Willem III: redder, maar geen vernieuwer, van de Schotse kerk
"Glorious Revolution" maakte einde aan bloedige vervolging
Het was geen zelfverzekerde vorst, die met honderden schepen in november 1688 de Noordzee overstak. De Prins van Oranje, die na herhaald aandringen het Engelse volk te hulp kwam, schreef in die dagen aan zijn vriend Bentinck: „Mijn lijden, mijn ongerustheid is vreselijk: ik zie nauwelijks een weg; nooit heb ik zo de behoefte aan Gods leiding gevoeld". Het doel van deze ongewone reis, met zulke verstrekkende gevolgen, was volgens de vorstelijke standaard op het schip van stadhouder Willem III duidelijk: „De protestantse godsdienst en de vrijheid van Engeland!"
Lord Macauly beschrijft in zijn "The history of England" naast zijn karakter en militaire kwalificaties ook zijn theologische opvattingen: „Het leerstuk van de predestinatie was de hoeksteen van zijn godsdienst". En Robert Wodrow, de Schotse kerkhistoricus, verhaalt hoe een nieuwsgierige soldaat de vorst op een morgen in een schuur van achter de balen stro observeerde: „Hij haalde een kleine Bijbel uit zijn zak en las hierin staande een half uur lang. Enkele malen sloeg hij zijn ogen op en keek naar boven. Hij deed het boek dicht en knielde neer. Hij bad op het allervurigst en huilde hierbij veel... Nadat hij zijn gezicht gewassen had, ging hij de deur uit".
Paperij
Willems politieke oogmerken waren kennelijk van ondergeschikt belang, toen hij het Britse volk te hulp kwam. De zaak van de Reformatie was in het geding. De macht van de gehate roomse koning, Jacobus II, moest gebroken worden. Het was niemand minder dan zijn eigen schoonvader, die op tirannieke wijze het proces van verroomsing van het protestantse Engeland en Schotland in een versneld tempo wilde doorvoeren. Zo werd Willem van Oranje, volgens Patrick Walker, „de man die de Heere in Zijn souvereiniteit, genade en goedheid verwekte om deze landen, in het bijzonder Schotland, te helpen en om een instrument te zijn om een halt toe te roepen aan de tirannie en aan de vloed van de paperij die over ons was gekomen als een overstroming van wateren".
Schotland was sinds 1660 een schouwspel van vervolging en onderdrukking. Vanwege zijn presbyteriaanse achtergrond had Willem een intense interesse voor het wel en wee van dit land. En ook zijn vrouw, Mary Stuart, had volgens Walker een grote sympathie voor de Schotse kerk. Zij las en herlas het onvolprezen boekje van de Schotse prakticijns, William Guthrie, "Des christens groot interest" en zij zei „dat zij dit bewonderde en zolang zij leefde er geen afstand meer van wilde doen". Het was dezelfde Guthrie die jaren geleden voorspelde „dat de Heere de gevangenschap van Schotland eenmaal zou afwenden".
Verlossing
De tijd van verlossing zou weldra aanbreken. Reikhalzend zagen de getrouwe reformatiegezinden, de Convenanters, uit naar de bevrijding van het gehate juk van de Stuart yorsten. Zij begeerden de vernieuwing van hun nationale charter; het Covenant, dat de broer van Jacobus, koning Karel II, zo had geschonden. Het Covenant was een plechtig verdrag, ondertekend door overheid en onderdanen tot handhaving van de leer en kerkregering, zoals door de eerste hervormers was voorgestaan, op alle terreinen van het nationale leven. Toen Karel II in 1660 na jaren van ballingschap naar zijn land terugkeerde, ontpopte hij zich als een heerszuchtige vorst, die alles wat maar met het Covenant te maken had, uit het volksleven wilde uitbannen.
Wat zijn vader in 1637 geprobeerd had, bracht hij in 1662 in praktijk. Hij voerde het bisschoppenstelsel weer in en hervormde de liturgie naar Engels patroon. Honderden getrouwe leraars waren gedwongen om hun kansels te verlaten, waarna een episode van vervolging aanbrak. Velen moesten de dood op het schavot vinden of werden door drieste dragonders in koelen bloede neergeschoten. Verschillende afgezette predikanten hielden diensten in huizen en spraken voor grote menigten in het open veld. Wettelijke bepalingen hielden iedere vorm van samenkomst buiten de officiële kerkgebouwen voor strafbaar. Vogelvrij zwierven de Covenanters door het land of namen de wijk naar het buitenland. In hun gelederen werd verdeeldheid gezaaid toen in 1669 de "Act of indulgence" (de wet van toegeeflijkheid) werd uitgevaardigd, waarbij afgezette predikanten op zekere voorwaarden weer konden terugkeren. De radicale Covenanters, later onder leiding van Richard Cameron en James Ren wiek, hielden vast aan hun overbrekelijk trouwverbond, dat iedere vorm van concessie of compromis uitsloot. Zij meenden hieraan een recht te ontlenen om hun beginselen waaraan vorst en volk zich eenmaal hadden geconformeerd, desnoods met geweld te verdedigen. Zij hadden gezworen dat zij hun koning alleen in het nationaal verdrag zouden erkennen, zodat zij hem afzworen toen hij het Covenant openlijk ontrouw werd.
