De strop van de onschuldige brak
Veemgerichten door vrijschepenen maakten bevolking Bredevoort bang
BREDEVOORT - In vroeger eeuwen was het meest oostelijke deel van de provincies Overijssel en Gelderland zo omgeven door moerassen, dat ze vanuit Duitsland moeilijk te bereiken waren. Op de hoger gelegen zandruggen doorkruisten enkele handelswegen deze gebieden. Daar maakten echter niet alleen handelskaravanen gebruik van, maar ook vreemde legerscharen kwamen hierover.
Om deze ongewenste gasten tegen te houden, ontstonden op de strategische punten versterkingen of kastelen, waarbij op den duur nederzettingen ontstonden. Een ervan is het vestingstadje Bredevoort. In 1188 werd voor het eerst van de burcht Bredevoort melding gemaakt, toen de erfdochter van de heerlijkheid Bredevoort met de toenmalige graaf Gerhard van Loon in het huwelijk trad.
Doordat haar vader Herman en zijn broer Johan van Bredevoort, die beiden blijkbaar geen zoon hadden, samen naar het klooster Bethlehem bij Doesburg waren gegaan, stierf met hen het geslacht Van Bredevoort in rechte lijn uit. Zo kwam de heerlijkheid, door huwelijk, aan het geslacht van de graven Van Loon.
Een zijtak van de Van Bredevoorts was blijkbaar gelukkiger. Ook nu nog komen er Van Bredevoorts voor, tot zelfs in Amerika toe. Maar nu blijkt dat de heerlijkheid Bredevoort allang voor 1188 bestaan moet hebben, terwijl Aalten, Winterswijk en Dinxperlo er toen ook toe behoorden.
Waakhond
Het is nu stil en vredig in de nauwe straatjes en langs de prachtige vestinggracht van het stadje, dat nu zelf tot de gemeente Aalten behoort. Het kan verkeren. In vroeger dagen was dat anders. Toen was het hier niet zo stil, ook al was men aan drie kanten door het moeras omgeven.
Aan de vierde kant liep echter de handelsweg van Gelre naar Munster, zodat Bredevoort toen 'waakhond' in dit grensgebied was. Maarten van Rossum, de befaamde en gevreesde maarschalk, maakte van het stadje een vesting, omringd door wallen, muren, grachten en bastions.
In 1612 kwam prins Maurits voor 50.000 gulden in het bezit van de heerlijkheid Bredevoort. Hierdoor Het gevonden wapen van tsredevoort. heeft onze koningin nu nog steeds de titel van Vrouwe van Bredevoort. Door zijn strategische ligging heeft Bredevoort in de loop der tijden veel van oorlogsgeweld te lijden gehad.
Er voltrok zich op 12 juni 1640 bovendien nog een afschuwelijke ramp. Bij een hevig onweer sloeg de bliksem in de buskruittoren van het kasteel, waarbij de hele voorraad buskruit ontplofte. De klap was zo hevig, dat het kasteel en het Ambtshuis geheel vernield werden. Hierdoor werden de drost, zijn vrouw, acht van hun kinderen en drie huisgenoten onder het puin bedolven. Alle huizen in het stadje werden zwaar beschadigd. In totaal verloren bij deze ramp veertig mensen het leven. Het kasteel zou nooit meer herbouwd worden.
Wapen ontdekt
Toen in 1815 alle Nederlandse gemeenten in overleg met de Hoge Raad van Adel een wapen konden kiezen, heeft Bredevoort daar geen gebruik van gemaakt. Men meende namelijk dat Bredevoort nooit een wapen had gehad. Toen men echter vele jaren later met de voorbereiding van de feesIII. C J. Hoogland telijkheden voor de herdenking "Bredevoort 800 jaar" bezig was, en men zelfs tot in Amerika in aanraking kwam met verre nazaten van de Van Bredevoorts, werd daar het oude wapen van de heerlijkheid Bredevoort ontdekt.
Hierop kwamen dezelfde heraldische stukken voor die ook op de Bredevoortse munt uit 1350 staan, waarvan nog één exemplaar in het Koninklijk Penningkabinet aanwezig is: een geankerd kruis en een klimmende leeuw. Het schild is gedekt met een ridderhelm.
Veemgericht
Het geankerde kruis komt ook voor op het wapen van Zutphen en de klimmende leeuw is van het wapen van Van Gelder, terwijl de ridderhelm die het schild kroont, weergeeft dat Bredevoort een heerlijkheid was. Zo blijkt het wapen uit de tijd te zijn dat de heerlijkheid Bredevoort de eerste Gelderse periode beleefde en de graaf van Zutphen tevens heer van Bredevoort was. Daarom bestond er bij de Hoge Raad van Adel geen bezwaar tegen dat Bredevoort dit wapen zou gaan voeren.
Van de vele soorten rechtspraken en gerichten, zoals het volksgericht, het hofgericht en de andere gerichten die er in de loop der tijden geweest zijn, was het veemgericht vroeger wel het meest gevreesde, vanwege de geheimzinnigheid waarmee het omgeven was. Op de vele veemgerichten, die in Duitsland ontstaan waren, sprak de vrijgraaf recht. Hij was door de koning benoemd.
Hij deed dit volgens het vonnis van zijn vrijschepenen, vrije mannen die door hemzelf gekozen waren, maar van wie niemand wist wie zij waren. Zij verschenen waarschijnlijk onherkenbaar op de rechtszitting. Maar omdat deze vrijschepenen zo nodig ook zelf het vonnis ten uitvoer moesten brengen, bracht dit geheimzinnige gedoe nogal wat angst teweeg, omdat men al vlug tot de strop veroordeeld kon worden.
Vluchten was er niet bij, omdat men nooit wist wie de vrijschepenen waren. Probeerde men dit toch, dan werd de verdachte snel gepakt en zag men zijn lijk de volgende morgen met een wilgestrop om de hals aan een boom hangen. Er was maar één mogelijkheid, het er levend af te brengen, namelijk als de strop brak. Dat was het teken van onschuld en dan was men vrij.
Pijp
Volgens zeggen moet dit inderdaad ook op 't Walfort gebeurd zijn, een havezathe tussen Bredevoort en Aalten. Het is de enige plaats in ons land waar ooit in de open lucht veemgericht gehouden werd. Toen men de ter dood veroordeelde naar de galg bracht, rookte hij nog rustig zijn pijpje. Hij bevestigde aan de omstanders nogmaals zijn onschuld en zei: „Als er werkelijk nog recht bestaat, dan moet de strop zo direct breken".
Bij de galg gekomen, legde hij zijn pijpje neer. En terwijl de samengestroomde menigte in spanning toekeek hoe de beul de man de strop om de hals legde en even later de ongelukkige omhoog aan de galg hees, steeg de spanning ten top. Men vroeg zich angstig af wat er nu zou gebeuren.
En inderdaad: na enkele seconden brak de strop en viel de man met een plof op de grond. Hij leefde nog en was weer vrij. Toegejuicht door de samengestroomde menigte pakte hij direct weer zijn pijpje op. En terwijl hij er flink aan trok, zei hij: „Da was mi de pipe ok nog biena ut egoan".
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 28 oktober 1992
Reformatorisch Dagblad | 23 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 28 oktober 1992
Reformatorisch Dagblad | 23 Pagina's