Een ezel te midden van apen
Vlaming Boesbeeck beschreef verblijf in Istanboel in Vier Turkse Brieven
De tulp, sering en kalmoes raakten mede dankzij zijn verblijf aan het Turkse hof in Istanboel in de Lage Landen verbreid. Ogier Ghiselin van Boesbeeck (1522-1591) woonde in opdracht van de Oostenrijkse koning (en latere keizer) Ferdinand I acht jaar lang aan de Bosporus om er met Süleyman de Grote over Hongaarse erfkwesties te onderhandelen. De aandacht van de nieuwsgierige en geleerde diplomaat werd echter vooral getrokken door planten en dieren, inscripties, munten, monumenten en handschriften. Hij beschreef zijn ervaringen en waarnemingen in de zeer lezenswaardige Vier Turkse Brieven, die onlangs in een nieuwe Nederlandse vertaling zijn verschenen.
Boesbeeck, geboren in 1520/1521 in Komen (Frans-Vlaanderen), was een buitenechtelijk kind van George Ghiselin II, heer van het nabijgelegen Boesbeeck. Toen de vader ontdekte dat zijn zoon boven zijn leeftijdgenoten uitolonk, besloot hij hem te wettigen. Boesbeeck studeerde zowel in Leuven als aan een aantal Italiaanse universiteiten. Hij legde een brede belangstelling aan de dag: hij verdiepte zich in de letteren, rechten en medicijnen. Vooral de geschiedenis boeide hem. Hij beheerste zes of zeven talen: naast het Vlaams, Frans en het Latijn ook Italiaans, Duits, Spaans en waarschijnlijk Kroatisch.
Een zo breed ontwikkeld man met een grote talenkennis trok de aandacht van de Habsburgse vorst Ferdinand I, die over de Oostenrijkse erflanden en Bohemen en Hongarije regeerde. Boesbeeck trad in 1552/1553 in dienst van zijn hof Wanneer de gelegenheid zich zou voordoen, zou Ferdinand hem met belangrijke taken kunnen belasten.
Die gelegenheid deed zich al spoedig voor. In 1554 moest Boesbeeck naar Wenen komen, waar Ferdinand hem dringend verzocht de functie van vaste gezant aan het hof van sultan Süleyman de Grote (1520-1566) in Istanboel op zich te nemen. De “Grote Turk” stond in het westen bekend als de “Prachtlievende”; de Turken noemden hem, “Gods schaduw op aarde”, ook wel de “Wetgever”.
Machtsevenwicht
Het onderhouden van diplomatieke betrekkingen met de Porte, het regeringscentrum van het Ottomaanse Rijk, was zo halverwege de zestiende eeuw van vitaal belang voor de Habsburgers. Nadat de Turken in 1453 Byzantium hadden veroverd, waren zij in de daarop volgende decennia diep op de Balkan doorgedrongen. De Hongaren hadden zij in 1526 bij Mohacs verslagen. Koning Lodewijk kwam bij deze slag om het leven. Zijn weduwe Maria, een zuster van Ferdinand en Karel V, zou daarna 25 jaar lang het regentschap over de Nederlanden op zich nemen. Drie jaar na Mohacs stonden de troepen van Süleyman voor Wenen.
Het machtsevenwicht tussen Ferdinand en Süleyman langs de grenzen van het Habsburgse Rijk bleef wankel, alle verdragen en wapenstilstanden ten spijt.
Om tot een definitieve regeling over het gebied Zevenburgen te komen, voegde Ferdinand de Vlaming Boesbeeck toe aan hetreeds bestaande gezantschap, dat uit de Hongaarse bisschop An tal Verantius en de generaal van de Donauvloot, Franciscus Zay, bestond. Na een moeizame reis bereikte Boesbeeck in november 1554 Istanboel. Pas in oktober 1562 zou hij definitiefin het westen terugkeren.
