Ongevraagde levensbeëindiging maakt heD^ufe vlak zichtbaar
„Ik kan mij namelijk niet voorstellen dat er een God is Die de intentie heeft een mens zo te laten lijden als hij lijdt. Als dat vfel zo is, dan moet dat toch een heel onmenselijke God zijn".
Prof. dr. S. A. de Lange, lid van de Commissie Onderzoek Medische Praktijk inzake euthanasie en emeritus hoogleraar neurochirurgie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam maakte deze opmerking tijdens een interview dat op 14 september jongstleden in deze krant werd gepubliceerd.
Dat is zwart op wit de 'geloofsbelijdenis' van de voorstanders van euthanasie. Een 'geloofsbelijdenis vol negatieve elementen. De voorstander van euthanasie gelooft niet in een God die dit alles bestuurt en niet in de zin van het lijden. En dat op grond van de gedachte dat de mens autonoom is en zelf over zijn leven beschikt.
Over dat zelfbeschikkingsrecht wordt dan onder meer verstaan het recht om te kiezen voor de dood op het moment en op de wijze die men Door drs. G. H. Voortman
In de onderwijsbegroting voor 1992 staat dat het huidige kabinet de discussie over de pedagogische opdracht van het onderwijs een nieuwe impuls wil geven. Dat is nodig omdat in onze samenleving traditionele verbanden wegvallen of aan betekenis inboeten en de school een belangrijke rol speelt bij het overdragen van normen en waarden. En omdat de samenleving om méér vraagt dan alleen kennis en cognitieve vaardigheden.
Het kabinet wil door het scheppen van voorwaarden die discussie over de pedagogische opdracht van het onderwijs stimuleren.
Een streven dat de Nederlandse Protestants-Christelijke Schoolraad (NPCS), de koepelorganisatie van het protestants-christelijk onderwijs in Nederland, uit het hart is gegrepen.
Dat is de staatssecretaris van onderwijs en wetenschappen, drs. J. Wallage, duidelijk gemaakt tijdens de afgelopen maandag gehouden vergadering van de Centrale Commissie voor Onderwijsoverleg (CCOO), die onder meer ging over de onderwijsbegroting. In het CCOO overlegt de minister met de vier koepelorganisaties over zijn overlijden af, daarmee aangevend dat er sprake was van een natuurlijke dood. wil. In de visie van de voorstanders van euthanasie moet de mens wel eerst in een uitzichtloze noodsituatie verkeren voordat hij van dat zelfbeschikkingsrecht gebruik mag maken. De tweede voorwaarde is dat de mens, om het recht op zelfbeschikking te kunnen uitoefenen, lichamelijk vrij en psychisch onafhankelijk moet zijn. Daar is bij de lijdende mens in een uitzichtloze noodsituatie bepaald geen sprake van. Euthanasie is dan ook niet te rechtvaardigen met een beroep op het zelfbeschikkingsrecht van de mens.
Misleiding
Toen op 10 september het rapport "Medische beslissingen rond het levenseinde" van de commissieRemmelink verscheen, wisten de ministeries van justitie en WVC al te melden dat euthanasie slechts uitzondering was.
Vervolgens hebben de media bij brede lagen van de bevolking de indruk gewekt dat het wel meeviel met de euthanasie-praktijk in Nederland. En terwijl de kleine christelijke partijen en een aantal prolife-organisaties op grond van de gegevens uit het rapport bezig zijn aan te tonen dat het allemaal niet meevalt, storten de massa-media alweer een nieuwe stroom "nieuws" over ons uit, waarvan wij opnieuw oppervlakkig kennis nemen, zonder aan een verdere doordenking van de achtergronden van dat nieuws toe te komen.
Onvrijwillig
Een nadere bestudering van het rapport van de commissie-Remmelink leert dat het inderdaad niet meevalt met de mate waarin euthanasie wordt toegepast. Werd euthanasie aanvankelijk gemotiveerd met een beroep op het zelfbeschikkingsrecht van de patiënt, het rapport toont aan dat het zwaartepunt verschoven is naar het onaanvaardbaar zwaar lijden. Er zijn per jaar 1000 gevallen van ongevraagde levensbeëindiging.
De commissie schrijft onder het hoofdstuk "Het bewust levensbeëindigend handelen zonder uitdrukkelijk verzoek": „De rechtvaardiging voor het levensbeëindigend handelen van de arts is volgens de commissie gelegen in de omstandigheid dat het lijden van de patiënt ondraaglijk is geworden en dat volgens de strikte medische maatstaven het leven van de patiënt als opgegeven moet worden beschouwd". Wat dit laatste betreft, in 30 procent van de gevallen werd de levensbekorting geschat op meer dan een maand, waarvan in 8 procent meer dan een half jaar, en verkeerde de patiënt naar het oordeel van de arts dus kennelijk niet in de terminale fase!
