Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De man van het zwarte koraalboek

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De man van het zwarte koraalboek

Het geduldig overbrengen van een gezond kunstbesef: het ideaal van Johannes Worp

6 minuten leestijd

Wanneer de betekenis van Johannes Worp bepaald zou worden door opwindende gebeurtenissen uit zijn leven, dan was het droevig met hem gesteld. Er is hoegenaamd niets wat de lezer zal opwinden. Worp gaat de geschiedenis ook niet in als een groot componist. Integendeel, zijn muziek verbleekt bij die van tijdgenoten als Mendelssohn en Schumann en men mag zich dan ook afvragen of Worp nog enige aandacht verdient.

Vrijwel uitsluitend in kerkelijke kringen is de naam van Worp (nog) een begrip. Daar is hij de man van het koraalboek. Het lag vele jaren bij talloze speeltafels en deed dikwijls dienst om de organist aan een goede harmonisatie of een passend voorspel te helpen. Over het algemeen doen zijn voorspelen en koraalzettingen ouderwets aan, gedateerd als ze zijn. Dat is geen wonder; het is al honderd jaar geleden dat Worp de laatste adem uitblies.

Het was niet Worps ideaal was om muziek met 'eeuwigheidswaarde' te schrijven, maar om mensen liefde voor muziek bij te brengen, gezonde denkbeelden over kunst mee te geven. Dat is het centrum van zijn nalatenschap. Vanuit dat ideaal heeft hij gewerkt en daarom is het zinnig enige aandacht aan zijn persoonlijkheid te geven.

Biografie

Johannes Worp werd geboren op 24 december 1821 in Broek in Waterland.

Hoewel hij aanvankelijk voor het drukkersvak werd opgeleid, heeft hij aan zijn muzikale roeping gehoor gegeven. Eerst werd hij door zijn vader geschoold, daarna vervolgde hij zijn opleiding aan de Toonkunstmuziekschool te Amsterdam. Een eerste werkkring vond hij in Edam, waar hij zich als muziekleraar vestigde. Misschien was hij daar ook organist. Van 1839 tot 1841 was hij beiaardier van het Paleis op de Dam in Amsterdam.

In 1842 vestigde Worp zich in Almelo. Hier was hij organist van de hervormde kerk, leider van een liedertafel (mannenkoor), een gemengd koor en een (harmonie-?)orkest. Hij richtte er een zangschool op en was dus praktisch muziekmeester van de stad, ongeveer net als zijn Rotterdamse collega Samuel de Lange sr. en Cornelis Alyander Brandts Buys in Deventer: iemand die voor een belangrijk deel aan de muziekcultuur van een stad leiding gaf.

In Almelo trouwde Worp en er werden uit het huwelijk twee kinderen geboren, een meisje en een jongen. Zijn zoon was de later bekende dr. J. A. Worp, die uitstekende studies publiceerde op het gebied van toneel en drama. De dochter stierf op betrekkelijk jeugdige leeftijd.

Leipzig

De opleiding die Worp aan de Amsterdamse muziekschool had gekregen, was nog niet uitgegroeid tot een volwaardige vakopleiding, zoals die later aan de conservatoria gestalte kreeg. Het is een blijk van gezonde zelfkennis dat Worp zich de tekortkomingen van deze scholing bewust werd en het geeft bovendien aan hoe serieus hij zijn werk nam. Doordat hij uit een erfenis een flinke som gelds verkreeg, kon hij zich een goed jaar uit zijn werkzaamheden losmaken en zich aan het conservatorium te Leipzig verder bekwamen; in 1852 reisde hij er met z'n gezin heen.

Dat zijn keuze op Leipzig viel, was niet verwonderlijk. Leipzig was een bakermat van muziekcultuur. Mendelssohn had er het conservatorium opgericht en heel wat Nederlanders hadden daar scholing gekregen: J. A. van Eyken, Joh. G. Bastiaans, J. Verhulst en D. H. Dijkhuysen. Docenten die er werkten en van wie Worp les kreeg, waren bij voorbeeld de beroemde pianist Ignaz Moscheles, Ernst Friedrich Richter en Carl Ferdinand Becker. Worp bracht ook nog een halfjaar in Dresden door, waar hij zich bij J. G. Schneider verder in het orgelspel bekwaamde. Daarna keerde hij terug naar Almelo om zijn werk te hervatten.

