Nederlandse cultuur, een misverstand
Beknopte economie van onze eigen nationale Toonkunst te boek gesteld
Dat de Nederlander in het buitenland niet als een groot cultuurminnaar staat aangeschreven, zal de lezer niet onbekend zijn. Cultuur behoort in ons land niet tot de eerste levensbehoeften. Iemand die zijn tijd voor het grootste deel doorbrengt met het lezen van boeken of het luisteren naar klassieke muziek, noemen we erudiet, maar we vragen ons daarbij wel af waar de beste man van leeft. Andere landen waar zulke mensen meer voorkomen dan bij ons, bezien we met enige argwaan: ach, die Fransen... luchthartig volkje; och, die Duitsers... echte diepgravers. Een zeker cultureel minderwaardigheidsgevoel is ons daarbij niet vreemd, want we hebben ondertussen niet geschroomd ons aan de Franse en Duitse cultuurbronnen te laven.
Een enkel citaat ter illustratie, ontleend aan het "Muzikaal Tijdschrift" van 1 mei 1841: "... doch gij kent toch wel het groote zwak aan onze natie eigen; vele zaken moeten van vreemde oorden en door vreemdelingen worden vooruitgezet, wil het goed zijn; en in andere opzigten zijn wij zoodanig met onszelven ingenomen, dat wij werkelijk onze uilen voor valken aanzien; onze nationaliteit is dus zeer inconsequent".
Hoewel we het fijn vinden dat 'onze' Nachtwacht tenminste in ons eigen Rijksmuseum hangt, moesten we wel even slikken toen er nog niet zo heel lang geleden tien miljoen op tafel moest komen voor de aankoop van een portret van Rembrandt als nationaal geschenk aan het 100-jarig Rijksmuseum. Ons geld kunnen we wel beter besteden!
Misverstand
Aan cultuurpromotie in het buitenland bijvoorbeeld. Het Concertgebouworkest naar Amerika, en inderdaad, ze spelen daar nog enkele werken van Nederlandse bodem ook. Rudy Kousbroek schreef in 1972 in NRC/Handelsblad: „De cultuur in Holland is een oud misverstand. De mensen denken dat het iets anders is. Wat, dat weet niemand precies. Misschien verwarren wij het wel met boter (...) De productie ervan werd gestimuleerd en bevorderd, maar het eten van boter werd beschouwd als een overbodige luxe.
Nederlanders zijn nu eenmaal sober: zij vragen erg weinig voor zichzelf".
Op onze vruchtbare bodem schijnt alles vanzelf te groeien, behalve muziek. Nieuwe muziek wordt met reserve ontvangen. Dat maakt componisten voorzichtig en doet ze bij gebrek aan eigen geestelijke bodem, de blik slaan op het buitenland: Duitsland en Frankrijk. Van een eigen Nederlandse muziek is nauwelijks sprake, of het moeten de in 'navolging van de Tsjechen en Hongaren geschreven folkloristische stukken zijn zoals de Piet Heyn Rapsodie van Peter van Anrooy of de suite "Oud Nederland" van Julius Röntgen. Men zou zich kunnen afvragen wat dan typisch Nederlands zou kunnen zijn in muziek, maar het is beter te onderzoeken of er zoiets als een Nederlands karakter bestaat: hebben we misschien unieke trekken? Volgens dr. J. P. Heye en H. Viotta wel, maar wie de teksten van hun liederen heden ten dage leest, zou vermoeden dat beide stoere knapen zich, alvorens hun ontboezemingen aan het papier toe te vertrouwen, eerst hun Hollandse nuchterheid achter een stevig glas hebben afgelegd...
Calvinisme
Voor Nederland zou een ding typerend kunnen zijn: het calvinisme.
En al heeft dat ook een Franse oorsprong, we moeten toegeven dat het met de Nadere Reformatie een eigen Nederlands stempel heeft gekregen: strenge levensheiliging en soberheid. Maar heeft dat ook culturele gevolgen gehad? Ik geloof van niet. Cultuur paste nu net niet in het leven dat de oudvaders voor ogen stond. Vandaar dat ons land nog wel een Sweelinck kon voortbrengen, want deze internationaal vermaarde toondichter wortelde in feite nog in een voorreformatorische traditie.