De leefomstandigheden van de diplomaat waren alles behalve comfortabel. Toen de voorstellen van Ferdinand slechts de toorn van de sultan opwekten, liet deze de drie gezanten streng bewaken in de karavanserail (staatsherberg) waarin zij waren ondergebracht. In hun feitelijke gevangenschap werden Boesbeeck en zijn collega’s aan intimidatie onderworpen. De Turken probeerden hen zo van hun instructies af te brengen, hun opdrachtgever en vaderland te laten verraden en hen zo bereid te maken tot onderhandelingen over voorwaarden die voor de Turken beter waren. „Hoe moeilijk en onwaardig is het voor vrijgeboren mensen om te onderhandelen met dit volk”, verzuchtte Boesbeeck in een brief aan Ferdinand.
Pas toen er weer wat schot in de onderhandelingen kwam, mocht Boesbeeck zich vrijer bewegen. Niet dat hij daarvan altijd dankbaar gebruikmaakte. „Gewoonlijk weiger ik een uitje om bij de Turken niet de indruk te wekken dat het in hun vermogen ligt mij een genoegen te doen ofwel net leven zuur te maken”, was Boesbeecks grimmige tactiek in de omgang met zijn gastheren.
Oude vrienden
In zijn isolement wist hij zich echter met tal van zaken te troosten. Hij bracht een grote verzameling exotische dieren bijeen waarmee hij zich uitstekend vermaakte. „Wat gaat boven het gezelschap van dieren, wanneer je van de omgang met mensen bent verstoken, als middel om ie ellende te vergeten? Of dacht je soms aat de eenzaamheid en de stenen muren om ons heen ons aanstaan?” “De ark van Noach” luidde al gauw de bijnaam van zijn uitgebreide menagerie.
Meer nog troostte hem zijn lectuur. „Voor mijn eenzaamheid en andere bekommernissen zoek ik troost in de omgang met mijn oude vrienden, de boeken. Zij hebben mij tot nu toe nimmer in de steek gelaten en de trouw en voortdurende aandacht die ze mij verplicht zijn, bewijzen zij dag en nacht. Met hen ga ik om, met hen vermaak ik me”. Ontspanning vond hij ook in de sport, zoals het kaatsen en boogschieten.
Zijn lange verblijf in Istanboel resulteerde uiteindelijk in een vredesverdrag voor acht jaren met zeer gunstige voorwaarden voor Ferdinand. Opgelucht keerde Boesbeeck in de herfst van 1562 naar Europa terug, waar hij in Wenen het Habsburgse huis nog jarenlang als hofmeester zou dienen. In Kringen van geleerden en kunstenaars stond hij wegens zijn betrekking en ervaring, maar vooral ook door zijn prachtige verzameling van boeken en munten, in hoog aanzien.
Diplomatiek succes
De laatste jaren van zijn leven woon de Boesbeeck in (La Geile) Saint Cloud, een dorpje nabij Parijs. Hij was blij dat hij het door vleierijen en intriges gedomineerde hofleven achter zich had kunnen laten. Leeghoofden die op hun afkomst kunnen bogen, staan er meer in aanzien dan mannen van verdienste, „zodat het beeld van een ezel te midden van apen geen dwaze vergelijking is voor een verdienstelijk man tussen hovelingen”.
„Daarom zou ik niet aarzelen zulke mensen gelukkig te noemen, die het gegeven is om dat alles snel en met weinig hinder achter zich te laten. Hoe verkieslijk is het te kunnen leven voor zichzelf en de muzen, en met enkele trouwe vrienden op een stukje grond ver van alles vandaan oud te worden. Er bestaat geen authentiekere manier van leven in dit aardse ballingsoord. Mij zijn afzondering en rust, die voedster van studies, liever dan het gewoel en lawaai van het hof’.
Boesbeecks gezantschap in Istanboel was niet alleen een diplomatiek succes. Het wetenschappelijke belang van zijn verblijf is op de lange termijn nog groter. Boesbeeck ontdekte onbekende planten en dieren, tal van inscripries, munten en oude handschriften. In de “Vier Turkse Brie ven” heeft hij zijn vondsten en waarnemingen uitvoerig en onderhoudend beschreven.