Cultuur

We kunnen ervan uitgaan dat Worp in Leipzig leerde wat hem voorheen nog had ontbroken. Hij zal bovendien genoten hebben van het culturele leven in beide steden en van de kennismaking en de omgang met al die illustere musici. Niet voor niets droeg hij zijn beide orgelfantasieën op aan zijn leermeesters Richter en Schneider. De herinneringen aan zijn verlate studietijd bleef hij tot op hoge leeftijd koesteren. Na de terugkeer in het provinciaalse Almelo moet hij wel eens door heimwee naar het bloeiende muziekleven van Leipzig en Dresden zijn overvallen: „...kwam men in Worps studeervertrek, dan vond men allerlei herinneringen aan zijn verblijf te Leipzig en te Dresden. Portretten en karikatuurtekeningen van de Leipziger meesters, handschriften, onder andere de opgaven die Hauptmann hem ter bewerking gaf bewaarde hij zorgvuldig", zo herinnerde Worps oud-leerling Simon van Milligen zich.

Zonder twijfel betekenden de benoemingen van Worp in 1858 tot organist van de Groningse Der-Aakerk en in 1860 tot organist en beiaardier van respectievelijk Martinikerk en -toren een stevige promotie, maar zo aanzienlijk als deze functies nu zijn, waren ze toen niet. Het centrum van zijn werk lag aan de kweekschool waar hij les gaf en aan de , school van de "Maatschappij tot nut van 't algemeen", waaraan hij als orgelleraar verbonden was.

Voor de organist Worp was Groningen een achterland. Steden als Rotterdam, Amsterdam, Utrecht en Haarlem vormden centra van bloeiende orgelcultuur. Zo niet Groningen. In 1876 schrijft het muziektijdschrift Caecilia dat Worp in geen jaren een orgelconcert had gegeven. Toen de organist G. H. Witte 21 oktober 1870 eindelijk eens een orgelconcert in de Martinikerk gaf, was er niet eens een deskundige recensent.

Dat gebeurt natuurlijk nóg wel, maar wat deze verslaggever opstelde, zegt iets over het culturele klimaat „...'t kwam ons voor dat in 't algemeen zijn spel minder staccato kon zijn, maar we willen overigens daaraan den lof niet onthouden, die het toekomt, maar dien we niet kunnen formuleeren...". Waarom niet? Omdat de brave man last had van de nagalm en „ten tweede kunnen wij het schoone van Bach'sche praeludida en fuga's niet altijd dadelijk vatten, vooral niet als het volle werk nog al veel wordt aangewend..."

Toen er in 1877 eindelijk eens een orgelconcert door Worp (met zangsoliste) werd aangekondigd, ging het evenement op het laatste moment niet door.

Gerespecteerd

Want behalve dat de hervormde gemeente de opbrengst van het concert zelf wilde incasseren, moesten de musici censuur op hun programma dulden...

Toch was Worp een gerespecteerd musicus. Bij de vaststelling van de toonhoogte, de vastlegging van een eenheidsstemming (een algemene orkesttoonhoogte), werden enkele vooraanstaande toonkunstenaars geraadpleegd: Verhulst, Dunkler, Lübeck, Bastiaans, Koning, Kufferath en... Worp. Ook als componist werd hij gewaardeerd: zijn Mis voor gemengd koor evenals zijn "Uit duister tot licht" voor mannenkoor en de Phantasie in f kl.t. voor orgel (1877) werden met prijzen bekroond. De meeste van zijn composities bleven echter in manuscript, terwijl de werken met een pedagogisch karakter (begeleidingsbundels, kinderliederen, zang- en orgelmethodes en zijn muziekleer) allemaal werden uitgegeven, succesvol waren en soms vele herdrukken beleefden.

Het zal niet verbazen dat Worp een aanhanger was van de "Leipziger Schule", de school van Mendelssohn. Van de in later jaren steeds populairder wordende muziek van Richard Wagner moest hij niets hebben, evenmin van diens esthetiek van "unendliche Melodie" en "Leitmotiv".' Worp overleed op 21 april 1891.

Ideaal

Johannes Worp probeerde zijn ideeën gestalte te geven met zijn pedagogische geschriften en muziekbundels, die met name op het onderwijs gericht waren.

Hij probeerde het zangonderwijs te verbeteren en tegen slechte smaak te strijden. Zijn zangmethodes en zijn kinderliederen (waaronder "Vogeltje wat zingt gij vroeg" en "Wie rusten wil in 't groene woud") zijn daar typerende voorbeelden van. Organisten die niet zelf in staat waren correct te harmoniseren en te' improviseren, deed hij met zijn begeleidingsbundels (Evang. Gezangen, 1863, Psalmen, 1865, vervolgbundel Evang.

Gezangen, vanaf 1870) een adequate handreiking: hij stelde hen in staat stijlvol gemeentezang te begeleiden. In die zin kunnen ze nog steeds als voorbeeld dienen en mogen ze met ere worden genoemd.

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 april 1991

Reformatorisch Dagblad | 26 Pagina's

De man van het zwarte koraalboek

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 april 1991

Reformatorisch Dagblad | 26 Pagina's