Caspar Olevianus was nergens zo zeker van als van zijn enige troost
Vierhonderd jaar geleden stierf in Herborn de hervormer van Trier
„Bent u zonder twijfel zeker van uw zaligheid, zóals u deze aan anderen onderwezen hebt?" „Certissimus sum — ik ben nergens zó zeker van". Wie toch mag op zijn sterfbed zo stellig gesproken hebben? Ten spijt van alle roomse onzekerheid —vanwege loutering en vagevuur— als het op het eeuwige leven aankomt? Hij werd geboren op 10 augustus 1536 in de Duitse stad Trier en op 15 maart 1587 stierf hij in Herborn: Caspar Olevianus, de man die met recht en eigenhandig het antwoord ondertekend had op de vraag naar zijn enige troost in leven en sterven: „Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben, die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomenlijk betaald en mij uit alle heerschappij des duivels verlost heeft...".
Het jaar 1987 zal voor het duizend jaar oude stadje Herborn voor altijd in de geschiedenis (hoe lang nog?) geboekstaafd blijven als een rampjaar. Een rampjaar, waarin een 48 jaar oude chauffeur 750 brandweerlieden aan het werk zette, nadat zijn tankwagen met 36.000 liter benzine ontploft was. Maar wie is zich er in ditzelfde jaar van bewust, dat in Herborn 400 jaar geleden Olevianus de laatste adem uitblies?
Tot op de huidige dag bepaalt een grafsteen in de oude kerk van Herborn onze gedachte bij de „doctor der heilige theologie" die daarachter wacht op de laatste bazuin. Met zoveel anderen die hij door de eeuwen heen heeft onderwezen.
Tentoonstelling in Trier
Trier eert haar kinderen. Tot op hervormingsdag, 31 oktober, wijdde de stadsbibliotheek aan de Weberbach een speciale tentoonstelling aan het leven en werk van Olevianus. Die expositie bestaat vooral uit boeken, prenten en portietten. Olevianus —van huisuit eigenlijk Olewig geheten, naar een door Trier geannexeerd gehucht— heeft zelf weinig uitgegeven. De meeste van zijn exegetische commentaren en catechetische en dogmatische verhandelingen verschenen na zijn dood. In elk geval is het de bibliotheek van Trier gelukt de meeste werken van Olevianus in eerste druk te verzamelen. Wellicht voor het eerst sedert de zeventiende eeuw.
Dat is op zich natuurlijk prachtig. Er is echter een treurige gedachte verbonden aan de tentoonstelling. Want met welke waardering eert men in de stadsbibliotheek de reformator van Trier? „Het vraagstuk van de confessie levert tegenwoordig bij de waardering van historische persoonlijkheden geen probleem meer op, wanneer men het opvat in de context van de tijd".
Vanuit deze geest —namelijk als „teken van oecumene"— kon de (roomse) theologische faculteit van Trier bij het jubileum in 1985 Olevianus een plaats bieden in het programma van voordrachten. Vanuit de relativering, de veronachtzaming van wat de Reformatie op grond van Gods Woord aan leerstellige geschillen (ge)bood.
Gelofte
Na een goede (maar wel rooms-katholieke) opvoeding en gedegen onderwijs vertrekt Caspar —nog geen veertien jaar oud — uit Trier voor verdere vorming. De studie in Parijs, Orleans en Bourges wordt op 6 juni 1557 afgerond met een doctoraat in de rechtswetenschappen. Als student in Frankrijk komt Olevianus in aanraking met de 'ondergrondse' kerk van die dagen, de Hugenotengemeenten. Caspar maakt er kennis met Hermann Ludwig, de zoon van keurvorst Frederik de Vrome van de Pfalz. Hermann Ludwig komt bij een ongeluk om het leven. Bij een reddingspoging komt ook Olevianus zelf in levensgevaar. Op dat moment echter belooft hij in zijn vaderland het Evangelie te zullen prediken.
Hij gaat dan ook theologie studeren in Genève, Lausanne en Zurich. Hier komt hij in contact met Calvijn, Bullinger —bij wie hij oefent in de prediking-, met Farel, Beza, Martyr en Viret.
Informatie van Olevianus aan Calvijn brengt deze ertoe aan het eind van de jaren vijftig brieven te schrijven aan twee evangelisch gezinde leden van het stadsbestuur van Trier, Peter Sirk en Otto Seel. Die brieven bevatten aanwijzingen betreffende een verstandig optreden ten voordele van de Reformatie. Uiteindelijk krijgt Olevianus van het stadsbestuur een onderwijsopdracht in de filosofie.
