Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kommer en kwel in de offshore

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kommer en kwel in de offshore

8 minuten leestijd

Voor veel ondernemingen heeft de goedkope olie van dit moment een gunstig effect op de bedrijvigheid. In de sector van de offshore-industrie is het echter sinds de prijsval van begin dit jaar kommer en kwel. De oliemaatschappijen schorten het zoeken naar olie en gas in de bodem van de Noordzee op. Toeleveranciers die installaties en apparaten vervaardigen om de natuurlijke rijkdommen boven water te halen moeten mensen ontslaan. Met dat sombere beeld op de achtergrond wordt over anderhalve week in de RAI te Amsterdam de tentoonstelling ,Holland Offshore '86" gehouden. "Een vakbeurs in het kader van de hoop", zo zegt een van de organisatoren.

Het speurwerk naar energievoorraden onder de Noordzee, later gevolgd


door de exploitatie van de ontdekte reserves, heeft er een geschiedenis


van zo'n kwart eeuw op zitten. In het begin van de jaren zestig voerde


de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), een joint-venture waarin


Esso en Shell op basis van gelijkheid samenwerken, als eerste boringen


uit buiten de kustlijn (=offshore) van West-Europa. Halverwege de jaren


zeventig kwam de productiestroom voor Nederland op gang.


De winning van olie en gas bleef niet langer beperkt tot de 38.000


vierkante kilometer van ons vasteland, maar breidde zich uit naar de


57.000 vierkante kilometer van het Nederlandse continentale plat. Eind


1985 stonden daar inmiddels 62 productieplatforms en lag er een


pijpleidingnet van 950 kilometer. Acht oliemaatschappijen traden op als


uitvoerders van de werkzaamheden: de NAM, Placid, Pennzoil, Unocal,


Conoco, Amoco en Mobil.

Ingrijpend

Tot voor kort kon men zeggen dat de offshore-industrie in haar vrij

jonge bestaan alleen maar stijgende of slechts licht dalende prijzen had

meegemaakt. Met de gebeurtenissen die in 1986 op de oliemarkt gestalte

kregen diende een nieuw fenomeen zich aan. De gevolgen zijn ingrijpend.

Vlak voordat de noteringen van ruwe olie kelderden uitte de Industriële

Raad voor de Oceanologie (IRQ), een belangenorganisatie van de

offshore-bedrijven, de verwachting dat het aantal platforms binnen vijf

jaar zou verdubbelen. Momenteel is er niemand meer die een dergelijke

optimistische prognose voor zijn rekening durft te nemen.

Een recente enquête van het ministerie van economische zaken onder de

oliemaatschappijen die opereren op de Noordzee toont de ernst van de

huidige situatie aan. In 1984 besteedden deze concerns in totaal 3,1

miljard gulden aan de offshore op het Nederlandse continentale plat.

In 1985 bedroegen de investeringen 3,6 miljard, een toeneming van 16

procent. Eind vorig jaar waren de betrokken ondernemingen van plan in

1986 circa 4,3 miljard in deze sector te stoppen, opnieuw een groei en

wel van 19 procent.

Hoe anders ziet de werkelijkheid van dit ogenblik er, uit. De maatschappijen schatten nu hun uitgaven over 1986 op slechts 2,8 miljard. Dat betekent een daling van maar liefst 35 procent ten opzichte 

van de aanvankelijke voornemens en eveneens een vermindering in

vergelijking met de bedragen van 1984 en 1985. Vooral de uitgaven ten

behoeve van nieuwbouwactiviteiten nemen sterk af. Zij worden bijna

gehalveerd.

Onzekerheid

De plotselinge terughoudendheid van de oliemaatschappijen, na de

geweldige groei in voorgaande jaren, valt volledig toe te schrijven aan

de lage prijzen en de onzekerheid in de oliewereld. Het zoeken naar

nieuwe bronnen vinden zij niet langer aantrekkelijk. Het risico dat de

hoge kosten later via de verkopen van de opgepompte energie niet worden

terugverdiend is te groot. Bovendien hangt er een aanbod-overschot boven

de markt, waardoor men de olie moeilijk kwijt kan.

