Een leven tussen de dominees
Rien en Koos Dankers: „Wij aarden naar onze vader: de vrijmoedigheid, het gemakkelijke sociale contact"
Twee broers, twee gezichten. Rien en Koos Dankers hebben echter veel met elkaar gemeen. Beiden reisden de wereld rond, hebben een voorliefde voor geschiedenis en biografieën, treden gemakkelijk op de voorgrond en... hebben de typische Dan kers-neus. „Twee kerels die heel veel op elkaar lijken", zo typeert Rien hen. Een gesprek met twee idealisten, die ervan overtuigd zijn niet kerkistisch te zijn.
Hun wieg stond aan de oever van de Merwede. Marinus zag als eerste in het gezin Dankers het levensHcht. De kalender wees november 1927. Twee jaar later werd in het huisje in Hardinxveld opnieuw een zoon geboren: Gert. Jakobus volgde in 1932.
Koos: „Dat was nóg dieper in de crisis. Ik heb altijd tegen m'n leerlingen op De Driestar gezegd: Het grote verschil tussen jullie en mij is dat ik in het diepst van de crisis geboren ben en jullie in de welvaartstijd geboren zijn". Mientje sloot in 1936 de rij. Toen kwam de oorlog.
Koos: „De oorlogsjaren, dat is een vreselijke tijd geweest, maar -heel merkwaardig- als kinderen zagen we ook het avontuurlijke ervan in. Vooral op het laatst, met die luchtgevechten. Het was voor ons elke dag spannend. In de warme zomers van de oorlog gingen we met elkaar aren rapen in het LancTvan Altena. Dat had iets ongelooflijk boeiends".
Bidden
Koos: „Heel frappant was het dat pa eigenlijk net te oud was om door de Duitsers opgepakt te worden en wij waren net te jong. Er kwam een moment dat het wél moeilijk werd. Dat was op een maandag in januari 1945, de melding. Ik vergeet het nooit meer. Alle mannen tussen 17 en 45 jaar moesten zich melden en Rien hoorde net bij hen. Die zondagavond preekte mijn schoonvader, ds. Joh. van der Poel, over de apostolische zegen: „De HEERE zegene u en Hij behoede u". Dat was heel indrukwekkend".
Rien: „Moeder had twee broden gebakken".
Koos: „En toen moest ik 's maandagsmorgens die broden klaarmaken. Ik zei: „Dat doe ik nooit, want dan zie ik Rinus nooit meer". Ik begon vreselijk te huilen, want we hielden heel veel van elkaar. Uiteindelijk heb ik het niet gedaan en Rien is gewoon thuisgebleven".
Rien: „Dat ging eigenlijk een beetje vanzelf. Ik denk wel dat moeder verschrikkelijk heeft lopen bidden. Als ie nu op die jaren terugkijkt, kun je je haast niet voorstellen dat we dat alleiiiaal doorleefd hebben. Toen de oorlog uitbrak, was ik twaalf en bij de bevrijding zeventien. De bommen vielen soms wel erg dichtbij en de hongerwinter was niet mis. Maar we zijn allemaal gespaard en gedragen".
Intens gelukkig
„We hebben een erg gelukkige jeugd gehad. Ondanks alle armoede die er was, waren er veel mooie dingen. Daarbij is het altijd zo dat de goede dingen in je herinnering blijven; de verdrietige slijten weg. Maar ach, als ik achteromkijk, moet ik zeggen: We waren intens gelukkig met elkaar, met de ouders die we hadden en de mensen tussen wie we opgroeiden".
De kleine jongens werden groot. Tijdens de oorlog bezocht Rien de mulo en na de oorlog ging Koos erheen. Gert volgde de familietraditie: hij ging de bouw in. Rien had inmiddels een diploma op zak en vertrok naar de marine. Dertig jaar zou hij er blijven. Met Hr. Ms. Piet Hein en Hr. Ms. Overijssel voer hij over de wereldzeeën. Enkele jaren woonde hij met zijn gezin op Curasao.
Als adjudant-onderofficier verliet hij de marine. Spoedig daarna werd hij voorlichtings-secretaris van de SGP, ging nog een poosje op De Driestar Engels geven en werd eerst diaken en later ouderling in de oud gereformeerde gemeente te Den Helder. In diezelfde plaats zit hij in de steunfractie van de GPV/RPF/SGP-combinatie. Hij is ook nog bestuurslid van De Driestar.
Koos ging na de mulo naar de kweekschool en belandde na zijn dienst(plicht) bij de marine voor de klas. Anderhalfjaar bracht hij op een lagere school in GiessenOudekerk kinderen de eerste beginselen van rekenen en taal bij. Tien jaar was hij verbonden aan de mulo te Zierikzee en van 1966 tot 1989 was hij werkzaam bij De Driestar in Gouda, eerst als docent, later als conrector.