Melanchthons filosofische en pedagogische geschriften passeerden — vanwege hun grote waarde— ongehinderd alle confessionele grenzen. Olevianus kon er dus rustig gebruik van maken. Wat zou het ook: alles gaat toch in het latijn. Dat is geen taal voor het gewone volk. Maar het wordt gekker als hij in augustus 1559 aankondigt catechese te gaan geven in het Duits en zelfs belooft op 10 augustus, zijn drieëntwintigste verjaardag, publiek en in het Duits te zullen preken.
De vertegenwoordiger van de bisschop verbiedt uiteraard deze prediking. Van de rector van de universiteit mag Olevianus alleen in het latijn en niet in het Duits doceren. Bovendien mag hij zich van de rector niet bezighouden met theologische vragen, omdat hij geen door hem erkende 'graad' heeft behaald. Maar het stadbestuur is op de hand van Olevianus en wijst hem de kapel van het St.Jakobsgasthuis toe, waar hij ongestoord kan preken.
De bewoners van Trier stromen toe! Het komt tot gemeentevorming. Er worden kerkelijke ledenlijsten aangelegd en de leden nemen de verplichting op zich van vrijwillige financiële bijdragen. De vreugde is echter van korte duur. Op 11 oktober 1559 is het gebeurd met de Reformatie in Trier. Kerk en wereld (de keurvorst) spannen samen. De stad wordt bezet. De aanvoerder der protestanten en de beide predikers, Olevianus en Flinsbach, gaan —ten voordele van de stad— vrijwillig in gevangenschap. Wie protestant wil blijven moet de stad verlaten. Het protestantisme krijgt pas in de negentiende eeuw weer de kans in Trier!
Dogmaticus
We vinden Olevianus in 1560 terug in Heidelberg. Frederik de Vrome is tussenbeide gekomen en heeft hem uit gevangenschap gered. In 1561 promoveert hij tot doctor in de theologie. Hij wordt hoogleraar in de dogmatiek in Heidelberg en hij trouwt met „eine fromme Witwe", Philippine geheten en afkomstig uit Straatsburg.
Na een jaar legt Olevianus zijn professoraat neer. Hij wordt gewoon "gemeente-predikant", maar tegelijk ook superintendent. Dat is een in ons Nederlandse kerkelijk leven onbekend woord. Het is enigszins vergelijkbaar met kerkvisitator. Als zodanig heeft hij een belangrijk aandeel in de op- en uitbouw van de gereformeerde kerk in de Pfalz. Dat zijn juridische achtergrond hem bij voorbeeld in verband met een kerkorde en haar bepalingen goed van pas kwam, staat vast.
Hij stelt zich geheel op calvinistisch standpunt. Kerkregering en kerkelijke tucht moeten geheel los staan van wereldlijke politie. Olevianus' tegenspeler is Thomas Erastus, die aanvankelijk Frederik III bij diens begunstiging van het gereformeerd protestantisme zeer steunt, deelneemt aan de polemiek met lutherse theologen over de avondmaalsleer, maar die toch zijn Züricher, zwingliaanse achtergrond niet verloochent. Hij komt ertoe de kerk feitelijk voor te stellen als een functie van de staat en is van mening dat het gereformeerde presbyteriale systeem juist ook terzake van de kerkelijke tucht tot „tirannie van de kerkeraad" leidt. Volgens Erastus komt de macht ook in kerkelijke zaken de overheid toe.
Laten we niet denken dat er in de eeuw der Reformatie onder de protestanten grote vrede was. Op 26 oktober 1576 sterft Frederik de Vrome. Zijn zoon en opvolger, Ludwig VI, is vurig luthers. De omstandigheden in de Pfalz wijzigden zich zeerten nadele van de gereformeerden. Ludwig trad strenger en onverdraagzamer op tegen de gereformeerden dan zijn vader ooit tegen de lutheranen had gehandeld. Alle calvinistische predikanten en onderwijzers in zijn rechtsgebied krijgen hun ontslag, tenzij zij de lutherse belijdenis zullen onderschrijven.
Dat is toch eigenlijk eenvoudig? Moet je daar nu je zekere, veilige inkomen voor opgeven? Ja, zeggen de meesten. Er zijn ongeveer 500 gereformeerde predikanten en onderwijzers in de Pfalz. Slechts zeven van hen onderschrijven de lutherse belijdenis. De anderen worden brodeloos. Ook Olevianus wordt afgezet —op 17 november 1576— en moet Heidelberg verlaten.
Laatste jaren
Vanaf 1577 werkt Olevianus als predikant en in dienst van graaf Ludwig von Wittgenstein. Hier houdt hij zich druk bezig met de opzet voor de vorming van de jeugd. In een brief aan de theoloog Zanchius schrijft de graaf nog in datzelfde jaar: „dat hij zich zegenrijk en op het ijverigst bezighoudt met de inrichting van de scholen".