Die brieven wenden overigens wel voor dat ze in Istanboel geschreven en vandaar verstuurd zijn, maar Boesbeeck heeft ze in werkelijkheid pas veel later, zo’n twintig jaar na zijn terugkeer, aan het papier toevertrouwd. De aan een ongenoemde vriend geadresseerde brieven zijn dus fictief en gestileerd. Het belang van de brieven als historische bron is er niet minder om. Boesbeecks biograaf, Zweder von Martels, heeft de brieven onlangs met een Nederlandse vertaling van Michel Goldsteen opnieuw uitgegeven en concludeert in zijn inleiding dat de brieven „een belangrijke en lezenswaardige bron” blijven, „niet alleen voor de periode van het gezantschap, maar ook voor de intellectuele geschiedenis van het einde van de zestiende eeuw”.
Nauwlettend waarnemer
De lezer kan van Boesbeecks brieven genieten als van een avontuurlijk reisverslag. Levendig beschrijft Boesbeeck de ontberingen van zijn moeizame tocht door de Balkan en Turkije. Niet meer dan 30 kilometer kon de karavaan per dag afleggen. Ondertussen noteert hij de zeden en gebruiken van de bewoners van de streken waar hij doorheen trekt, legt hij geografische bijzonderheden vast en beschrijft hij de flora en fauna.
Het spannendst wordt het boek wanneer Boesbeeck over de wrede intriges en pogingen tot opstand aan het Turkse hof schrijft. Uitvoerig gaat hij in op de machtsstrijd tussen de twee zonen van de sultan, die in de jammerlijke en wrede dood van een van hen (Bayazid) eindigt.
Boesbeeck ontpopt zich als een nauwlettend waarnemer, nieuwsgierig en onderzoekend. Wie zijn brieven leest, denkt als vanzelf aan de typering die de Bazelse historicus Jacob Burckhardt van de ‘renaissancemens’ gaf: de ontdekker van zichzelf en de wereldom hem heen. „ledere dag na aankomst in ons logement”, schrijft Boesbeeck, „gingen we volgens mijn gewoonte naar buiten om te zien of er iets te ontdekken viel dat het weten waard was .
Boesbeecks open oog voor de hem omringende natuur stelde hem in staat het bijzondere van een aantal planten vast te stellen, zoals de tulp, sering en kalmoes. Hij voerde deze planten in Europa in en verbreidde de bekendheid ervan door ze aan zijn vriend, de eveneens uit de zuidelijke Nederlanden afkomstige botanicus Carolus Clusius, te doen toekomen. De kalmoes was vooral van belang wegens haar medicinale werking; de tulp, onder de Turken zeer geliefd, boeide Boesbeeck door „haar kleurschakering en schoonheid”.
Blinde barbarij
De Vlaamse diplomaat was een rechtgeaarde humanist. Dat woord wordt tegenwoordig geassocieerd met een streven naar tolerantie en vrijzinnigheid dat op een oprimistisch mensbeeld is gebaseerd. De oorspronkelijke betekenis van het woord is geheel anders. Een humanist ten tijde van de Renaissance was iemand die zich toelegde op de ‘humaniora’, dat wil zeggen op taalvaardigheid en denkhygiëne op basis van een grondige studie van de klassieke Griekse en Latijnse taal- en letterkunde. Boesbeecks brieven zijn dan ook doorspekt met geleerde verwijzingen naar tal van klassieke auteurs.
Wie, zoals Boesbeeck, de antieke beschaving als ideaal in zijn vaandel voert en al reizend moet constateren dat de streken die vroeger deel waren van het oude Griekenland of het Romeinse Rijk, inmiddels tot blinde barbarij zijn vervallen, moet haast wel oproepen tot een culturele kruistocht. „Waarachrig, al deze plaatsen bieden een troosteloze indruk en lijken te vragen om de helpende hand van christenen om ze in cultuur te brengen. Ooit was Griekenland (inclusief Klein-Azië, BJS) een bloeiend land, nu gaat het gebukt onder een schandelijke slavernij. Eens gold het als uitvindster van schone kunsten en edele wetenschappen, nu schijnt het de beschaving, die het ons heeft doorgegeven, weer terug te vragen en om hulp te smeken bij alles wat ons heilig is en samenbindt tegen de barbaarsheid van het Oosten”.
