Pinus sylvestris... de mooiste van alle dennesoorten
Op bosakker recht en saai, in vrije natuur grillig en geknoest
Op de zandgronden in het Nederlandse landschap heeft de grove den (Pinus sylvestris) sinds het begin van deze eeuw een overheersende plaats gekregen. Dit is het gevolg van de massale aanplant op de wilde en woeste gronden in het midden, oosten en zuiden van ons land. Waar eens heide en zandverstuivingen waren, is nu bos. Dat is sinds 1899 door Staatsbosbeheer aangelegd als produktiebos met een onnatuurlijk beeld en een saaie eentonigheid.
De grove den werd op ruime schaal aangeplant in de tijd dat er grote behoefte was aan palen voor het stutten van de gangen in de kolenmijnen. Tot de jaren zestig namen de mijnen ongeveer de helft af van het hout dat onze bossen leverden. Om bruikbaar hout te produceren voor de mijnen hadden de bossen slechts een omlooptijd nodig van 40 tot 50 jaar.
De jonge boompjes werden vrij dicht naast elkaar geplant, waardoor ze een gedwongen groeivorm kregen. Ze strekten zich naar het licht en groeiden daardoor uit tot bomen met lange kale stammen, die slechts in de top een kleine ijle naaldenkroon hadden. Geregeld moest zo'n aanplant worden 'gedund', een aantal bomen werd gekapt, zodat de overige meer ruimte kregen. Het steeds weer, tijdens de gehele groeiperiode, uitdunnen van zo'n produktiebos, leverde mijnhout van verschillende dikte op. Nog altijd wordt op dezelfde wijze produktiebos benut, nu niet meer voor mijnhout maar meestal voor de papierfabricage en gedeeltelijk voor palen en timmerhout. Produktiebos is saai en laat de grove den in onnatuurlijke vorm zien.
Vliegdennen
Wanneer een zaadje van de grove den, door de wind meegevoerd, op een willekeurige open plek in het zand of op de heide terechtkomt en daar gunstige omstandigheden aantreft om zich te ontwikkelen, dan krijgt de den een andere vorm. Die zogenaamde vliegdennen worden krom en knoestig, hebben brede kronen en een dicht naaldendek.
Zo'n vliegden heeft geen kale stam, maar is struikvormig. De takken van een vrij opgegroeide den hangen vaak tot op de grond en spreiden zich breed uit. Hoe meer ruimte een vliegden heeft, hoe grilliger hij uitgroeit. Zo'n boom levert vanzelfsprekend geen bruikbaar hout voor palen en evenmin geschikt timmerhout.
„Niemand zal betwisten dat de grove den (Pinus sylvestris) de eerste plaats inneemt onder de Europese dennen en misschien zelfs nummer één van de hele wereld is. Mogelijk is het ook de mooiste van allemaal. Hoe grauw de dagen 's winters ook zijn, er hangt altijd een warme gloed over de schilferende rode schors. In de gegroefde naalden vindt men alle tinten van licht-, zee- en donkergroen tot blauw. Maar niet alleen de rijkdom aan kleurschakeringen, ook de vorm, de gestalte, de harsig geurende takken en de jonge kegels maken de boom tot een wel bijzondere vreugde". Zo schreef Hugh Johnson in "Het Bomenboek".
Het is duidelijk dat bovenstaande beschrijving slechts gedeeltelijk geldt voor cultuurdennen. Toch kunnen grove dennen ook in bosverband uitgroeien tot hoge bomen met wijd gespreide dikke takken die drie kwart van de stam bedekken. Dit is echter alleen mogelijk op plaatsen waar ze tijdens hun gehele groeiproces voldoende ruimte hebben.
Schotland bij voorbeeld was lang geleden vrijwel helemaal bedekt met een enorm woud van dergelijke robuuste en spontaan uitgegroeide grove dennen. Daarvan is niet veel meer over. Een van die restanten, "the Black Wood of Rannock", is volgens sommige bewonderaars van die wouden het mooiste en meest romantische bos van Schotland.
Het is duidelijk dat in produktiebos werd en wordt gekozen voor dichte aanplant om zoveel mogelijk rechte stammen te verkrijgen. Men noemt produktiebos door de typische aanplant wel bosakkers of dennenplantages. In een cultuurnaaldbos groeiden slechts bomen die allemaal dezelfde vorm hebben: lang gerekt met stammen die tot in de top geen takken hebben. Die takken krijgen tijdens de groei geen kans en sterven af.
Door het dicht naast elkaar planten wordt ook de groeisnelheid gestimuleerd. Een vrij groeiende den ontwikkelt zich niet langzamer, maar op een andere manier, namelijk in alle richtingen. Daardoor ontstaan de karakteristieke vormen van solitair groeiende vliegdennen.
Dat oude grove-dennenbos ligt aan de bovenrand van een zogenaamde "glen", een nauw dal, in het onherbergzame heideland bij Loch Rannock. De dennen zijn niet erg hoog, maar hebben bijzonder brede kronen. Ze staan tamelijk ver uit elkaar en ertussen groeien berkebomen. Dergelijke fraaie dennenbossen hebben wij niet, maar op sommige plaatsen in ons land treffen wij wel oude en monumentale grove dennen aan, echter nooit in cultuurbos.
