezen mag in onze landaard is weleer vlees geworden in de persoon van Jacob Cats."
En zo gaat Huet nog een poosje door. Dat hij daarbij ook behoorlijk over de schreef gaat, behoeven we hier niet omstandig uit te leggen. Wel moet gezegd worden dat Huet aan het eind van zijn tirade wat genuanceerder zijn kritiek gaat uiten, maar wat gezegd is, is intussen gezegd. Zijn kritieken konden dus vlijmscherp zijn, maar waren vrijwel altijd in een geweldige stijl neergepend en zeker niet zonder humor. Maar het was wel „de humor van een haai".

Waardering van Tachtig
Wat Huet vooral van zijn tijdgenoten vervreemdde, was de pessimistische, spottende hoon van zijn kritiek: hij beschouwde Nederland als een uitgedoofde natie en de hoop op een letterkundige herleving had hij uiteindelijk ook opgegeven. Ook in de nieuwe generatie der Tachtigers, inclusief Jacques Perk, zag hij niets bijzonders. Ondanks dat hebben de Tachtigers hem als kritisch baanbreker geëerd. Lodewijk van Deyssel sprak zelfs van „de beste schrijver van zijn tijd en de enige verstandige letterkundige in een heel gezelschap domme lieden."
De Tachtigers hebben Huets 25 delen omvattende Litterarische Fantasiën en Kritieken goed bestudeerd. Kloos schreef in zijn Nieuwere Literatuurgeschiedenis: „Zijn gedachten over literatuur zijn die van een gezond en degelijk man, een gezeten burger, die de kunst bemint. Wie later wil weten, hoever de besten uit den tijd van 1840 het in literaire ontwikkeling hebben gebracht zal slechts de Litterarische Fantasiën behoeven op te slaan, om zijn weetlust bevredigd te zien." En Kloos vond Huet zo geweldig, dat hij het hem niet kwalijk nam dat hij blind was geweest voor de opkomst van een nieuwe generatie schrijvers: „Laat dan niemand zich boos maken, omdat Huet Zola niet kan verstaan." En: „Doch laten wij het den grooten prozaïst hierover niet te lastig maken."
Hoewel we enerzijds de grote kwaliteiten van Busken Huet als literair criticus (de kritiek stond toentertijd nog maar in de kinderschoenen) niet gering moet achten, moeten we het anderzijds toch wel betreuren dat er bij deze begaafde schrijver van een christelijk-kritische benadering vrijwel geen sprake is. Zelfs valt hij vaak datgene aan, wat ons dierbaar is.

Overig werk
Tot slot nog iets over het resterende werk van Huet. Zijn eerste novellen werden in 1854 verzameld in het boekje Groen en Rijp onder de schuilnaam Thrasybulus (= Koenraad). In de afdeling Groen staan de studentenschetsjes, de afdeling Rijp laat al wat kritisch werk zien, inclusief een paar lezingen. Deze eerste novellen van Huet werden vrij gunstig ontvangen.
Opvallend is in die tijd al de aandacht van Potgieter voor zijn latere vriend. Potgieter noemde Huet naar aanleiding van Groen en Rijp een talent: „Huet was in staat in het gemoed van een ander door te dringen." Ook naar aanleiding van Overdrukjes (schetsen en verhalen) was Potgieter in het jaar 1859 zeer positief. Hij stelde ze op één lijn met de Studententypen en de Camera. Overdrukjes verscheen in 1858 naast de Brieven over den Bijbel, ontstaan door een voortdurende briefwisseling met zijn aanstaande verloofde Anne van der Tholl. In deze brieven (verdeeld over twaalf afdelingen) kunnen we al zijn afscheid van domineesland zien. Hij verdedigde hierin namelijk in populaire vorm het goed recht van de bijbelkritiek. Dat werd uiteraard van literaire zijde zeer toegejuicht, terwijl het vanzelf werd afgekeurd door de orthodoxie.
Merkwaardig is overigens dat de publikatie uitkwam bij de firma Kruseman, want deze gaf veel orthodox werk uit, b.v. de dichtwerken van Willem Bilderdijk en Isaac da Costa.