Uiteraard treedt er een domino-effect op. Als de oliemaatschappijen

hun budget neerwaarts bijstellen gaan er immers minder orders naar de

toeleveranciers. We moeten hierbij denken aan een breed scala van

activiteiten: berekeningen en ontwerpen van ingenieursbureaus, seismisch onderzoek, aanleg van pijpleidingen, sleepdiensten,

bevoorrading, transport van personeel en natuurlijk de bouw van booreilanden en produktieplatforms met alle daarbij behorende onderdelen, zoals zware hijskranen, pompen, slangen, afsluiters,

een helikopterdek, besturings- en controlesystemen en gereedschap voor de werknemers.

Hoeveel mensen er hun brood verdienen in de offshore weet niemand precies aan te geven. Een duidelijke afbakening is namelijk moeilijk, omdat veel firma's zowel bij de offshore als bij de onshore betrokken zijn en voorts hun producten ook leveren aan afnemers buiten de gas- en oliewinning. De schattingen variëren tussen vijftien- en twintigduizend. Een telling van het ministerie van sociale zaken en werkgelegenheid leert dat er in de zomer van 1985 ruim vijfduizend mensen voor meer dan de helft van hun tijd buitengaats werkzaam waren.

Inkrimping

Over de precieze gevolgen van de ingezakte markt voor de werkgelegenheid bestaan geen alomvattende cijfers. „Het loopt nu hard terug", zo laat een ingewijde wel weten. Grootint BV, waar belangrijke delen van de platforms worden vervaardigd, behoort in ieder geval tot de ondernemingen die reeds een forse inkrimping van het personeelsbestand achter de rug hebben. In de voorbije maanden zijn zo'n driehonderd van de ongeveer duizend werknemers bij de vestigingen in Zwijndrecht, Dordrecht en Breda ontslagen. Ondanks die operatie draait het bedrijf volgens president-directeur J. de Groot op dit moment met een bezettingsgraad van slechts vijftig procent.

Evenals de concurrenten probeert Grootint de schade beperkt te houden door ander soort werk te zoeken. De markten zijn echter dun. „Met de afslanking hebben we een schot voor de boeg gegeven. Het eerste halfjaar van 1987 komen we wel door, maar als er dan niets verandert zijn verdere maatregelen onvermijdelijk", aldus De Groot. Hij voegt hieraan in algemene zin toe: „Veel ondernemingen-, zoals in de scheepsbouw, schakelden de afgelopen jaren over op offshore. Daar ging het immers goed mee. Nu het tij keert zitten we zodoende met veel te veel capaciteit".

Bij Smit-Lloyd in Rotterdam krijgen we een zelfde verhaal te horen. Deze firma heeft momenteel 568 zeevarenden in dienst. Per 1 april 1987 zijn er nog 389 nodig. De overtollige werknemers wordt, voorzover zij niet zelf opstappen, binnenkort ontslag aangezegd. Vooral het op de lange baan schuiven van de geplande activiteiten in blok F3 van de noordelijke Noordzee is voor de Nederlandse industrie hard aangekomen. De NAM was voornemens ruim twee miljard gulden in dit project te investeren, uitgesmeerd over een periode van vier jaar. In april maakte de directie echter bekend voorlopig af te zien van deze plannen. In eerste instantie gaat het om een uitstel van twee iaar.

Teleurstelling

In kringen van de offshore-sector heerst teleurstelling en ongenoegen over de beslissing van de NAM. Men twijfelt aan de deugdelijkheid van het argument dat geen uitzicht bestaat op rentabiliteit en verwijst daarbij naar een toespraak van enige tijd geleden van prof. S. Hengst. Volgens deze hoogleraar van de Technische Universiteit te Delft blijkt uit onderzoek van zijn studenten dat de kosten van de olie- en gaswinning op het Nederlandse continentale plat 8 a 9 dollar per vat bedragen.
Laag genoeg bij een huidige marktprijs van zo'n 15 dollar voor een  rendabele productie. Het schrappen van het project is dus niet louter een kwestie van gebrek aan winstgevend.
Een woordvoerder van de NAM te Assen heeft naar zijn zeggen weinig behoefte om op deze bewering te reageren. De berekeningen van de universiteit zijn hem niet bekend. Met nadruk zegt hij: „We moeten wachten op betere tijden. De olieprijs moet ver boven de twintig dollar stijgen om tot exploitatie te kunnen overgaan". Hervatting van het F3-project zit er voorlopig derhalve niet in.

