Biddag met een boetgezant
Theodorus van der Groe riep op tot inkeer, maar verwachtte geen herstel
De achttiende-eeuwse predikant Theodoras van der Groe (1705-1784) is voor de een de laatste echt geroepen predikant in Nederland geweest, de ander zal van mening zijn dat de boodschap van deze boetgezant wel erg somber was. Feit is dat de persoon van Theodorus van der Groe tot op vandaag een veelzijdige en ‘veelkleurige’ belangstelling trekt. Wie zijn biddagpreken met ernst bestudeert, gaat zichzelf op een gegeven moment afvragen welke boodschap Van der Groe op een biddag in 1997 zou hebben gebracht.
De achttiende eeuw, de tijd waarin Van der Groe leefde, is voor velen een betrekkelijk onbekende periode uit de (kerkgeschiedenis. De zestiende eeuw is bekender: het is de eeuw van de Reformatie. De zeventiende eeuw, de Gouden Eeuw, wordt gemarkeerd door de Dordtse Synode, de strijd met Spanje en de beginnende Nadere Reformatie. Wat er in de achttiende eeuw met Nederland gebeurd is, weten veel mensen nauwelijks.
Theodorus van der Groe was predikant in de Zuid-Hollandse dorpjes Rijnsaterwoude (1730-1740) en Kralingen (1740-1784). Als we ons buigen over de biddagpreken van Van der Groe, krijgen we geen rooskleurig beeld van zijn tijd. Van der Groe stond bijzonder afwijzend tegenover ontwikkelingen in zijn eigen tijd. Met name de jaarlijkse biddagen greep hij aan om, als een gezant van ’s hemelswege, Nederland aan te kondigen dat het niet goed ging en dat Gods oordeel daarom voor de deur stond.
Het kan heel nuttig zijn als wij ons in de week van biddag afvragen hoe de boodschap van deze achttiende-eeuwse boetgezant in 1997 zou klinken, als hij nog één keer de kansel van Kralingen mocht beklimmen. Het antwoord op deze vraag brengt ons - en we zijn ons daarvan bewust- buiten de grenzen van het vakgebied van de kerkhistoricus. Daarom willen we eerst een analyse geven van de biddagpreken van Van der Groe en hun plaats in de achttiende eeuw. Daarna willen we een poging wagen, de bovengestelde vraag over de boodschap van de Kralingse predikant voor onze tijd te beantwoorden.
Bekering
Theodorus van der Groe werd in 1705 geboren en groeide op in de Gereformeerde Kerk in de Nederlanden. Een kerk die zich toen al liet kenmerken door een breed scala aan stromingen. Van zijn vroege jeugd afwas Van der Groe bestemd voor het ambt van predikant. Hij studeerde in Leiden en werd in 1730 bevestigd in zijn eerste gemeente: Rijnsaterwoude. Hier maakte hij rond het jaar 1735 een bekering mee die hem geestelijke kennis gaf van de zaken waarover hij tot die tijd alleen met verstandelijke kennis had gesproken.
Korte tijd na deze ervaring hield de jonge predikant een aantal preken over de waarachtige bekering. Maar ook mengde hij zich in deze tijd in een kerkelijke strijd. Hoogstwaarschijnlijk is Van der Groe de anonieme auteur van het boek ”De Oude Orthodoxe Leer der ware Gereformeerde Kerke”. In dit boek, dat rond 1740 als een meerdelige publicatie in traktaatvorm het licht zag, nam de auteur het op voor de ”Zielseenzaame Meditatiën” van Jan Willemsz. Eswijler.
Dit werkje van de zeventiende- eeuwse weeshuisvader uit Hoorn had in de tijd van Van der Groe bij het overgrote deel van de gereformeerden geen gunstige klank. Zelfs classicale vergaderingen spraken van „ziekelijke mystiek”. Als Van der Groe inderdaad de anonieme verdediger van Eswijler is, dan is dat een bewijs dat de voorganger uit Rijnsaterwoude zich in de kerk van zijn tijd een eenling moet hebben gevoeld. Wat Van der Groe als waar geloof en als de „oude orthodoxe leer” verdedigde, werd door de meeste van zijn ambtsbroeders miskend en verworpen.