Dominees
Koos: „Ik heb daar heel wat latere dominees onder m'n gehoor gehad: Vreugdenhil, Mulder, Van Eckeveld en Abma, die nu in Kortenhoef staat. Een hele ris. Die namen staan nog in m'n agenda".
Als 'dopper' verliet hij het onderwijs, om zich meer te kunnen wijden aan het secretarisschap van Woord en Daad. Sindsdien onderneemt hij menige reis naar het verre buitenland. Koos: „Ik ben verschillende keren op Haïti geweest, in Guatemala, India, Sri Lanka, de Filippijnen, Thailand, Zuid-Afrika, Botswana, Burkina Faso, Ethiopië en Indonesië".
Rien: „Toen ik uit de marine kwam, ben ik gestopt met de reizen naar het buitenland. Koos zat bij Woord en Daad en ik werd ouderling. Toen ontstond er een beetje verschil. Koos zegt steeds: „Dat jij toch in Den Helder blijft". Maar dat is mijn leven. Laat hem maar op die projecten gaan kijken. Ik heb het wel gezien".
Koos: „Rien is een bescheiden jongen. Ik houd veel liever een toespraak voor een paar duizend mensen. Zo graag als hij in Den Helder catechisatie geeft, zo graag spreek ik een groep mensen in India of waar dan ook ter wereld toe".
Prototype
Hoewel ze later veel geleerd en nog meer gezien hebben, denken Rien en Koos Dankers met eerbied terug aan hun ouders en de opvoeding die ze van hen meekregen.
Rien: „We hebben een heel goede vader gehad, die alles voor ons over had. Hij was een man met alleen lagere school, maar hij had iets. Dat gold overigens de hele generatie. Onze ouders, en zeker onze vader, was daarvan een prototype. Hij wist ontzaggelijk veel uit de Bijbel, van de kerkorde en van de kerkgeschiedenis.
Ik heb boekenkasten vol gelezen, terwijl pa het net zo goed wist. Of het nu over de drie verbonden ging, of over de rechtvaardigmaking, hij wist het allemaal. Hij had alleen een Bijbel en een paar oude schrijvers. Een heel gewoon manneke en dan zat hij daar in Brahé te lezen over de 89e Psalm!
Onze moeder had de tere vreze Gods, al toen wij kleine jongetjes waren. Nu zie ik bij het preeklezen de jonge moedertjes zitten en dan denk ik: „Och, och". Toen mijn moeder zo oud was, sprak ze met haar vriendin over hoe de Heere met haar ziel gehandeld had. Ik wil niet zeggen dat God niet meer werkt. We hadden gisteren aardig wat jeugd in de kerk en mijn vrouw zei dat er nog geluisterd werd ook. Maar toch..."
Koos: „Het was een andere generatie".
Trots
Rien: „En toch, er was toen iets. Als ik terugdenk aan de tijd dat wij nog jongetjes waren en tante Louwtje bij ons was... Tjonge, dat was wat! En ook hoe moeder met ons omging. Hoe ze het eten gaf en hoe haar bidden en bijbellezen was, als pa niet thuis was".
Koos: „Ik deel die eerbied helemaal. We hielden veel van elkaar. Pa was ook erg trots op ons". Rien: „Hij vertelde aan iedereen die het maar horen wilde dat één zoon bij de marine zat, de andere hoofduitvoerder was bij de Hollandse Beton Maatschappij en de derde leraar op De Driestar".
Rien: „We aarden eigenlijk naar vader: die vrijmoedigheid, dat gemakkelijke sociale contact, het aanklampen van iedereen, het je overal thuisvoelen. Dat had moeder niet. Zij was zeer gereserveerd, zei de mensen nauwelijks gedag. Zij ging altijd heel stilletjes de kerk uit". " Koos: „De Dankersen zijn vrijmoedig. We zijn ook wel een beetje trots dat we Dankers heten; laten we maar eerlijk zijn".
Rien: „Vader ging ons daarin voor. Dominees reisden in die tijd nog vaak met de trein. Als hij er dan een zag op het perron, in Dordrecht bijvoorbeeld, ging hij op die man af; het scheelde hem niet van wat voor kerk. Dan zei hij: „Ik ben Dankers en ik kom uit Hardinxveld. Je moet zeker ergens gaan preken?" Zo was vader en zo zijn wij ook wel een beetje. Koos vertelde mij dat zijn Gert, toen die nog klein was, riep: „Pa, Vergunst! Kijk, Vergunst!" Hij deed het ook al".