In de ban
De radicale partij deed, bij monde van Donald Cargill, koning Karel II zelfs openlijk in de ban! Het overblijfsel van de getrouwen werd onder de druk van de vervolging steeds kleiner. De hitte van de verdrukking nam vooral tijdens het bewind van Jacobus toe. De laatste getuige voor de zaak van het Verbond, James Renwick, stierf op 17 februari 1688 de marteldood. Vastberaden klonken zijn woorden vanaf het schavot: „Ik laat u mijn getuigenis tegen paperij, prelatendom en erastianerij na".
Weldra zou het uur van verlossing aanbreken! Het was niemand minder dan de bekende Alexander Peden die het aanbreken van de nieuwe dag reeds had voorzien. „Ik vertel u goed nieuws: onze Heere zal een veer uit de vleugel van de antichrist nemen en deze zal de hertog van York (Jacobus) neerwerpen en hem uit het koninkrijk verbannen..." Ook Thomas Hog, die in Holland verbleef en daar de stadhouder meermalen ontmoette, voorspelde dat de prins van Oranje het instrument zou worden om de kerk van Schotland van het knellende juk van Stuart te bevrijden.
Velen, ook buiten de groep van de strenge Covenanters, begonnen de ernst van de situatie in te zien. Vooral toen Jacobus steeds meer vrijheden toeliet aan zijn roomse onderdanen en de monniken in hun pij zich op de straten van Edinburgh vertoonden, werd de maat vol. Het verzet kreeg daadkracht, vooral toen in juni 1688 de prins van Wales geboren werd, „een katholieke zoon die een katholieke vader zou opvolgen". Velen in Schotland sloten zich aan bij het verzoek van een aantal edelen in hun buurland aan Willem Hendrik, prins van Oranje, om het land te hulp te komen. Niemand minder dan William Carstares, een Schotse presbyteriaanse predikant, vergezelde de stadhouder op zijn tocht naarTorbay. Toen de troepen op de kust van Engeland landden, stelde Carstares de prins voor dat zij allen God zouden loven. Zo zongen de soldaten uit volle borst Psalm 118, waarna de hofprediker in gebed voorging. Tot aan de dood van de Oranjevorst duurde de hechte vriendschap met Carstares. Op zijn sterfbed gaf de koning hem een haarlok als aandenken. Carstares sprak nooit onbewogen over de dood van zijn koninklijke vriend.
Open brief
Het zou nog een jaar duren voordat Willem ook in Schotland vaste voet aan de grond kreeg. Op de avond voor zijn vertrek zond hij een "declaration" aan het Schotse volk, waarin hij zich als de verdediger van het protestantisme aanbood. De Geheime Raad verbood de verspreiding hiervan, maar desondanks werd de open brief overal gelezen. Edinburgh was aan het einde van het jaar vervuld met supporters voor het huis van Oranje. Het verzet tegen het tirannieke bewind nam vastere vormen aan. De roomse kapel bij het Holyrood-paleis werd met de grond gelijk gemaakt en de gehate "curates", de episcopaalse hulppredikers, afgezet. De Conventie, die in april 1689 in Edinburgh vergaderde, besloot tot afzetting van Jacobus en proclameerde dat William en Mary de troon zouden bezetten.
De koningsgezinden onder leiding van Claverhouse, die zoveel moorden op onschuldige Covenanters op zijn geweten had, verzamelden een leger van Hooglanders en begon een guerrillaoorlog. Zijn einde naderde en kwam op 27 juli 1689 op de hoogten van Killiekrankie. Drie weken later kwam het tot een treffen tussen de "Cameronians", een leger van Covenanters onder aanvoering van William Cleland, en de royalisten. Nu werd de staf van Jacobus voorgoed gebroken.
De "Roemrijke Omwenteling" luidde na een worsteltijdperk van dertig jaar een tijd van rust in voor het Schotse volk. Op 16 oktober vergaderde de General Assembly voor het eerst sinds jaren in de St. Giles-kerk onder voorzitterschap van Hugh Kennedy. De kerk herkreeg haar vrijheden, want de presbyteriaanse kerkregering werd weer wettelijk bekrachtigd. De synode bekrachtigde tevens de "symbolen" van Westminster, zoals de belijdenis en de beide catechismussen, als de belijdenisgeschriften van de kerk. Willem van Oranje had vooral door zijn propageren van de tolerantie-gedachte het volk op de hand, maar de radicale Covenanters, de zogenaamde Society people, die vanaf de dood van Renwick de erfenis van de Schotse Verbonden handhaafden, oordeelden verre van positief over de Hollandse vorst.
Doorn in het oog
Het was hun een doorn in het oog dat het nieuwe bewind het Covenant niet vernieuwd had. Alexander Shields oordeelde „dat onder vroegere regeringen niets anders dan tirannie was, maar onder dit bewind is er te veel barmhartigheid en toegeeflijkheid, en beide zijn uitersten".
