Gesprek
Weet u dat uw peuter, kleuter, basisschoolkind en jongere op allerlei manieren beïnvloed wordt door en in aanraking komt met occulte zaken? En weet u dat dit soms al begint op de basisschool? Het Kerkblad van het Noorden probeert een eerste aanzet te geven tot een gesprek tussen ouders en kinderen over occultisme.
„Zomaar een vrijdagmiddag. Zomaar een goede christelijke school ergens in Nederland. Een bespreking van vragen naar aanleiding van een bijbelgedeelte dat in die week werd verteld. Namelijk Lukas 8: 26-39. Daar stond die vraag: bestaan er nu nog boze geesten? En toen kwam dat, zo op het eerste gehoor, vreemde antwoord: „Jazeker juf, want ik slaap ’s nachts weer met het licht aan!"
Zomaar een voorbeeld waaruit blijkt dat occulte zaken geen vreemde dingen voor kinderen van verschillende leeftijden zijn. Als er gesproken wordt over het gedeelte uit Lukas 8 waar het gaat over de genezing van de bezetene kan bijna elk kind dit verhaal navertellen. Het is best een spannend verhaal. Het is ook best een beetje eng, een man die in de graven (wij zouden zeggen: op het kerkhof) woont en die zo sterk is dat hij kettingen waarmee hij gebonden is, stuk kan trekken. Hoe dat kan? Hij is bezeten door een boze geest!
En als dan gevraagd wordt: „Bestaan die boze geesten nu nog?", dan is het eerst een poos stil in de groep. Sommige kinderen kijken elkaar wat aan, maken hoofdbewegingen alsof ze iets te verbergen hebben. En dan die reactie: „Jazeker juf, want ik slaap ’s nachts weer met het licht aan".
Belangstellend vraag je naar het waarom. En dan vertelt het kind: „Juf, ik was op een feestje bij iemand uit de klas en daar gingen we glaasjedraaien. En leviteren. En het glaasje ging echt draaien! En nu ben ik ineens zo bang in het donker". Dan reageren meer kinderen. „Ik droom ’s nachts zo eng". „Ik heb nachtmerries". „Op school zie ik steeds voor me wat er gebeurde en dan kan ik niet goed meer nadenken". Duidelijk is in ieder geval waarom het licht ’s nacht moet blijven branden.
Deze angst staat natuurlijk niet op zich, maar komt voort uit het bezig zijn met occulte dingen".
Het Boekenweekgeschenk van volgend jaar verschijnt onder de titel "Mijn God". Ds. B. H. Weegink uit Katwijk aan Zee ziet dit als een teken dat er in de lucht verandering zit, zo schrijft hij in het Hervormd Weekblad. Voor juichen vindt hij het echter te vroeg.
"Mijn God" gaat het geschenk van de Boekenweek 1997 heten. Zoveel dieps mag je er niet achter zoeken. "Mijn God" is gewoon een uitdrukking in het stoplap-ritme der Nederlandse taal. Van de diepte van een doorleefd en doorvoeld geloof heeft zo’n kreet niet te vertellen. "God" in de literatuur is zogezegd doodnormaal vandaag. Vooral als vloek.
Doch ondertussen tekent zich wel een nieuwe trend af. Is u dat ook al opgevallen? Renate Dorrestein (1954) gaat het nieuwe boekenweekgeschenk "Mijn God" schrijven. Zo dik is Renate nooit met de godsdienst geweest. Veeleer kennen we haar als een radicale vrouw van "Opzij", met lef tégen de godsdienst, die voor haar gevoel immer naar onderdrukking en raannendrang zweemt. Met haar heeft in de loop der jaren een koor van schrijvers die godsdienst van zich afgeschreven. Jongelui op de school kennen hun namen wel van de al of niet verplichte boekenlijst. Er moet dus wel iets gebeurd zijn dat Dorrestein opeens over God gaat spreken. En dan nog wel "Mijn God"!
Dat is die andere trek die de laatste tijd valt waar te nemen. Nederlanders zijn koplopers in de secularisatie. In geen land ter wereld is aan kerk en geloof zoveel om zeep geholpen als in het Nederland van de laatste vijfig jaar. En nu raken die Nederlanders, die alles kwijt zijn, zo bloot van buiten en zo koud van binnen, dan blijkbaar toch weer wat trots op hun religieus gevoel. Schrijvers kiezen nota bene weer het item van de godsdienst. En steeds meer mensen zijn op zoek naar iets van religie, een bedding voor het persoonlijke, een verbinding met het hogere en diepere van het naakte bestaan. Ze smachten naar riten en rituelen. En sommigen worden van de weeromstuit katholiek of zo.