Huwelijk
Inmiddels was Van der Groe verhuisd naar Kralingen, waar hij in 1740 de herdersstaf opnam. Hij heeft deze gemeente tot zijn dood in 1784 gediend. Van der Groe trouwde in 1754 met Johanna Cornelia Bichon, een dochter van de ambachtsvrouwe van Oost-IJsselmonde en een zus van een van de latere burgemeesters van Rotterdam. Het huwelijk bleef kinderloos. Johanna Cornelia overleed een jaar na haar echtgenoot. Vermeldenswaard is verder de nauwe band die Van der Groe met zijn zus Eva onderhield. We krijgen de indruk dat zij elkaar in geestelijk opzicht goed kenden en herkenden.
Van der Groe liet bij zijn overlijden in 1784 een omvangrijke bibliotheek na. De veilingcatalogus van zijn boekenbezit toont ons de veelzijdigheid en de belezenheid van deze prediker.
Met name uit de Kralingse tijd dateren veel biddagpreken van Van der Groe die wij nog in druk bezitten. De overheid schreef in de achttiende eeuw bede- of boetedagen uit in februari, maart of april. Alle kerkenraden of besturen van andere religieuze genootschappen zoals synagogen kregen een biddagbrief Daarin vroeg de overheid speciale aandacht voor actuele situaties die om een bijzondere voorbede vroegen. Gereformeerde predikanten grepen biddagpreken vaak aan om de eigen tijd min of meer door te lichten en waar nodig van kritiek te voorzien. En dit was vaak nodig.
Weelde en hoogmoed
Dr. C. Huisman wees er in zijn proefschrift ”Neêrlands Israël” op dat onder bevindelijk gereformeerden in de achttiende eeuw de gedachte vrij algemeen was dat Nederland economisch en cultureel hard achteruitging. Veel aangewezen oorzaken waren de algemene futloosheid en slapheid, maar ook de toenemende „ongodisterij”, de zedeloze levenswandel en de hoogmoed, die mensen ertoe dreef om ver boven hun stand te leven, in een weelde die ze zich eigenlijk niet konden veroorloven.
Deze opvatting leefde, zoals Huisman aantoont, niet alleen onder bevindelijk gereformeerden. Ook verlichte tijdgenoten zoals Betje Wolff en de predikant J. F. Martinet verwoordden haar. Er was wel een verschil. Mensen als Wolff en Martinet waren ervan overtuigd dat een betere opvoeding en de vooruitgang van de wetenschap de moraal zouden opvijzelen. Bevindelijk gereformeerden zagen de neergang als een oordeel van God over de zonde, en predikten dat alleen bekering tot God een werkelijke keer ten goede zou brengen.
Eindoordeel
Van der Groe is in zijn biddagpreken negatief over zijn eigen tijd. We kunnen moeilijk anders concluderen dan dat hij een algemeen eindoordeel op korte termijn verwachtte. Nu is er in zijn toekomstverwachting wel een ontwikkeling, aan te wijzen.
Rond 1745 klinkt nog de boodschap: „Als er niets verandert in Nederland, dan moet God wel met Zijn oordelen komen”. Het lijkt er echter op dat Van der Groe in de loop van zijn ambtelijke bediening teleurgesteld raakte door het uitblijven van concrete en zichtbare gevolgen op zijn prediking. Nederland veranderde nier en zijn toehoorders in de kerk evenmin. Rond 1775 lijkt hij zover te zijn dat hij geen hoop meer koestert op herstel van volk en kerk. Hij verwacht niet anders dan dat Nederland, dat zo vaak is gewaarschuwd, binnenkort zal worden getroffen! door een vreselijk oordeel. Dat oordeel ziet de voorganger uit Kralingen komen in een algemene vervolging van de kerk, die hij op korte termijn verwacht, en in een sterke toename van het morele en materiële verval in de samenleving.
Tweede Israël
Het voert binnen het bestek van dit artikel te ver om uitvoerig in te gaan op de vraag hoe Van der Groe aan zijn negatieve oordeel over zijn tijd is gekomen. Er zijn veel overeenkomsten in de beoordeling van de eigen tijd tussen Van der Groe en zijn tijdgenoten.