Kerkistisch
Als jongens, en later als opgeschoten knapen, zaten de drie broers Dankers onder het gehoor van de oud gereformeerde predikant Joh. van der Poel, die van 1938 tot 1956 de gemeente in Hardinxveld diende. Koos: „Wij dweepten met Van der Poel. We mochten hem graag. Hij was een ontzettend leuke man. Later werd hij mijn schoonvader".
Rien: „Ik moet zeggen dat, als ik tot Jezus geleid ben en als de Heere daarvoor mensen gebruikt heeft, dan zijn het mijn moeder en Van der Poel wel. Hij heeft met al zijn gebreken ons als het ware bii de hand genomen en bij Hem gebracht. Zijn prediking heeft op ons gezin een onuitwisbare invloed gehad".
Koos: „Als ik een stuk uit de Bijbel lees, denk ik vaak: Daar heeft vader over gepreekt. Hij heeft veel aan onze vorming bijgedragen. Zo heeft hij eens gezegd: „Wij hebben de kerkmuren tot drempels gemaakt". Dat zei hij wel eens iets gemakkelijker dan dat hij het praktiseerde".
Rien: „Wij behoren tot de weinige mensen die kunnen zeggen niet kerkistisch te zijn. Die anderen zeggen het wel, maar weinig mensen mogen het werkelijk zeggen".
Koos: „We zijn heel breed opgevoed. Dat kom je maar bij weinig mensen tegen. Wij waren van de Oud Gereformeerde Gemeenten. Daar gingen we ook naar de catechisatie. Maar we gingen naar de hervormde zondagsschool. Daar bracht onze moeder ons zelf En we zaten later op de gereformeerde knapenvereniging. Onze ouders zeiden: „Ga er maar naartoe. Daar leer je en daar hoor je het een en ander". En we zaten op een openbare mulo. Dat ging allemaal heel goed".
Maatstaven
„Ik herinner me een zondag, het was in de oorlog. Toen preekte prof Schilder bij ons, 's middags. Natuurlijk gingen we naar Schilder".
Rien lacht: „Nog steeds kan ik tegen een vrijgemaakte GPV'er zeggen: Ik heb Schilder gehoord van m'n leven".
Koos: „Als ds. L. Vroegindeweij er was of ds. Zandt, dan gingen we natuurlijk naar de hervormde kerk. En doordeweeks gingen we ook naar de gereformeerde gemeente. Daarin ging onze moeder ons voor".
Rien: „Wij geloven in de vaderlandse kerk".
Koos: „Eigenlijk zijn wij hervormd".
Dat zeggen er wel meer.
Koos: „Bij ons zit het dieper". Rien: „Vraag het maar na bij ir. Van der Graaf, die weet ervan".
De brede opvoeding waarderen de broers positief. Ook proberen ze in de praktijk van alledag over kerkmuren heen te zien. Koos, momenteel lid van de gereformeerde gemeente te Gouda: „Ik ging destijds s morgens met m'n kinderen naar ds. Rijksen en 's middags naar ds. Mallan, of omgekeerd. Kijk, de waarheid moet wel gepreekt worden. Dat is de andere kant.
We hebben het meest wezenlijke leren zien. We hebben beiden de wereld bereisd. Dan ga je wel ontdekken waar het uiteindelijk op aan komt. Er zijn een heleboel dingen verschillend. Ik heb zes kinderen, die alle zes anders zijn. De Heere God heeft ik weet niet hoeveel kinderen en die zijn ook allemaal verschillend. Als je moet gaan meten naar bepaalde maatstaven, weet ik niet wat er overblijft. Wij moeten niet denken dat wij dat kunnen bepalen".
Er is één land in de wereld waarmee beide broers zich speciaal verbonden voelen: Haïti. Het is een band die niet zo zeer te maken heeft met de prachtige natuur van het eiland, of met de bevolking, als wel met een diep ingrijpende gebeurtenis. Op 16 oktober 1989 liet Gerdien Post-Dankers, dochter van Rien, er na een ernstig ongeval het leven. Zes jaar had ze met haar man in Haïti hulpverleningswerk in dienst van Woord en Daad verricht. Rien: „Dat ongeluk is een zodanig diepe ingreep in je leven, dat je tot aan je dood gedeukt bent, hoewel mijn vrouw en ik ook getroost zijn".
Koos: „Die gebeurtenis was bijzonder aangrijpend. Ik was er namelijk bij. Het was Riens dochter. Toen Gerdien geboren werd, zat Rien in Nieuw-Guinea. Hij was er niet bij. Ik wel. Z'n vrouw en hij woonden bij onze ouders in. Ik was in die tijd ongetrouwd, dus ik stond bij wijze van spreken aan het geboortebed van Gerdien. En toen Gerdien verongelukte in Haïti, was ik er ook bij en hij niet. Dat is zeer opmerkelijk. Momenteel is het nog meer verstrengeld. Zijn schoonzoon is nu hertrouwd met mijn oudste dochter".