Dus weer "God". Zelfs "Mijn God", met een bezittelijk voornaamwoord voorop. Zouden we dan eindelijk zijn uit geëxperimenteerd? Zouden we dan toch het doldraaien moede zijn geworden? Het lijkt er nog niet echt op. Maar dit aanstaande "Mijn God" is op z’n minst een teken dat er in de lucht verandering zit. Eigenlijk kon het zo ook niet langer. Wie "God" eruit heeft gezet en zichzelf in het midden, die is op de klippen gelopen. Maar misschien juichen we te vroeg. "Mijn God" kan een spreuk zijn van puur zelfbehagen. Dan zitten we weer op onze navel te staren. En "het goddelijke" in ons innerlijk op te vijzelen. Dan zijn we ouderwets godloos toch weer stiekem bezig om voor "God in het diepst van mijn gedachten" te spelen. En dat is in de verste verte de verborgen omgang met de Ander niet! Want het echte zoeken naar God drijft ons uit tot Hem, en af van onszelf.
Niet juichen dus, maar wel heel nieuwsgierig zijn naar het boekenweekgeschenk 1997. En een beetje hopen dat het van doen heeft met een reformatorisch reveil, een katholieke spiritualiteit, een evangelische golf, of hoe je het ook maar noemen wilt. In ieder geval... iets meer dan dat kale niks dat ons heden ten dage aan het bloedzuigen is".
L. M. P. Scholten betreurt het in De Wachter Sions dat de publiciteit rond het proefschrift van dr. A. Maljaars zich concentreerde op de vraag wie de auteur is van het "Wilhelmus". Maljaars schreef ook zeer behartigenswaardige beschouwingen over de strekking van ons volkslied.
„In de twintigste eeuw is door veel Wilhelmus-onderzoekers de gedachte uitgedragen als zou het Wilhelmus geschreven zijn als een propagandalied om het volic aan te moedigen tot op stand. Zij legden daarbij veel nadruk lop het achtste vers (het middelste!). Het Wilhelmus zou dan bedoeld zijn geweest om de Prins aan het Nederlandse volk te presenteren als de nieuwe David die het volk verlossing brengen zou. De parallel Oranje-David beheerst volgens hen het hele Wilhelmus. Maljaars merkt in zijn proefschrift op, dat slechts aan de rand van het Wilhelmus-onderz’oek zich nog een enkele tegensputteraar bevond.
We mogen Maljaars dankbaar zijn dat hij aan de zijde van die tegensputteraar is gaan staan en erop wijst dat bij de vergelijking met David niet aan een aards koninkrijk (Oranjes stadhouderschap) gedacht moet worden, maar heengewezen wordt naar het eeuwige koninkrijk. Het Wilhelmus tekent de Prins niet als een aardse bevrijder, maar als een hemelburger. Overigens wel een hemelburger die zijn roeping op aarde niet verzaakt, maar toch een hemelburger. Maljaars noemt het Wilhelmus allereerst een apologie, maar dan ook een troost- en bemoedingingslied.
De dichter laat de Prins getuigen van zijn vertrouwen op de Heere. Denk alleen maar aan het bekende vers dat begint met de woorden „Mijn schild ende betrouwen zijt Gij, o God, mijn Heer". Hij wekt daartoe ook het volk van Nederland op, het meest in het veertiende vers: „Oorlof, mijn arme schapen die zijt in groten nood, uw Herder zal niet slapen, al zijt gij nu verstrooid. Tot God wilt u begeven, Zijn heilzaam Woord neemt aan, als vrome christen leven, ’ t zal hier haast zijn gedaan".
Maljaars zal het er overigens niet mee eens zijn, dat we hier Herder met een hoofdletter schrijven. Hij meent, dat de prins hier met "uw herder" zichzelf bedoelt, maar hij heeft ons daarin niet overtuigd. De taal- en dichtkundige argumenten voor het ene en voor het andere standpunt wegen tegen elkaar op. Daarom blijven we van mening dat de prins hier van zichzelf als herder afwijst, en zijn schapen heen wijst naar de grote Herder, die als de Bewaarder Israels niet slaapt noch sluimert.
Niettemin zijn we van mening dat Maljaars een voortreffelijk boek geschreven heeft. Moge het dienen om de boodschap van ons volkslied bij vernieuwing te doen klinken, zodat er nog harten door geraakt mochten worden: „Tot God wilt u begeven. Zijn heilzaam Woord neemt aan".
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 mei 1996
Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 mei 1996
Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's