Paardebloem: van hondepol tot mollesalade
Bloemen in dialecten
Die paardebloem met wegblaas-pluisjes kennen we. We noemen hem soms anders, bij voorbeeld hondepol. Althans, zo leerden wij op de Veluwe deze gele plant, woekerend in weiland en gazon, kennen. De konijnen waarderen het blad met de bittere melk in de stengel, dus dat ze hem elders "konijnesalade" noemen, is zo gek nog niet. Maar dat er in totaal een kleine driehonderd (!) volksnamen voor dat 'onkruid' in omloop zijn, dat weet alleen dr. Har Brok. Die kent deze "pisbloem" of "papeblad" of "wrattebloem" of "takkeblad" of "kankerbloem" van blad en knop tot steel, althans in taalkundig opzicht.
Moet iemand die in Nijmegen Nederlandse Taal- en Letterkunde studeerde nu zijn wetenschappelijke leven besteden aan vele honderden namen en varianten van de Nederlandse en Vlaamse flora, en dan met name dat deel dat wij afdoen als „onkruid", maar dat „wilde planten" moet heten? Ja, dat kan. En de uit Breda stammende Brok doet dit werk in Amsterdam aan het P. J. Meertens-Instituut voor dialectologie, volkskunde en naamkunde in de eerste plaats omdat hijzelf er zo veel plezier aan beleeft, hoewel het onderzoek van die volksnamen ook een diepere zin heeft binnen het geheel van onze cultuurgeschiedenis.
ZEVEN BLOEMEN
Har Brok is al weer enige tijd geleden in Nijmegen gepromoveerd op een dikke studie "Enkele bloemnamen in de Nederlandse dialekten". Daarin onderzoekt hij de "Etnobotanische nomenclatuur in het Nederlandse taalgebied". Dat betekent simpel, dat hij van 'slechts' zeven bloemennamen —haag- winde, gras- en tuinanjer, klaproos, muurbloem, paar- debloem, pioen en sering— naging welke, in totaal honderden, namen deze bloemen en planten in de volksmond dragen en waaróm dat zo is. Dat kan van de vorm van blad of bloem afhangen, maar ook van het volksgeloof in heksen en demonen, van de bloeitijd of de toegeschreven medische werking, of van de heilige op wiens naamdag de plant in bloei staat.
Kijk, dat ik de haagwinde vooral kende als pispotje, is nog wel te herleiden. Maar waarom heet hij elders hemdsbloem of hemdsrokje, ook memmetje of miegpot, pastoorshemd, onze-lieve-heers-hemdje, waaiwinde of spokebloem? En waarom sprak de beroemde botanicus Rembert Dodoens in zijn 16e-eeuwse Cruydt-Boeck over de „Clocxkens winde", waarvan hij getuigde, dat „dese Winden in der medecyne niet dienstelijck oft profijtelijck en sijn, als Galenus ende Plinius scrijven". Welnu, Brok zocht naar verklaringen van al die, soms zeer sprekende, namen.
BLOEDPATER
Waarom noemt men een klaproos —ten onrechte vaak verward met de papaver of slaapbol en daarom ook met papaver-eigenschappen bedacht— elders ook rode heul, kankerbloem, rode korenbloem, koekeloerehaan, assekruid of ook bloedpater? Brok zocht de uitleg niet eenduidig. Hij ging de etymologische en volksetymologische uitleg na, kwam ook tot een 'taalgeografische' aanpak en besloot het onderzoek van elke bloem met een taal-systematische analyse. Daarin belichtte hij de gevonden namen vanuit invalshoeken als groeiwijze, bloeitijd, volksgeloof, medische toepassing, plaats van herkomst. Zo kon hij verrassende vondsten doen, maar in ons gesprek over zijn studie erkent hij, dat er ook volksnamen opdoken waarvan de juiste uitleg nog niet boven water kwam.
Wie het verhaal wil weten van de anjer of anjelier met ruim 170 benamingen, van genoffel van Anghiéra, groffelsnagel, peperroosje en mariazweer, stinkende-juffer, vrouwenhaar of vuileneus, moet wel de studie van Brok ter hand nemen. Niet ieder zal dit proefschrift, in weinig bloemrijke taal, doorworstelen. Maar dit najaar komt bij uitgeverij Bzztóh van dr Brok een populair plantennamen- boekje uit, "Van Vergeet-mij-nietje tot Gebroken hartje". Daarin bespreekt hij naast de zeven bloemen uit zijn studie tal van opmerkelijke bloemaanduidingen.