Verbeeldingskracht
Vanwaar deze lange aanloop tot het bespreken van een tweetal boeken waarin de Nederlandse muziekgeschiedenis van 1815 tot 1985 beschreven wordt? Omdat het bij mij een licht gevoel van triestheid opwekt als ik constateer dat het Nederlands calvinisme op dit deel van de geschiedenis nauwelijks of geen invloed heeft gehad. O zeker, componisten als Van Bree en Verhulst (een van de begaafdste leerlingen van Mendelssohn) schreven braaf hun psalmen voor soH, groot koor en orkest, maar van soberheid, eenvoud, oprechte vroomheid is niets te merken. En in de toonkunst van de twintigste eeuw komt Gods Naam alleen nog voor in muziek, geschreven voor de rooms-katholieke eredienst. Wat Nederlandse cultuur had kufinen worden, namelijk geloofscultuur, is, wat de miaziek betfeft, geworden tot de zuinige toonkunst der voorzichtigheid. De Nederlander is niet als de Italiaan wiens ogen beginnen te schitteren als hij de naam Verdi hoort. Men leze maar eens het verslag dat Hildebrand ons doet van een concert in zijn schets "De Famihe Kegge", en we weten het al weer: die muzikanten, vreemde vogels eigenlijk, buitenlanders...
Asma en De Klerk?
Maar er is toch een Nederlandse orgelcultuur? Leo Samama, de schrijver van "Zeventig jaar Nederlandse muziek", wijdt er geen woord aan. Feike Asma wordt een keer genoemd en Albert de Klerk een keer of zes. Maar Nederlands is hun muziektaal niet, eerder Frans, Bourgondisch wellicht.
Voor cultuur is een ding nodig: verbeeldingskracht.
En die hebben we natuurlijk. Kijk maar naar de Deltawerken met als hoogtepunt de Oosterscheldedam. En plotseling liggen we niet meer wakker van die vijf miljard extra die daar in het water ligt?
We zijn maar wat trots op onze "technische prestatie". Geen wonder dan ook dat het beleid van de overheid ten aanzien van muziek nooit heeft uitgeblonken door vindingrijkheid. Muziek was meer een vorm van filantropie. Het is toch een schande te moeten lezen dat het de Duitsers waren die in 1940 de salarissen van de orkestmusici in een keer
optrokken tot boven de hongergrens...
Daarvoor was het inderdaad bittere armoe.
Daar heb ik van mijn leraren nog schrijnende verhalen over gehoord.
Veel informatie
Voor wie het interesseert, bevatten de werken van Reeser en Samama een schat aan gegevens. Daarbij moet gezegd worden dat Reesers boek een heruitgave is en reeds eerder in 1950 verscheen. Hij heeft het in bepaalde opzichten gemakkelijker gehad dan zijn jongere collega's. Zijn onderzoeksterrein had al een zekere afbakening door de tijdsafstand. Daardoor was hij Ook in staat een en ander wat relativerend te beschrijven, hetgeen de leesbaarheid van zijn boek ten goede komt. Daarentegen is de humor bij Samama ver te zoeken. Maar wat wil je als je wordt geroepen om een waardeoordeel te geven over componisten die eigenlijk collega's van je zijn. Ik sloeg nog eens een paar oude jaargangen van Mens en Melodie op en als je dan leest hoe omstreeks 1950 iemand als Sjostakowitsj gewoon werd weggeschreven, terwijl nu zijn symfonieën, voorzien van jubelende toelichtingen, regelmatig op de programma's van het Concertgebouw staan...
Klimaat
Dat Samama probeert tot een oordeel te komen, zal niemand hem kwalijk nemen, maar ten aanzien van de huidige generatie had hij dat beter achterwege kunnen laten. In plaats daarvan zou een bredere informatie over veranderingen in het geestelijk klimaat waarin de hedendaagse componisten zich bevinden, de waarde van de laatste hoofdstukken aanzienlijk hebben verhoogd. Toegegeven, over veel componisten laat Samama zich in aarzelende bewoordingen uit. Echter over een figuur is hij zeer beslist: Willem Pijper, algemeen beschouwd als Nederlands belangrijkste componist na Diepenbrock, moet als zodanig het veld ruimen voor Matthijs Vermeulen. Zowel de titel van het boek als de ondertitels van de afzonderlijke hoofdstukken zijn genoemd naar de bijnamen van Vermeulens symfonieën. Ik vind trouwens de beschouwing over het werk van Pijper de beste uit het boek en heel goed beargumenteerd
Oorlog
Interessante lectuur, ook voor de historicus. Men leze het verhelderende hoofdstuk over de Tweede Wereldoorlog en haar nasleep voor het Nederlandse muziekleven.
Beide boeken zijn rijk voorzien van heldere muziekvoorbeelden. Wie de moeite neemt ze door te spelen zal merken dat Nederlandse muziek altijd 'goed' in elkaar zit. Prutswerk is er niet bij. Degelijk van kwaliteit, dus toch een beetje calvinistisch?
N.a.v.: Eduard Reeser: "Een eeuw Nederlandse
muziek 1815-1915", prijs 65,90 gulden;
en Leo Samama: "Voorspel tot een nieuwe dag.
Zeventig jaar Nederlandse muziek 1915-1985",
prijs 69,90 gulden. Uitgave: Querido Amsterdam.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 november 1986
Reformatorisch Dagblad | 32 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 november 1986
Reformatorisch Dagblad | 32 Pagina's