Zorgvuldigheid
Euthanasie zou alleen mogen worden toegepast op grond van een weloverwogen en uitdrukkelijk verzoek. Per jaar wordt dus 1000 maal aan deze eis voorbijgegaan. Maar met dê naleving van de overige 'zorgvuldigheidseisen' is het evenmin gunstig gesteld. Dat blijkt alleen al uit het feit dat 62 procent van de artsen niet alle zorgvuldigheidseisen kent. Slechts 11 procent van de artsen is bij voorbeeld op de hoogte van de eis dat er voorlichting moet worden gegeven over het verloop van de ziekte en de eventuele behandelingsalternatieven. Na uitvoering van de euthanasie (of hulp bij zelfdoding) gaf 75 procent van de'huisartsen en 65 procent van de specialisten een verklaring van
Geen wonder dat de laatste aanbeveling in het rapport wijst op de noodzaak artsen in de eerste plaats, maar ook verpleegkundigen, beter op te leiden om stervensbegeleiding te geven. Onder stervensbegeleiding verstaat de commissie het complex van hulpverlening en zorg ten behoeve van de stervende mens en zijn naaste omgeving. De arts moet ook weet hebben van het moment waarop hij het sterven niet langer tegen dient te houden, vindt de commissie.
Hellend vlak
Het zijn echter niet alleen de artsen en verpleegkundigen die de inhoud van dit rapport aangaat. Heel de patiëntenbeweging en iedere gebruiker van de gezondheidszorgvoorzieningen moet deze gang van zaken ter harte nemen. Al vanaf de legalisering van abortus provocatus is ervoor gewaarschuwd dat dit de eerste stap zou zijn op een hellend vlak. Toen de legalisering van de euthanasie ter sprake kwam, is gewezen op het gevaar dat na het doden op verzoek ook de ongevraagde levensbeëindiging zou worden toegepast. Het rapport leert hoe terecht deze waarschuwingen zijn geweest. En een onlangs verschenen proefschrift laat ons zien dat de manier waarop wij deze zaken benaderen, niet los staat van onze levensovertuiging.
Overheidsbeleid dreigt autonomie scholen tot holle frase te maken
voornemen voor het onderwijsbeleid.
Vorming
Vorming van jonge mensen is een wezenlijk deel van wat de NPCS onder "kwaliteit van het onderwijs" verstaat. En een onmiskenbaar onderdeel van deze vorming is dat de leerlingen, scholieren en studenten horen van het Evangelie en van waarden en normen die in het christendom leven en overgedragen worden. Het onderwijs moet die overdrachtsfunctie, naast andere functies, ook vervullen.
Maar we zijn er niet mee om daar een mini-seminar aan te wijden, zoals onlangs op het ministerie is gebeurd. De overheid loopt daarbij ook nog het gevaar haar hand te overspelen. Wat essentieel is, is dat de vormende functie van onderwijs mede punt van overweging wordt in het totale overheidshandelen. De nieuwe sturingsinstrumenten die de overheid kiest, richten alle aandacht op meetbare resultaten, op rendement, op kerndoelen, op het opvoeren van de concurrentie tussen scholen, enzovoorts. Ze zetten scholen onder druk deze prestaties centraal te stellen. Daarmee leiden ze af van andere, minstens zo belangrijke aspecten van onderwijs, waaronder onderwijs in zijn vormende waarde.
We waarschuwen al geruime tijd tegen deze eenzijdigheid van de beleidsmakers. Aan de staatssecretaris is gevraagd om eerst eens met de koepelorganisaties te discussiëren over de keuze van instrumenten voor kwaliteitsverbetering, bij voorbeeld een jaarverslag, schoolwerkplan en periodiek peilingsonderzoek (PPON) in het basis- en voortgezet onderwijs. De NPCS voelt zich medeverantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs en wil daaraan zijn bijdrage leveren.
Autonomievergroting
De NPCS onderschrijft niet alleen de kwaliteitsverhoging in het onderwijs als beleidsprioriteit van de bewindslieden, maar ook die van verbetering van de positie van de onderwijsgevenden en deregulering.
Zeer fundamentele kritiek hebben wij geuit op het overdragen van bevoegdheden aan lokale overheden en bovenschoolse samenwerkingsverbanden. In de onderwijsbegroting 1992 is voor het eerst onomwonden gekozen voor deze decentralisatie als centraal gegeven. Deze wordt op ten minste drie terreinen voorgesteld: de huisvesting van het primair en voortgezet onderwijs, sociale vernieuwing en het onderwijsvoorrangsbeleid, en de onderwijsverzorging. De laatste decennia hebben bewindslieden diverse keren met het parlement gesproken over de mogelijkheid van delegatie van bevoegdheden, waarvoor een herziening van grondwetsartikel 23 nodig zou zijn. Zij zagen daar telkens van af.
