Gods genade
„Wijkt van mij, al gij werkers der ongerechtigheid, want de HEERE heeft de stem mijns geweens gehoord. De HEERE heeft mij smeking gehoord; de HEER zal mijn gebed aannemen. (Psalm 6:9,10)
Nadat David zijn smarten en moeiten in de schoot Gods ontlast heeft, doet hij als het ware een nieuwe persoon aan. Er is verder geen twijfel aan of hij is door lankmoedige zwaarmoedigheid verteerd, voor hij tot dit vertrouwen zich verhief.
Hoe moeilijker nu voor hem het verdriet van het wachten was, des te levendiger wekt hij nu zichzelf op om de overwinning te bezingen. Het woord nu tot de tegenstanders richtend, wijst hij aan dat dit niet het geringste deel van zijn beproeving was, dat de goddeloze mensen met hem als met een verloren en wanhopig man de spot dreven. Want wij weten hoe onbeschaamd zich hun hoogmoed en wreedheid verheft tegen Gods kinderen, als zij zien dat dezen door het kruis gedrukt worden. En hiertoe port satan hen aan, om de gelovigen tot wanhoop te brengen.
Overigens leert deze plaats dat de genade Gods voor de vromen het enige levenslied is: dat zij, zodra God enig teken van Zijn toorn geeft, niet slechts beangst worden, maar bijna in de duisternissen des doods gedompeld worden, maar ook dat het leven hun dadelijk weer terug gegeven wordt, zodra zij bekennen, dat God hun goedgunstig is.
Joh. Calvijn
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 17 november 1986
Reformatorisch Dagblad | 10 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van maandag 17 november 1986
Reformatorisch Dagblad | 10 Pagina's