Geen romanschrijver
Huet schreef ook een roman, getiteld Lidewyde (1868). Doordat Huet tamelijk realistisch schilderde, maakte het boek in die jaren nogal wat sensatie.
Huet wilde namelijk met deze roman laten zien dat „passie" een eerste en laatste vereiste moet zijn van het kunstwerk. Hij begon eraan vrij kort na de De Gidscrisis.
Er waren, naast de „passie-reden", nog andere redenen om dit boek te schrijven, nl. om te laten zien hoe het niet moest (hij had Van Lenneps Klaasje Zevenster voor ogen), om te bewijzen dat hij nog wel wat anders kon dan alleen kritieken schrijven en ook om „de sluiers van de Hollandse samenleving anno 1867 af te rukken." Maar Huet bewees met deze roman (ook al was het dan min of meer de aankondiging van de nieuwe romankunst van 1880) alleen maar dat hij geen romanschrijver was.
Tot die conclusie kwam ook in 1981 een werkgroep onder leiding van dr. M. H. Schenkeveld („er is op Lidewyde als kunstwerk veel aan te merken", een werkgroep die toen voor een rijk geannoteerde heruitgave zorgde. De personen zijn bij Huet niet meer dan papieren bedenksels. Wat dat betreft had hij wat beter moeten kijken naar de beschrijving van karakters bij een ook door hem bewonderde Bosboom-Toussaint. Verder heeft Huet steeds de neiging het woord te nemen. De roman telt ook te veel wijdlopige beschrijvingen en Huet weet geen gewoon, gesproken Nederlands te schrijven.
Daarnaast moeten we principiële bezwaren uiten. Frans Coenen al stelde dat Huets roman is geschreven als door een schooljongen op vakantie: zich pas bevrijd hebbend van de knellende theologische band, onderzoekt hij wat voorheen niet mocht, „het prikkelend wereldsche en bandeloos-passionele leven der zinnen." Over Lidewyde kunnen we niet enthousiast zijn, ook al trachtte Rob Wolfs in Spektator (jrg. 14, nr. 6) Lidewyde meer tot zijn recht te laten komen.

Cultuur-historicus
Meer waardering kunnen we opbrengen voor Huets werk op cultuur-historisch terrein. Hij heeft daarmee naam gemaakt na zijn terugkeer in Europa. Hij bestudeerde kunstgeschiedenis in ruimere zin en gaf op voorbeeld van de Fransman Taine zijn kunstbeschouwingen in de vorm van reisindrukken weer. Daartoe behoort bijvoorbeeld Het land van Rubens.
In 1878 maakte hij een cultuurtocht door Vlaanderen en de Ardennen en zo zijn deze Belgische reisherinneringen ontstaan. Rubens was voor Huet dè Belg. Vandaar de titel.
Het meest bekend zou echter worden Het Land van Rembrandt (1882-1884), een grote cultuur-historische studie van Nederland: „Studiën over de Noordnederlandse beschaving in de zeventiende eeuw." Als inleiding schilderde hij de vier voorafgaande eeuwen met telkens als middelpunt één typisch vertegenwoordiger van die eeuw. Zo heeft hij het achtereenvolgens over Olivier van Keulen, Jan van Blois, Thomas a Kempis en Erasmus.
Daarna behandelde Huet de zeventiende eeuw zelf met diverse facetten, zoals het geloof, de wetenschap en de kunsten, waarbij talrijke uitweidingen afwisseling en verdieping brengen.
Door zijn veelzijdigheid en samenstelling is dit boek nog steeds aantrekkelijk, zeker voor liefhebbers van de geschiedenis, hoewel het wetenschappelijk niet van ontzettend hoge waarde is. Huet zocht namelijk geen objectiviteit. En dat is maar gelukkig, want anders zou het boek veel minder leesbaar geworden zijn.
Hij heeft dus meer als letterkundige dan als historicus gearbeid. Naar volledigheid heeft Huet ook niet gestreefd. De slotzin immers luidt: „De beste historiestijl, heeft men in onze dagen naar waarheid gezegd, is nog altijd de stijl van Rembrandt: veel weglaten, veel overdrijven, en op een klein getal feiten of beweegredenen veel licht doen vallen." Vanzelfsprekend moet ook Het Land van Rembrandt kritisch gelezen worden, maar dan blijft er toch altijd nog veel te leren en te genieten over.
Conrad Busken Huet is al met al een betekenisvol Nederlander geweest, ook al hadden we hem graag op een ander spoor gezien. Als criticus en cultuur-historicus blijft hij echter waarde behouden

Drs. J. Schipper is docent aan de Jacobus Fruytierscholengemeenschap te Apeldoorn en eindredacteur van het tijdschrift De Reformatorische School (DRS).

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 mei 1986

Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's

Busken Huet, van predikant tot politicus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 mei 1986

Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's