Hoe functioneert Buxtehude?
Belangrijke gezichtspunten op studiedag over Duitse componist
Bij alles wat dit jaar over de Noordduitse componist Dietrich Buxtehude verscheen, valt nog altijd te constateren dat er betrekkelijk weinig materiaal voorhanden is dat tot steun is bij de uitvoering van zijn muziek. Vragen te over, zoals: Hoe vrij is de zogenaamde 'vrije stijl' (stylus phantasticus) van deze muziek? Hoe functioneerden de orgelwerken van Buxtehude in de praktijk en wat waren de geestelijke achtergronden van zijn vocale werken? Rondom deze vragen belegde de Nederlandse en de Gereformeerde Organisten Vereniging (NOV en GOV) afgelopen zaterdag een studiedag in de Grote Kerk te Alkmaar.
„Vrijheid leidt heel snel tot anarchie". Met deze stelling leidde jacques van Oortmerssen zijn lezing in over de "Aard en uitvoering van Buxtehudes orgelwerken". Hij ging op zoek naar antwoord op de vraag welke gedachte, tekst, gevoelens de componist heeft willen vastleggen in zijn werken. Uit een schat aan bronnen wist Van Oortmerssen vier kernpunten te destilleren die voor de uitvoering van Buxtehudes orgelwerken van belang zijn. Een eerste houvast om vrijheid te beteugelen noemde hij de bestudering van de harmonische structuur van een compositie. De speler moet op zoek naar de taal van de componist, door in het werk een harmonisch uittreksel met steunpunten te vinden. Zo worden de contrasten zichtbaar —heel belangrijk bij Buxtehude— en ontstaat er vanzelf een verzet tegen een clichématige wijze van spelen.
Karakter
Een tweede houvast zag de inleider in de verschillende karaktereigenschappen van de toonsoorten waarin werken worden geschreven. Uit de literatuur passeerden uitleggingen hierover van Reincken en Mattheson. Deze werden op orgelwerken van Buxtehude toegepast. Zo is het karakter van de ene toonsoort treurig, van een andere vrolijk en van weer een andere plechtig. Hieruit concludeerde Van Oortmerssen dat hij niet meer geloofde in de zogenaamde transpositie-theorie die door sommigen nog wordt aangehangen. Aan de hand van registratie-aanwijzingen uit de literatuur stelde hij vast dat alle grote preludia en fuga's van Buxtehude èn Bach een liturgische functie hebben gehad..
Een derde belangrijk houvast om de vrijheid te beteugelen vormt de goede tempo-relaties binnen een stuk. Een goed tempo is een waarborg voor het op goede wijze realiseren van een affect, waarbij onderscheid gemaakt moet worden tussen de tactus (slag) en de beweging. De op- en neergaande beweging van de hand (tactus) is geen absoluut gegeven. Deze is dan weer langzaam, dan weer snel. Bij de werken van Buxtehude dienen we uit te gaan van de slag voor de halve noot! De tempo-proporties binnen een stuk zijn wel min of meer absoluut.
Van Oortmerssen demonstreerde dat met een aantal voorbeelden. De toegevoegde woorden in composities van Buxtehude hebben niets te maken met het tempo. Ze hebben alles te maken met het karakter van het stuk. Tenslotte werd beteugeling gevonden in de retorische aspecten zelf en de intervallen-symboliek (affectenleer). Zo zijn er droevige en vrolijke affecten. Het Orgelbüchlein van Bach vormt het mooiste woordenboek op het terrein van de affectenleer.
Functioneren
Ook Hans van Nieuwkoop concludeerde dat Buxtehudes preludia en fuga's functioneerden als uitleidend orgelspel na de dienst. Hij durfde daaromtrent de hypothese aan dat zo'n postludium het materiaal ontleende aan het eerder in de dienst aan de orde geweest zijnde en aan kerkliederen. Het naspel diende om de virtuositeit en inventiviteit van de organist te demonstreren; het werd met het volle werk gespeeld en staat in de liturgische context.
Buxtehude heeft zich als eerste componist verdiept in het fenomeen 'choralvorspiele'. Van Nieuwkoop stelde vast dat deze bij Buxtehude als inleiding op de gemeentezang gefunctioneerd hebben. Aanleiding daartoe zag hij in de herkenbaarheid, de beknoptheid en de uitdrukking van affect van de tekst in deze voorspelen. Als argumenten noemde hij dat er tussen de koraalvoorspelen van Buxtehude geen enkel passiekoraal zit (het orgel zweeg in passietijd!), er geen liederen in voorkomen uit de piëtistische levenssfeer en dat de koraalvoorspelen niet getransponeerd zijn.
Liturgie
Om het functioneren van de koraalfantasieën in de liturgische context te verstaan, is het nodig iets af te weten van de liturgische praktijk in de belangrijkste Duitse kerken van die dagen. Hamburg en Lübeck. Overheid, kerk en school kenden hun eigen musici. In de kerk had de "Musikdirector" (de cantor van de school) het voor het zeggen. De organist van de kerk trad in diens voetspoor. Er was dus sprake van 'cantor-muziek' en 'organisten-muziek'. De cantor met zijn koorschool had een belangrijke taak in de "Hauptgottesdienst". In Lübeck waren echter meer hoofdkerken. Een keer per maand ging het koor van Buxtehudes kerk in een van de andere hoofdkerken zingen. Zo kreeg Buxtehude de kans om eigen werk naar voren te schuiven. Zo moeten in de plaats van cantor-muziek Buxtehudes koraalfantasieën gefunctioneerd hebben, of als inleiding op de kerkmuziek die in de hoofdkerk werd uitgevoerd.
Tekst en vorm
De ruim honderd geestelijke vocale werken die van Buxtehude bekend zijn, vormen waarschijnlijk slechts een deel van zijn totale oeuvre. In hoeverre de bewaard gebleven composities exemplarisch zijn voor het totaal is moeilijk te zeggen. Om de geestelijke achtergronden te verstaan is het nodig de tekstkeuze en de vorm ervan te bezien. Dat deed Wim Kloppenburg in zijn inleiding.
In de vocale werken zoals we die nu kennen overheerst bij de tekstkeuze de liedvorm. Dat betreft het kerklied, maar nog meer de in de 17e eeuw geliefde latijnse en Duitse poëzie. De bij Buxtehude zo belangrijke vorm van aria en "liedcantate" is zonder genoemde mystieke/piëtistische poëzie niet denkbaar. De liedcantate heeft slechts een korte levensduur gehad en komt hoofdzakelijk bij Buxtehude voor. De kenmerkende eenvoud in vorm en bezetting is niet gedicteerd door beperkte muzikale middelen maar is inherent aan de innigheid, de verstilling en de 'huiskamervroomheid' van het vroege piëtisme (conventikels!). Slechts enkele werken dragen de tempore-opschriften (kerkelijk jaar). Toch is het heel goed denkbaar dat het oeuvre van Buxtehude een plaats heeft gehad in de zondagse eredienst volgens de orde van het kerkelijk jaar. Uit het "Programmbuch"van Krieger blijkt dat de kerkmusici soms tamelijk vrij met het vocale repertoire omgingen. Ook Kloppenburg constateerde dat de 'Organistenmusik' in de Marienkirche in Lübeck waarschijnlijk belangrijker was dan de 'Kantorenmusik'.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 november 1987
Reformatorisch Dagblad | 30 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 november 1987
Reformatorisch Dagblad | 30 Pagina's