BOTANISEREN?
Hoe kóm je als dialectoloog aan een befaamde instelling op het gebied der streektalen en volksnamen, nu tot die planten? Is Brok een bezeten natuurliefhebber, die elk vrij ogenblik met zijn botaniseertrommeltje weilanden en wegbermen afstroopt, op zoek naar de verspreiding van stampers en meeldraden in de Lage Landen? Niet helemaal. Sterker nog, aan zijn studie —die zich uitstrekt van Oost-Groningen tot Vlaanderen en de Frans-Vlaamse Westhoek— ging weinig veldwerk vooraf. Althans, Brok trok er niet zélf op uit. Hij kon zich mede baseren op een zestig jaar geleden verschenen deelonderzoek van de Vlaamse prof. J. L. Pauwels, die dezelfde zeven bloemennamen bestudeerde in de Zuidnederlandse dialecten. Verder was het vooral werken met vragenlijsten voor honderden respondenten in alle (wind)streken. Het is geen jeugdliefde voor wilde planten die Brok tot dit onderzoek aanzette. Hij studeerde Nederlands, vooral taalwetenschap, in Nijmegen en deed onderzoek naar een middeleeuwse Nederlandstalige "Herbarius", die reeds op veldwerk gebaseerd was.
HEUKELS
Dat kon een dissertatie opleveren, maar Brok, assistent bij prof. A. A. Weijnen, kreeg een baan bij het Meertens-Instituut van de Koninklijke Academie van Wetenschappen. Daar had hij gelegenheid om 'in de baas z'n tijd' dit bloemnamen-onderzoek te doen, als vervolg op Pauwels en vooral op het reeds uit 1907 daterende "Woordenboek der Nederlandsche volksnamen van planten" van de door zijn "Flora" bekende Heukels. Dat boek werd in 1987 ongewijzigd herdrukt. Maar het is verouderd en Broks arbeid moet tot een soort nieuwe Heukels leiden. Voor wie dóet hij dat, behalve voor z'n plezier? Har Brok erkent, dat de Kon. Ned. Natuurhistorische Vereniging hier niet echt op zat te wachten. Hij is primair taal-, geen plantkundige. Zijn kennis der zeven besproken bloemen heeft hij vooral uit de literatuur erover, niet van het zelf botaniseren. Zijn promotor was ook dialectkundige en taalman: prof. A. M. Hagen. Als co-promotor trad op de adjunct-directeur van het Meertens-Instituut, dialectoloog dr. J. B. Berns. Een botanicus als opponent was er bij zijn promotie niet. Alleen de Landbouw Universiteit in Wageningen toonde enige interesse voor Broks werk.
CULTUURHISTORIE
Dus weer die vraag aan Har Brok: Waar dóet men zo'n onderzoek voor? Hij betoogt dat „taal, meer dan kunst en cultuur, een kenmerk is van de mens. Taal-variaties zeggen iets over de mens en zijn staan in de gemeenschap. Het is dezelfde vraag als: Wat hèb je aan Rembrandts "Nachtwacht"? De rijkdom aan planten-aanduidingen levert een schat aan cultuurhistorisch materiaal op. Je krijgt inzicht in het beleven en ordenen van de wereld, ook door religie, scheldwoorden en zo meer. Het onderzoek naar de volksuitleg van allerlei zaken is óók van belang met het oog op het verenigd Europa".
Met dit onderzoek komen we erachter dat in Friesland opvallend veel namen in verband gebracht worden met spoken en hekserij, dat de sering in Vlaanderen terecht jasmijn heet (sering, syrinx, is hol buisje), dat Dodoens het, ook medisch gezien, vaak bij het rechte eind had, dat de naam van tafelbord (op Texel) nog niet goed verklaard is en dat de bloedpater in graanvelden een kinderschrik is, die hen meesleurt en als een vampier het bloed uitzuigt.
Mede n. a. v. "Enkele bloemnamen in de Nederlandse dialekten", door dr. Har Brok. Deel 18 van de Publikaties van het P. J. Meertens-Instituut, Postbus 19888, Amsterdam. Het boek van xiv plus 372 blz. bevat veel taalkaarten en illustraties en kost 37,50 gld. plus 6 gld. porto. Info: tel. 020-6234698.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 27 april 1993
Reformatorisch Dagblad | 72 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 27 april 1993
Reformatorisch Dagblad | 72 Pagina's