Het is opmerkelijk dat, terwijl in het regeerakkoord van het kabinetLubbers-III de decentralisatie voor het bijzonder onderwijs is afgewezen, nu plotseling toch van alles mogelijk lijkt. Zonder grondwetsherziening. Dat vraagt toch wel om enige uitleg.
Gaat het' patroon nu worden dat de centrale overheid de belangrijkste touwtjes in handen heeft, lokale overheden dit beleid aanvullen, met eventueel de inzet van bovenschoolse samenwerkingsverbanden en dat de school in dit geheel een resterende vrijheid van beleid en handelen heeft?
Het lijkt erop dat de overheid het zicht op haar verantwoordelijkheid en op de verantwoordelijkheden van anderen verliest, door het denken vanuit de behoefte aan sturing van het onderwijs. De overheid neemt bij wijze van spreken achter het stuur plaats of plaatst anderen achter het stuur, zonder naar het rijbewijs om te zien. Op deze wijze is er eerder sprake van centrale sturing, dan van autonomievergroting van scholen, waar de bewindslieden naar eigen zeggen voorstander van zijn. De NPCS heeft met dit alles grote moeite!
Procesmanagement
Ook grote moeite heeft de NPCS
O p I n I e
voclcn: mijn opinie LS, da bheke opinie; van opinie opinie uilspreken; de opini nen van.... ccn gunstige rr opnie veranderen; hij zijn ven; vnlgen.s de aigemem oordcel: een goede npii van...;-blad Onder redactie van G. Roos en W. van Hengel
Hoe staan wij tegenover de zin van het .leven en van het lijden? Die vraag dient zich klemmend aan na lezing van het rapport van de commissie-Remmelink. Hoe gaan wij om met zieken en stervenden? Of hebben we daar geen boodschap aan? Die hebben we alleen dan, wanneer we bij alle beroering, mogen weten: Mijn tijden zijn in Uw hand. De auteur is directeur van de Nederlandse Patiënten Vereniging. met de bezuinigingen op de onderwijsverzorging. De herhaalde aanslagen op instellingen als het CITO, SLO en de Landelijke Pedagogische Centra achten wij onverantwoord. Het ontgaat ons niet dat er wel steeds voldoende geld is voor allerlei vormen van procesmanagement. Wij vragen ons dan ook af: Gaat het hier wél om bezuinigen of om de vorming van andere intermediaire voorzieningen? Een procesmanagement verdwijnt na een grote operatie. En wat dan?
Onzes inziens ligt de belangrijkste bron van verandering, van onderwijsvernieuwing in de gestage inhoudelijke ontwikkelingen in scholen, in opleidingen, in de begeleiding hiervan door onderwijsverzorgingsinstellingen en niet in grote, politiek-aansprekende spectaculaire operaties. Voor het eerste is veel te weinig aandacht in het overheidsbeleid. De infrastructuur voor deze onderwijsinhoudelijke vernieuwing wordt stap voor stap afgebroken. De mogelijkheden om via dit middel vorm te geven aan een plurifom bestel eveneens. En daar kunnen we niet mee leven. De auteur is algemeen directeur van de Besturenraad protestants-christelijk onderwijs te Voorburg. Hij maakt als zodanig deel uit van de NPCS en was maandag jongstleden woordvoerder van de NPCS-delegatie in de CCOO-vergader i ng.
Herbezinning
De diverse reacties vragen om een grondige herbezinning op de structuur van de wao. Op de huidige voet doorgaan, kan niet langer, zelfs niet al zouden' werknemers bereid zijn er op inkomen achteruit te gaan door meer wao-premie te betalen. Een structurele aanpak is nodig, te beginnen bij het volumebeleid. Wat mij betreft, mag ook in de discussie betrokken worden of er sprake is van beroepsgebonden of niet-beroepsgebonden oorzaken van arbeidsongeschiktheid.
Maar met het aantasten van de rechten van de huidige. wao'er moet de overheid uiterst voorzichtig zijn omdat haar geloofwaardigheid in het geding is. Voor alles is een mentaliteitsver-^ andering nodig. Werkgevers zouden een daad kunnen stellen door jaarlijks een behoorlijk bedrag te besteden aan het verbeteren van de arbeidsomstandigheden. Goed voorbeeld doet goed volgen. De auteur is secretaris van de Reformatorisch Maat-. schappelijke Unie.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 september 1991
Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 september 1991
Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's