Rien: „Je moet zoiets wel leren hanteren. Er is nu een zeer emotionele verstrengeling, die het nodig maakt dat je voorzichtig met elkaar omgaat. Gelukkig is de familieband ertegen bestand. Dat is iets om je in te verblijden".
Multatuli
De broers Dankers spreken elkaar graag, al is het wel zo dat de drukke werkzaamheden en de afstand de visites tot een minimum beperken. Komen ze bij elkaar, dan wordt er niet gekeuveld over koetjes en kalfjes of over auto's.
Koos: „Ik weet niet eens wat voor wagen hij rijdt". Wél gaat het over de SGP en een mogelijk nieuwe CHU, vaderlandse en kerkgeschiedenis, Zuid-Afrika en het nut van de grote apartheid, het zendingswerk op Haïti, Engelse oudvaders of literatuur".
Rien: „We hebben veel belangstelling voor literatuur en geschiedenis. Toen Koos voor zijn hoofdakte leerde, deed ik al flankerend mee. Als ik hem aanhoorde, pikte ik ook gewoon wat op. Nu nog reciteer ik op m'n werk wel eens stukjes van Multatuli en Da Costa".
Koos: „Ja, ik ken ook nog hele stukken. Uit de Gijsbrecht van Aemstel bijvoorbeeld. Mijn liefde ligt bij geschiedenis. De leerlingen vroegen weleens: „Meneer, wat geeft u nou: Duits of geschiedenis?" Kerkgeschiedenis, geschiedenis en biografieën lezen we ontzettend graag. Wat dat aangaat liggen onze interesses vlak bij elkaar.
Er is bij de massa, ook in onze gezindte, onvoorstelbaar weinig historisch besef Als het aan mij gelegen had, was ge.schiedenis op de reformatorische scholen een verplicht vak. Neem bijvoorbeeld de Wende in 1989. Je hoort er geen sterveling meer over. Ze doen allemaafalsof het de gewoonste zaak van de wereld is, terwijl in 1989 de hele wereld op z'n kop is gegaan. Het is net zo ingrijpend geweest als de Franse Revolutie".
Rien: „Nou! Er zal een tijd komen, als de wereld dan nog bestaat, dat de mensen vragen: Wat is er toen gebeurd? En dat de kinderen verwonderd zeggen: Hebt u dat meegemaakt?"
Koos: „Precies! Zo begin ik wel eens een lezing!"
Aardige vent
Rien: „Er is wel verschil tussen mijn broer en mij, maar gelukkig verstaan we elkaar in de meest wezenlijke dingen. Het fijne is dat je op afstand weet: Dit zijn onze gedachten. Niet iedereen volgt je daarin. Vaak halen mensen de schouders op en zeggen: Ach ja, een Dankers. Een aardige vent overigens, maar verder..."
Koos: „Ze vinden je snel overdreven. Maar dat is het niet. Het is heel wezenlijk. Ik zou het bijvoorbeeld geweldig vinden als RPF, GPV en SGP werkelijk met elkaar zouden kunnen samenwerken. Als wij onze zin kregen, kwam er een nieuwe CHU. Een echte. Een christelijk-historische. En daarin moeten ze het hele boeltje samenvegen. Dat is de enige oplossing. Zo denken m'n broers er ook over".
Rien: „Jawel Koos, maar we zijn misschien ook wel eens zo idealistisch dat we niet helemaal meer zien waarmee je geconfronteerd wordt. Ik zit in Den Helder in de steunfractie en daarin werk ik samen met RPF en GPV. Dan heb ik toch wel eens moeite met dat uiterst gemakkelijke omgaan met heilige dingen. Hier op de stoel is net niet zo moeilijk om te zeggen met RPF en GPV samen te gaan".
Wilder
„Als ik de kans zie, rem ik Koos wel eens af Dan denk ik: „Koos, een beetje gas terug". Dat is soms nodig. Je draagt het hart op de tong, je presenteert je, je bent nergens bang van. Niet iedereen vindt dat leuk. Ik heb de neiging wat voorzichriger te zijn".
Koos: „Ik ben waarschijnlijk wat wilder. Ze zeggen wel eens van ons dat we te onkritisch zijn, zo van: „Jullie vinden het te gauw goed". Ik denk wel dat dat waar is, maar ik wil er toch geen afstand van doen. Dan moeten ze me maar voor onkritisch verslijten".
Volgende week deel 6 in de serie "M'n broer": een gesprek met gedragsbioloog Jan van Hooff en dierentuindirecteur Antoon van Hooff.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 augustus 1994
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 augustus 1994
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's