Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meditatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meditatie

2 minuten leestijd

Tot velen

„Velen zeggen: wie zal ons het goede doen zien? Verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns, o Heere!

Psalm 4:7

Wij ontmoeten hier dan eerst de dwaasheid der wereld, door Koning Davld aldus voorgesteld:

„Velen zeggen: wie zal ons het goede doen zien?”

Weet! dat deze woorden op meer dan één wijze door de uitleggers verklaard worden; doch wat ons betreft, wij laten een iegelijk hierin handelen naarzijn lichten begrip; het komt ons voor dat David hier-gewagende van velen die zeggen: wie zal ons het goede doen zien ?- het oog heeft op onbekeerde, aardse en wereldgezinde mensen, die niet weten waarin het ware en hoogste goed des mensen gelegen is, en dit, volgens hun bedorven aard en verduisterd verstand, geheel verkeerd zoeken inde ijdele dingen en goederen van deze wereld.

Immers, de dichter zal dit zelf verklaren, en.zal ons aanstonds in het volgende vers doen zien dat hij op zodanige wereldlingen het oog heeft, wanneer hij voor de Heere belijdt: Gij hebt vreugde in mijn hart gegeven, méér dan tertijd, als hun koren en most vermenigvuldigd zijn.

Hun is een betrekkelijk woord, dat op voorafgaande voor- of onderwerpen ziet, waarvan tevoren gehandeld is. Nu kan hetwoordje “hun” hiergeen betrekking hebben dan op en tot velen die zeggen: wie zal ons het goede doen zien? Zodat de zin Is: dat God onze vrome dichter meer vreugde in zijn hart gaf, door het licht van Zijn aangezicht, dan die velen genoten, wanneer hun koren en most vermenigvuldigd werden. Zodat het uit Davids eigen rede klaar genoeg blijkt dat hij (hiergewagende van velen die zeggen: wie zal ons het goede doen zien?) daarmee geen anderen bedoelt dan onbekeerde en onbegenadigde wereldlingen, die hun goed en deel geheel buiten God in de dingen dezer wereld Zbeken. Drtzal anders blijken wanneerwij de woorden zelf wat nader inzien.

(Uit: Elf leerredenen)

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 februari 1996

Reformatorisch Dagblad | 32 Pagina's

Meditatie

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 februari 1996

Reformatorisch Dagblad | 32 Pagina's