Mooie kegeltjes
De naalden van de grove den gloeien in bosjes van twee bij elkaar en worden acht tot tien centimeter lang. De boom is eenhuizig en eenslachtig; mannelijke en vrouwelijke bloemen groeien apart, maar wel aan dezelfde boom. Demannelijke bloemen zitten als cllindrische "kaarsjes" in groepen aan de zogenaamde langloten. In mei bloeien ze en laten dan enorm veel stuifmeel vrij, dat door de wind wordt weggevoerd. Na een regenbui zijn de plassen in het bos dan groengeel van het stuifmeel dat met de regen uit de lucht is meegevoerd.
De vrouwelijke bloemen zitten meestal met twee bij elkaar aan het einde van jonge scheuten. Het zijn mooie, rode kegeltjes op een steekje. Elke bloeikegel heeft een centrale as met spiraalvormig geplaatste dekschubben. In de oksel van elke dekschub groeit een zaadschub met twee zaadknoppen. Na de bloei buigt de steel met de vrouwelijke kegeltjes, waardoor deze gaaii hangen. De kegeltjes veranderen in het eerste jaar nauwelijks. In het volgend voorjaar beginnen ze pas te groeien. Het zaad wordt rijp in het daaropvolgende jaar. Wie in de meimaand op zonnige droge dagen in een dennenbos wandelt, hoort het knappend geluid van de rijpe, openspringende dennenkegels. De zaadjes hebben een vHezig vleugeltje waardoor ze langzaam omlaag dwarrelen of door de wind worden meegevoerd.
Bonte spechten en eekhoorns zijn verzot op het zaad van de grove den. Zij wachten niet tot het rijp is maar plukken de nog groene kegels. De specht pikt die behendig uit elkaar en de eekhoorn knaagt de schubben eraf om de voedzame zaden te bemachtigen.
Niet veeleisend
De grove den stelt niet veel eisen aan de bodem, maar dat wil niet zeggen dat hij in alle situaties goed gedijt. De grond moet wel open en los zijn, zodat voldoende lucht in de bodem kan doordringen. Hij groeit zelfs goed op arme zandgrond, maar is niet geschikt voor kleigrond en evenmin voorvroegere cultuurgrond. Hij heeft voorkeur voor een zonnige standplaats. Door zijn groot aanpassingsverrnogen groeit hij tot ver in het noorden, maar ook in ons zeeklimaat.
De grove-dennenbossen op onze zandgronden zijn in biologisch opzicht van weinig betekenis, hoeweher door een ander beheer de laatste jaren plaatselijk verbetering in komt. De monotone eenvormigheid, vaak ook van de onderbegroeiing, heeft een vrij arm biotoop met weinig insekten tot gevolg en daardoor zijn er minder levenskansen voor andere dieren. De aanwezigheid van een goede wildstand op de Veluwe en elders waar uitgestrekt naaldbos is, is dan ook geen gevolg van een rijk biotoop maar van het wildbeheer. Als het wild niet werd bijgevoerd, zouden veel minder herten en zwijnen op de arme zandgronden kunnen leven.
Verspreiding
Het natuurlijke verspreidingsgebied van de dennenfamilie is groot en reikt van de poolcirkel tot de evenaar. Er is nauwelijks een land te vinden waar niet een of andere soort uit de grote coniferengroep voorkomt. Sommige soorten hebben echter juist een warm en groeizaam klimaat nodig. Pinussoorten groeien nogjuiStten zuiden van de evsnaar - . in de Maleisische Archipel. De grove den komt oorspronkelijk voor van Siberië tot in de Schotse Hooglanden en van Scandinavië tot aan de Middellandse Zee.
De grove den is de enige Pinussoort die de ijstijden heeft overleefd. Vóór die lange periode van ijs moet er een veel grotere soortenrijkdom van bomen in onze streek zijn geweest. Nu telt Europa nog slechts een tiental soorten inheemse eiken, maar in Amerika zijn ongeveer zestig soorten. Dit geldt nog sterker voor de dennenfamilie. In Europa zijn slechts zeven soorten dennen inheems; Amerika heeft 35 soorten.
Ongeveer een derde deel van alle bossen op de wereld bestaat uit naaldbomen. Er komen meer dan 600 soorten van deze bomen voor. De meeste groeien in de gematigde en koude streken. Er zijn soorten bij die barre omstandigheden kunnen verdragen. De fijnspar bij voorbeeld, die tot aan de boomgrens in Siberië groeit, verdraagt daar temperaturen tot -60 graden Celsius. De grove den is heel goed bestand tegen droogte en gedijt zelfs nog op plaatsen waar een jaarlijkse neerslag van slechts 400 millimeter is.
De minder goede naam die de grove den heeft gekregen door de vele negatieve verhalen over de onnatuurlijke produktiebossen is niet helemaal terecht. De achteruitgang van de kwaliteit, die overal merkbaar is, heeft die negatieve benadering nog versterkt. De grove den is echter een prachtige boom die pas goed tot zijn recht komt op plaatsen waar hij spontaan en vrij kan opgroeien en waar het milieu niet is verontreinigd.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juli 1988
Reformatorisch Dagblad | 26 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juli 1988
Reformatorisch Dagblad | 26 Pagina's