Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de kerkelijke pers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de kerkelijke pers

10 minuten leestijd

Opbouw

In het Nederlands gereformeerde weekblad Opbouw gaat drs. H. de Jong uit Amsterdam in op "De toekomst van onze kerken". Hij doet dat aan de hand van stellingen. Stelling zes gaat over de samensprekingen met de Christelijke Gereformeerde Kerken.

In plaats van de uitzichtloze besprekingen met de Christelijke Gereformeerde Kerken over kerkelijke eenwording voort te zetten, kunnen we beter overleggen wat we, elk zelfstandig blijvende, in de praktijk samen kunnen doen.
  Uit de zesde stelling zou iemand op kunnen maken dat ik iets tegen de Christelijke Gereformeerden heb. Ze klinkt een beetje bars. Maar ik kan dat gelukkig geheel ontkennen. Mijn stelling werd ingegeven door een verse ervaring. Ik zat te lezen in wat op de eerstkomende LV over de samenspreking met de Chr. Gereformeerden ter sprake zou komen en merkte dat 't nog steeds ging over zaken als de toeëigening des heils. Net als twintig jaar geleden. Ik had me er tijdenlang niet mee bemoeid en bij 't lezen daarvan kwam er een vreemde bekendheid over me: Hé, nóg steeds. Het gaat blijkbaar niet.
   „Ja, maar het moet!", zegt men. Is dat zo? Van wie eigenlijk? Moet het vanwege Christus' gebed „opdat ze allen één zijn"? Ik denk dat we naar dat gebed gerekend voldoende één zijn. We herkennen elkaar, we erkennen elkaar, we vieren bij elkaar avondmaal, we staan naast elkaar in het alledaagse leven. We bidden samen, we werken samen op allerlei gebied van school en politiek. Onze studenten studeren aan hun school. Fijn.
  Maar in dat ene, namelijk kerkelijk helemaal één worden, slagen we niet. Is dat nou zo erg? Als we wèl met elkaar in één kerk zaten, konden we misschien die andere dingen weer niet samen doen. Dat is gebleken toen we lid waren van de Vrijgemaakte Kerken. Toen was er zo'n wrijving, dat we niet eens meer samen baden. Het uiteengaan heeft hun en ons goed gedaan. De waardering over en weer is nu veel groter dan toen. Vergelijk 't met Zuid-Afrika. Moeten de zwarte en de blanke kerken geheel integreren? Dat is toch met wijdopen ogen en luidkeels vragen om moeilijkheden? Laat ieder daar zijn eigen diensten hebben, waarin ieder zijn eigen kuituur kan ontplooien. En laten er dan van tijd tot tijd manifestaties van eenheid zijn, om de wederzijdse erkenning tot uitdrukking te brengen. Zodat het racisme geen voet krijgt.
  Zelfs de Waalse Kerk in ons land heeft een afzonderlijk kerkelijk leven georganiseerd. Op gronden van taal en kuituur. En zouden dan Christelijke Gereformeerden en Nederlands Gereformeerden opeens bij elkaar moeten, met verwaarlozing van allerlei verschil in traditie? Dat is toch niet reëel?
  Ik hou van mijn Christelijke Gereformeerde broeders en zusters, ik mag graag een dienst van ze bijwonen, ik leer van ze, -maar: dat tweemaal achter elkaar uittrekken van een traditie-jasje zoals wij dat gedaan hebben-, dat hebben zij zeer kennelijk niet. En mijn liefde voor hen gaat niet zover dat ik om hunnentwil die afgedankte kleren weer aantrek.

Evangelisch commentaar

, Drs. K. A. Schippers schrijft in Evangelisch Commentaar over "Kerkorden in verbouwing". Zijn kerkordewijzigingen zinvol of moet er een totaal nieuwe kerkorde komen?