De Turken zijn weliswaar ordelijk en ingetogen en gedisciplineerde soldaten, maar tegelijk ook cultuurbarbaren, wreed, oorlogszuchtig en geldgierig, met een nauwelijks verholen belangstelling voor de ‘knapenliefde’, stelt Boesbeeck vast. Met dat soort observaties bevestigde en creëerde hij het stereotype beeld dat het ’ Westen eeuwen lang van ‘de Turk’ zou koesteren. Tegelijkertijd steken zij gunstig af bij de beschrijvingen van tijdgenoten; Boesbeeck was in ieder geval oprecht geïnteresseerd in de zeden en gebruiken van zijn gastheren en streefde ernaar deze objectief vast te leggen.
Rooms-katholiek
f Istanboel, het oude Constantinopel waar keizer Constantijn het Oost-Romeinse Rijk had gesticht en dat als Byzantium 1000 jaar had bestaan voor de Turken het in 1453 innamen, stond bekend als ‘de )oort in de wal tussen christendom en isam’. Een man als Boesbeeck liet de gelegenheid natuurlijk niet aan zich voorbijgaan om de islamitische godsdienst beter te leren kennen. Het „bijgeloof’ hangt zijns inziens van „onbenulligheden” aan elkaar en wordt vooral door een verlammend defaitisme gekenmerkt. Boeiend is de discussie die de rooms-katholieke Boesbeeck met een groepje moslims over de predestinatie voert. Wanneer de muzelmannen merken hoe goed hij hun geschriften kent, zonderen de volgelingen van Allah en diens profeet zich af om voor zijn spoedige overgang tot hun geloof te bidden.
Over zijn eigen godsdienstige positie doet Boesbeeck in zijn “Brieven” geen scherp belijnde uitspraken. Hij was, en bleef, rooms-katholiek en stond open voor hervormingen. Was hij in godsdienstige zaken traditioneel, in een ander opzicht was hij wel degelijk vernieuwend. De klassieken genoten voor de humanist een onaantastbaar gezag, maar Boesbeeck ziet zich door zijn eigen waarnemingen gedwongen om passages uit hun geschriften te kritiseren en te corrigeren. Bij vele beschrijvingen van wat hij waarneemt, verwijst hij naar antieke bronnen als Plinius en Strabo. Maar af en toe stelt hij vast dat hun beschrijvingen niet met de werkelijkheid in de natuur overeenstemmen. „Inzichten (van klassieke auteurs, BJS) die men volstrekt niet schijnt te kunnen weerleggen, worden door de tijd en de ervaring achterhaald”, concludeert hij.
Met die gevolgtrekking liep Boesbeeck op de wetenschappelijke revolutie van de zeventiende eeuw vooruit. De woordvoerders van deze omwenteling in de Europese beschavingsgeschiedenis benadrukten dat de waarheid een dochter van de tijd is en dat alleen empirisch vastgestelde feiten ware kennis opleverden. Het streven om nieuwe kennis aan oude teksten te ontlenen vergeleek een van hen, Francis Bacon, met de poging verse thee te zetten met behulp van de bittere bladeren onder in een oude pot. Het voorbeeld van Boesbeeck maakt in ieder geval duidelijk dat hun fel afwijzende oordeel over hun humanistische voorgangers, wier geestelijke horizon door bedrukt papier zou zijn bepaald, op een bewust gecreëerde karikatuur berust.
N.a.v. "Vier brieven over het gezantschap naar Turkije”, door Ogier Ghiselin van Boesbeeck; Latijnse tekst (”Legationis Turcicae epistolae quatuor”), inleiding en aantekeningen door Zweder von Martels, vertaling door Michel Goldsteen; uitg. Verloren, Hilversum, 1995; 432 blz., geïllustreerd, ƒ 99.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 mei 1996
Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 mei 1996
Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's