Vanaf 1584 is hij predikant in Herborn. Daar legt hij het 'fundament' van de gereformeerde Hogeschool. Hij houdt zich actief bezig met de opbouw van de 'gereformeerde pers' —een drukkerij dus— en fungeert als voorzitter van een synode die in 1586 de zogeheten Herborner kerkorde vaststelt, die van kracht wordt in diverse "Landeskirchen", namelijk in Nassau, Wittgenstein, Solms en Wied.
De meesten van ons kennen Zacharias Ursinus en Caspar Olevianus als "de opstellers van de Heidelberger Catechismus". Maar Olevianus heeft nog iets anders op zijn naam staan. Na zijn dood, in 1585, verscheen in Genève "De substantia foederis gratuiti inter Deum en electos...", Van het wezen van het genadeverbond tussen God en de uitverkorenen... enz.
Hij onderscheidt in dit werk tussen het wezen en de bediening van het genadeverbond. Het wezen biedt aan de uitverkoren zondaren de goddelijke garantie van inlijving in Christus en aanneming tot kinderen. De bediening van het genadeverbond heeft plaats door de verkondiging van het Woord en de zichtbare tekenen. Daardoor werkt God het geloof in de harten van de uitverkorenen komen zij ertoe het wezen van het genadeverbond te omhelzen.
In deze bediening, in de prediking klinkt het bevel om de aanbieding en belofte van genade in Christus zowel tot degenen die uitverkoren zijn tot het eeuwige leven als tot niet uitverkorenen, maar in de uitverkorenen alleen werkt God wat Hij beveelt, waardoor zij het wezen ontvangen. De verworpenen weigeren de verbondsoprichting en gaan daardoor verloren.
Catechismus
De meesten van ons kennen Ursinus en Olevianus als "de opstellers", zo schreef ik. Wetenschappelijk onderzoek echter heeft uitgewezen dat vooral Ursinus zich heeft beziggehouden met het opstellen van de tekst, terwijl Olevianus die hand gehad heeft in het vaststellen van de eindredactie.
Prof. dr. C. Graafland meent dit zelfs in de Heidelberger te kunnen bespeuren, als hij daarnaast legt zijn onderzoek naar de geloofsbeschouwing van Olevianus —vooral gestempeld door Calvijn en Bullinger- en van Ursinus: aanvankelijk leerling van Melanchton en pas later in contact met Calvijn en Bullinger. „Dus zien wij, wanneer wij de Heidelberger Catechismus ter hand nemen, vooral Melanchton en Bullinger op de achtergrond staan", aldus Graafland.
En dr. J. G. Woelderink zinspeelt denk ik op deze kwestie, als hij in verband met bij voorbeeld de zondagen 5 en 6 zegt: „De Catechismus, die als kerkelijk leerboek zich van de middeleeuwse scholastiek tracht verre te houden, is hier bezweken voor de verzoeking om de methode van de scholastiek toe te passen ".
Niet uitspelen
Ik zou dit laatste verwijt niet graag honoreren. Meer nog dan in de tijd van dr. Woelderink wellicht valt er vandaag een neiging te bespeuren om de meesten die na Calvijn kwamen tegen hem uit te spelen als zouden zij een (ongeoorloofde) afwijking van de Reformatie vormen. Dat geldt ook wel terzake van de bovenvermelde opvattingen van Olevianus rond het genadeverbond.
Sommigen maken de onderscheiding van wezen en bediening tot een scheiding. Anderen menen zelfs (maar dan in negatieve zin) dat dit een noodzakelijk uitvloeisel is van deze leer. Ik geloof dat wij met dit uitspelen van theoloog en theoloog tegen elkaar de gemeente geen dienst bewijzen.
Van nog groter belang
Gods Woord en de theologie, de rechte, de bijbelse leer is belangrijk. Maar wat betekenen dergelijke kwesties tegenover het zeer wezenlijke getuigenis van Olevianus vanuit zijn verkeren op de scheiding van tijd en eeuwigheid? Wat betekenen die theologische verwijten in feite voor ieder ander die op deze allesbeslissende grens verkeert?
„Ik, Caspar Olevianus, heb met eigen hand onderschreven en betuig openlijk voor de heilige drieëenheid, dat ik het onvervalste, christelijke geloof door Gods Geest en genade, beide in woord en geschrift, onderwezen heb, dat ik in datzelfde geloof en deze leer door de verzegeling van de Heilige Geest mag zijn die ik ben, mij op Zijn genade verlaat, mij vanuit het Woord geopenbaard. Amen, door Jezus Christus". Wie van ons -theologen, critici of mensen die met Olevianus' visie van harte instemmen- is voor Gods heilig en alwetend oog in staat tot z'n getuigenis?
Trier herdacht haar hervormer. Wij herdenken de hervorming. Daarbij komt het aan op de rechte leer. Ik heb erop gewezen. Het komt ook en bovenal aan op een hart dat recht voor God is. Certissimus sum!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 oktober 1987
Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 oktober 1987
Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's