Onderwerping
Wees mij genadig, HEERE, want ik ben verzwakt; genees mij HEERE, want mijn beenderen zijn verschrikt! (Psalm 6:3)
Hier, waar David Gods erbarmen inroept, wordt te beter openbaar, dat hij met de woorden toorn en grimmigheid (vs. 2), geen woede of onmatige strengheid bedoeld heeft, maar alleen het oordeel, dat God tegen de verworpenen uitvoert, die Hij niet lankmoedig als zonen spaart. Want zo hij over onbillijke hardheid van straf zich beklaagd had, zou hij er nu alleen bijvoegen: Matig U, opdat Gij niet in het straffen de maat der misdaad te buiten gaat.
Door zich dus alleen op de barmhartigheid te beroepen, toont hij, dat hij niets anders wenst, dan dat niet naar recht en verdienste met hem gehandeld worde. En opdat God meer geneigd zij om te vergeven, zo betuigt hij, dat hij schier uitgeput is. Want hij noemt zich niet zwak omdat hij ziek is, maar omdat hij neergeslagen en verbroken is. Daar wij nu weten, dat God met het opleggen van straffen dit doel heeft, nl. om ons te vernederen, zo is de deur Zijner H barmhartigheid geopend, zodra wij door Zijn roeden tot onderwerping gebracht zijn.
Joh. Calvijn
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 6 oktober 1986
Reformatorisch Dagblad | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van maandag 6 oktober 1986
Reformatorisch Dagblad | 12 Pagina's