 Er wordt vrijwel onafgebroken gesleuteld aan de kerkorde, die de Gereformeerde Kerken eenmaal hebben aanvaard als de leidraad voor de ordening van hun kerkelijk leven. Ik noem maar enkele zeer recente gevallen. Er wordt iets doorgestreept door iets dat in de toekomst vervangen zal worden door iets anders - bij voorbeeld de tweede kerkdienst; er wordt echter ook iets doorgestreept waarvoor niets in de plaats komt - bij voorbeeld de zending onder joden. Hoe het precies toegaat binnen de Nederlandse Hervormde Kerk kan ik niet zo goed beoordelen. Er wordt ook daar gesproken over „gesjoemel" met de kerkorde in de praktijk en er zijn actuele wensen. Er moet een hoofdstuk bij komen over de grootstedelijke gebieden en er moet een vorm van beheer komen binnen de Nederlandse Hervormde Kerk waardoor wordt voorkomen dat de gereformeerde structuur in het SOW-proces gaat overheersen.
   Het probleem is dat kerkorden meer en meer moeten gaan zeggen wat zij vanuit hun eigen karakter tegenspreken. Een ambtskerkorde moet worden omgebouwd tot een onderkomen ook voor „leken". Uit een verkondigingsorde worden missionaire elementen weggekapt alsof het om een dialoogorde gaat. Kerkorden kunnen niet protesteren, niet klagen en niet weigeren. Zij kunnen zelfs niet onder de last van alle toegevoegde bepalingen bezwijken. Ze zijn weerloos. Men kan er mee doen wat men wil.
  Ik vraag me wel af of dit zo door kan gaan. Hoe diep kan men gaan met snijden in het lichaam zonder dé ziel aan te tasten? Hoe vaak kan men het lichaam mishandelen zonder dat het bezwijkt? Is het niet eerlijker -ten overstaan van de geschiedeniste erkennen dat een kerkorde uitgediend kan zijn? Er is reden genoeg om als kerken samen tot een op de gemeente van vandaag afgestemde kerkorde te komen. Weliswaar een gigantisch karwei, maar waardiger dan de chirurgie die nu wordt toegepast.

 De efomatie

 In de Reformatie, weekblad van de Gereformeerde Kerken (Vrijgemaakt), gaat ds. C. J. Smelik in op de vraag wat de beste beroepsaanduiding is voor dominees. Van tijd tot tijd verschijnen er boeken op de markt over de predikant en zijn werk, in de vorm van een theologische bezinning of van een sociologische studie of van een anecdotisch verhalenboek. Over "de dominee".

Meermalen komt dan de vraag aan de orde hoe je zijn beroep nu het beste kunt aanduiden. De gebruikelijke aanspreektitel "dominee", hoezeer bekend en vertrouwd, is op zichzelf niet veelzeggend. In ieder geval is het geen beroepsaanduiding. Met het woord "predikant" zijn we een stuk verder. Maar nu las ik onlangs dat ook dit woord steeds minder een geldige aanduiding is van dit beroep. Het woord heeft immers te maken met "preken". En preken, zo wordt gesteld, is in onze tijd toch niet meer het typerende en wezenlijke van dit beroep. „Ons volk", zo lezen we, „heeft nu eenmaal en niet geheel ten onrechte een geweldige hekel aan preken en het is dus de vraag of het nu zinnig is predikant van beroep te zijn".
  Oef de aanduiding "predikant" kan dus ook al niet meer. Kan er nog een andere beroepsaanduiding gevonden worden? Misschien "theoloog"? Die aanduiding zal wel in goede aarde vallen, want zo wordt hem keurig een plaats aangewezen in het team van werkers voor de samenleving. Een theologische inbreng kan nooit kwaad immers. Toch zijn we met "theoloog" geen stap verder naar een oplossing, want dit woord duidt wel een opleiding aan, maar niet een beroep. Bovendien kun je de man toch niet aanspreken met "theoloog"? Die aanspreektitel is net zo min geslaagd als "dominee".
  t nu? Wel, de zaken liggen niet zo moeilijk als het lijkt. Want, zo las ik, „zou het toch niet een oplossing zijn om het ds. te laten vallen en zich als mijnheer te laten aanspreken?"
 U  ziet: wat een simpele en doeltreffende oplossing. En ik moet erkennen: ze heeft een zonnige zijde. In de letterlijke zin van het woord. Want is het niet één van de vakantiepleziertjes voor een man-met-dit-beroep om ergens in binnen- of buitenland onder te duiken en daar met "meneer" (in welke taal dan ook) te worden aangesproken? Collega's, een fijne vakantie toegewenst!
  En  als we dan weer terug zijn van vakantie, me dunkt dat we dan toch weer erg blij zijn met de beroepsaanduiding: "predikant". In de prediking van het evangelie ligt immers het zwaartepunt van het wekelijks programma in de pastorie. Een zwaartepunt dat tegelijk hoogtepunt is.

Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde

"Lang zullen we leven?" Onder die titel verscheen een artikel in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. De klinisch geriater C. van Proosdij en de internist J. F. B. M. Fiolet gaan in op verlenging van het menselijke leven. Hoe zij in hun betoog met bijbelgegevens omspringen maakt het hiernavolgende citaat duidelijk.

Te dikke mensen leven korter, maar ze eten langer. Eskimo's krijgen centrale verwarming in hun iglo's, maar moeten harder gaan werken om koelkasten te kunnen kopen. Zo heeft elke medaille zijn keerzijde en zelfs een platvis twee kanten. Stel: gerontologen en geriaters slagen erin de maximaal haalbare leeftijd van de mens, nu op enkele uitschieters na 115 jaar, aanzienlijk te verlengen. Talrijke landgenoten halen zelfs de 150, maar als zij het geluk hebben tot hun 50e een betaalde baan te hebben, lopen zij wel een eeuw lang met hun ziel onder hun werkloze arm zich te vervelen. 
  Men  krijgt niet de indruk dat dit laatste met onze verre voorouders het geval was. „En Methusalah leefde 187 jaar en hij gewon Lamech. En Methusalah leefde nadat hij Lamech gewonnen had 782 jaar en hij gewon zonen en dochteren". (Genesis V, vers 25 en 26). Een opmerkelijke viriliteit, waarbij die van knaagdieren slechts kinderspel is. Methusalem werd dus 969 jaar oud; nog steeds het absolute record. Zijn oudste zoon, Lamech, haalde de 777 en diens oudste zoon, Noach, die zoals bekend niet bepaald een rustig en sober leven voerde, stierf pas op zijn 950e. Ons aller stamvader Adam bracht het niet verder dan 930 jaar. Dit alles was volgens de bijbelverhalen.

Tenzij men ervan uitgaat dat het menselijk ras na zijn komst op aarde wel zeer drastisch is gedegenereerd, moet worden gesproken van mythevorming. De bijbel opent weliswaar met "Het eerste boek van Mozes, genaamd Genesis", maar hetgeen daarin wordt vermeld, werd opgetekend tijdens de Babylonische ballingschap. De bedoeling van de kroniekschrijver( s?) is waarschijnlijk geweest voor het volk in de diaspora (de verstrooiing; 722-586 voor het begin van onze jaartelling) een bindend element te scheppen. Wat toen werd geschreven, is echter vergelijkbaar met het door onze generatie noteren van hetgeen precies in de riddertijd gebeurde.

 Wat gerontologen en geriaters wel beogen, en dat ideaal lijkt haalbaar, is het in nog goede lichamelijke en geestelijke toestand bereiken van eengevorderde leeftijd, waarop zonder voorafgaande langdurige 'aftakeling' het onvermijdelijke einde snel wordt bereikt.

 Dat bij voorbeeld ook topprestaties op hoge leeftijd nog mogelijk zijn, bewees de destijds 79-jarige Canadees Arnold Ticmanis toen hij in 1985 tijdens atletiekwedstrijden voor ouderen in Toronto een nieuw wereldrecord polsstokhoogspringen voor atleten boven de 75 jaar behaalde: 1,95 m. Zelf verklaarde deze gepensioneerde loodgieter dat hij nu meer tijd aan training kon besteden dan een halve eeuw geleden, toen hij met polsstokhoogspringen begon.

Gezond en vitaal oud worden, en dan niet aan een slepende ziekte of aandoening sterven, maar zoals de bijbel van Abraham vermeldt: „in goeden ouderdom, oud en des levens zat", vergt wel een vrij ingrijpende verandering ten goede van onze levensstijl. In de bergen gaan wonen, een leven lang hard werken in de buitenlucht, een calorisch beperkt vetarm voedingspakket, geen of slechts sporadisch gebruik van tabak en alcoholhoudende dranken, een vast dagelijks levensritme, een hechte familieband, een rustig, om niet te zeggen saai bestaan; dit alles biedt geen garantie voor een extra lang leven. Een en ander maakt uiteraard wel de kans op hoge leeftijd nog gezond en vitaal te zijn groter.

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 juli 1988

Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's

Uit de kerkelijke pers

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 juli 1988

Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's