De IRO heeft maanden geleden al, mede naar aanleiding van de berichten over F3, door middel van een telegram een noodsignaal doen uitgaan naar het kabinet en gewezen op de dreigende sluiting van een aantal specifiek op de offshore gerichte bedrijven. Een officieel antwoord is nooit ontvangen. Toch acht Den Haag deze bedrijfstak van groot belang. Hij werd door voormalig minister Van Aardenne verheven tot zogenaamde speerpuntsector, een veelbelovende sector voor de toekomst.

Thuismarkt

Mr. C. van Veen, voorzitter van de IRO, richtte zich vorige week tijdens een persconferentie ter gelegenheid van de naderende vakbeurs nog eens tot de overheid. Hij pleitte voor handhaving van een zekere thuismarkt in de zin van een verdere ontwikkeling van het continentale plat, zodat de kennis behouden blijft en de industrie haar capaciteiten kan omzetten in daden. Binnen de IRO leven ook wel ideeën, zij het niet uitgewerkt omtrent een bijdrage van de overheid aan een verbetering van de situatie. Zo zou zij bijvoorbeeld een stuk risico van de oliemaatschappijen kunnen overnemen door een bodemprijs voor toekomstige gas- en olieleveranties te garanderen.

Op het departement van economische zaken zit men zeker niet stil, maar de aandacht lijkt vooral uit te gaan naar de buitenlandse offshore-markt. Recent

verscheen er een dik boekwerk van het ministerie waarin ondernemers alle mogelijke informatie kunnen vinden voor het verwerven van opdrachten in Noorwegen. EZ meent namelijk dat er in dat land goede kansen liggen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Een standpunt dat de IRO trouwens deelt.Er is de Noren veel aangelegen de activiteiten in hun wateren op peil te houden. De economie draait voor een groot deel op de offshore. Olie zorgt voor 20 procent van het nationaal inkomen, voor 40 procent van de export, voor 25 procent van de investeringen en voor 20 procent van de staatsinkomsten. De regering heeft tegen die achtergrond de belastingen op de winning van olie en gas verlaagd om de ontginning van nieuwe velden aantrekkelijker te maken.Waarschijnlijk mede dank zij die stimulans zijn de grote concerns bereid gevonden twee locaties, met de namen Sleipner en Troll, te gaan ontwikkelen. De daarmee gemoeide investeringen overschrijden de tien miljard gulden, meer dan de uitgaven voor de Oosterscheldedam! In tegenstelling tot bij ons blijft in Noorwegen de gang er dus goed in. Voor Nederland is bet zaak erbij te zijn. Volgens de IRO hebben zo'n dertigtal ondernemingen al een goede samenwerking met Noorse bedrijven opgebouwd.



Volkswagen

De situatie baart zorgen. De industrie gaat echter niet bij de pakken neer zitten. Naast het zoeken van orders elders in de wereld lijkt haar belangrijkste opdracht het ontwikkelen van goedkope technologie, want op die manier wordt offshore-winning sneller rendabel. Van Veen noemt het een overschakelen van een Rolls-Roycetechniek op een Volkswagentechniek. Blijkbaar was men in het verleden te weinig kostenbewust.

Op 25, 26 en 27 november hebben 430 exposanten hun producten, met de allernieuwste snufjes, uitgestald in het RAI-complex. Europees commissaris Narjes verricht de officiële opening van de vakbeurs. Van Veen spreekt van een blijk van optimisme en vervolgt: „Holland Offshore '86 zal de vitaliteit en de elasticiteit van de Nederlandse offshore-industrie aan de internationale oliewereld duidelijk maken".

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 november 1986

Reformatorisch Dagblad | 20 Pagina's

Kommer en kwel in de offshore

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 november 1986

Reformatorisch Dagblad | 20 Pagina's