De strikte verbinding aan de plechtige Verbonden, die Schotland als natie gezworen had en waarvoor velen hun leven hadden gegeven, werd weliswaar niet verworpen maar ook niet erkend. En zolang Willem hun Verbonden niet onderschreven had, konden zij hem niet erkennen. Een presbyteriaanse kerk zonder Verbonden betekende voor hen een geraamte zonder hart.
Het is de vraag of Willem III in zijn houding tegenover het Schotse presbyterianisme wel handelde uit overtuiging of uit persoonlijk belang. Wellicht dat de invloed van Carstares bij de afschaffing van het bisschoppenstelsel van doorslaggevende betekenis geweest is, toen hij de druk vanuit Engeland en van de Schotse bisschoppen uit de weg ging. De Kerk van Engeland probeerde niet alleen vat op haar zusterkerk te krijgen, ook de Schotse bisschoppen stelden alles in het werk om hun gezag te handhaven.
Op 3 november 1688, twee dagen voor de landing van Willem, stelden zij een verzoekschrift op, waaruit de stadhouder opmaakte dat de macht van de episcopalen ook in Schotland niet gering was. Hij wees hun verzoek niet zonder meer af, als zij hem beloofden dat zij hem met het grootste deel van de adel zouden steunen in zijn pogingen om de Schotse troon te bezetten! Hieraan verbond hij de voorwaarde dat het gewone volk niet massaal tegen de bisschoppen in verzet zou komen. Gelukkig kwam Willem hiervan terug, toen het hem duidelijk werd dat de militante presbyterianen hem als begunstiger van de bisschoppen zeker niet zouden accepteren.
Bijbelse kwalificaties
De bisschoppen werden uit de kerk gebannen en de presbyteriaanse kerkvorfn in eer hersteld. Maar de "Society people" bleven buiten de gevestigde kerk. Op 3 maart 1689 vernieuwden zij plechtig de nationale Verbonden. En hoewel hun drie predikanten zich later toch weer bij de grote Kerk aansloten, bleven zij hun standpunt trouw. Hun houding tegenover Willem en Mary grondden zij op Deuteronomium 17 : 15: „Zo zult gij ganselijk tot koning over u stellen, dien de Heere uw God verkiezen zal; uit het midden uwer broederen zult gij een koning over u stellen..." Hieraan voegden zij toe dat het de Hollandse vorst niet alleen aan bijbelse kwalificaties ontbrak, maar ook aan "Covenant qualifications", namelijk „.. een gedurige genegenheid van en een ijver tot de zaak van de ware kerk van God...".
Het was bovendien een gruwel in de ogen van het "overblijfsel", dat het prelatendom wel was afgeschaft maar niet als onbijbels was aangemerkt. En het presbyterianisme was wel aangenomen, maar niet als een "Goddelijk recht" verklaard. Radicaal waren zij in hun standpunt, dat zij zo'n vorst onmogelijk trouw konden zweren, die aan het werk van de "Covenanted reformation" tussen 1638 en 1650 moedwillig voorbij ging. Uitgaande van het verbondsidee, dat de Reformatie in Schotland gestalte gaf, is de mening van de strikte Covenanters zonder meer consequent te noemen. Het negeren van deze verbondstrouwe verbintenis tussen God, vorst en volk betekende voor hen een erger kwaad dan echtbreuk.
Vooral de tekst van het Plechtig Verdrag en Verbond uit 1643 sprak klare taal, waar de „gezworene zich verbindt om de gereformeerde godsdienst in Schotland in leer, rededienst, tucht en regering te bewaren". Het was een bindende regel en geen tijdelijke overeenkomst. Hiervandaan geloofden de Covenanters dat de Kerk en de Staat van Schotland waren gebonden, om het enige hoofdschap van Christus over de natie in een christelijke vorm van burgerlijke grondwet te handhaven.
Boekske in een hoekske.
Bij alle schakeringen van het Schotse protestantisme waren het de militante Covenanters die de erfenis van de Reformatie hebben bewaard. De episcopaalsgezinden, zoals de mystieke schrijvers Scougal en Leighton, propageerden de tolerantiegédachte en hadden sympathie voor roomse schrijvers als Thomas a Kempis en Francois de Sales. Zij schuwden het martelaarschap en zochten het liever met „een boekske in een hoekske". De godsdienst van de Covenanters had daarentegen geen passief karakter, want in alles ijverden zij voor de doorwerking van de' Reformatie in het nationale leven. Hun denken was niet geworteld in de mystiek van mannen als a Kempis maar in de leer van vrije genade, in de verdiensten van de Middelaar, die niet alleen de Hogepriester maar ook de Koning van Zijn Sion is, ja de Koning der koningen van de gehele wereld. Zij verfoeiden iedere compromis dat aan deze waarheid tekort deed. Kernachtig geeft het martelarenmonument op het Greyfriars kerkhof hun streven weer: „Standvastig, onwrikbaar en getuigend. Voorde rechten van Christus, hun Koning".
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 juni 1988
Reformatorisch Dagblad | 26 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 juni 1988
Reformatorisch Dagblad | 26 Pagina's