Zo zagen veel predikanten Nederl.aind als een „tweede Israël”. Zij verwoordden de verhouding tussen God en Nederland op dezelfde wijze als de verbondsverhouding in het Oude Testament tussen God en Israël. Veel preken over oudtestamentische profetieën bevatten die vergelijking. De boodschap van de profetie wordt dan bijna naadloos van toepassing geacht op de eigen situatie en de eigen tijd. Vroeger verliet het bondsvolk Israël de Heere, met als gevolg dat de Heere Israël bezocht met oordelen. In de eigen tijd zag men dat het „bondsvolk” Nederland ook zijn God verliet. De conclusie moest dan wel zijn dat de Heere ook Nederland zou gaan bezoeken met Zijn oordelen. Deze boodschap vinden we ook terug in de biddagpreken van Van der Groe. We zouden hier kunnen spreken van een duidelijke overeenkomst met tijdgenoten.
Oranjehuis
Toch nam Van der Groe een bijzondere plaats in onder zijn tijdgenoten. Ik wil dat met een paar voorbeelden duidelijk maken. In de eerste plaats lijkt in zijn boodschap weinig hoop op herstel voor volk en kerk door te klinken. De Kralingse predikant was er zeker van dat Gods oordeel spoedig zou komen. Met name in de biddagpreken uit 1771 en 1775 spreekt Van der Groe zich hierover duidelijk uit.
In de tweede plaats hanteert Van der Groe kennelijk wel het idee dat Nederland een „tweede Israël” was, maar we komen bij hem nergens een verwijzing tegen naar vertegenwoordigers van het Huis van Oranje, die in preken van veel tijdgenoten regelmatig werden vergeleken met mannen als David, Josia of Daniël. De optimistische verwachtingen die veel tijdgenoten kennelijk koesterden van de behoudende en reformerende invloed van het Oranjehuis ontbreekt, voorzover mij bekend, in Van der Groes preken.
Ook is het kenmerkend voor Van der Groe dat hij, met name in de biddagpreek uit 1775 over Amos 8:9 tot 12, de nadruk legt op theologische geschillen als oorzaak van het geestelijk verval in de kerk. En het kerkelijk verval is volgens hem weer een oorzaak van het verval in de samenleving.
Vleeschelyk Vernuft
Van der Groe is van mening dat achter de verschillende opvattingen over de orde des heils in feite een verschillend mensbeeld schuilgaat. Hier ontkom ik niet aan een enkel, samengevat, citaat: „(De kerk heeft) de Dagon van eigengerechtigheid (gesteld vóór) de Ark van Christus gerechtigheid (want) wat in de Roomse Kerk heel grof gesponnen wordt en bij de Remonstranten fijner, dat wordt in de Gereformeerde Kerk zeer fijn gesponnen (namelijk:) het web van de menselijke gerechtigheid. (De oorsprong ervan is:) de verdorven wereld-wijsheid, het Vleeschelyk Vernuft/ waar mede de geestelyke verborgenheden van het Evangelium van Jezus Christus dan altemaal aardsch en vleeschelyk bevat en begrepen/ en op den leest van de bedorvene menschelijke Reden geschoeid en behandeld worden/ en alle de Evangelische Geloofswaarheden by ons rondgedraaid worden en omloopen/ op ’t spil van de menschelyke of natuurlijke redeneerkunde. (De) natuurlijke wijsheid en de verdoemelijke eigengerechtigheid (zijn) de twee dodelijke vijanden van de Evangelische genadeleer van onze Heere Jezus Christus” (biddagspreek 1775).
Letterkennis
Volgens Van der Groe leert Christus ons dat de mens geheel blind en dwaas moet worden voordat hij wijs kan worden, en dat hij door het overtuigende werk van de Heilige Geest als een verdoemelijke zondaar voor God moet sterven voordat hij levendgemaakt kan worden. De kerk heeft echter eigengerechtigheid en de oorsprong daarvan, wereldwijsheid, op de troon gezet. Zo is ook de ware dienst aan God, die bestaat in „een boetvaardige en gelovige gemeenschap met Hem, een oprechte wandel voor Zijn Aangezicht in de onderhouding van al Zijn geboden, het verlaten van de wereld, het verloochenen van onszelf en het kruisigen van ons vlees”, verloren gegaan.
De gevolgen hiervan zijn tevens de blindheid en onwetendheid onder het gereformeerde volksdeel; de tevredenheid met een dode en geesteloze letterkennis, waarmee men in de zonde blijft leven; de misvattingen, het onbegrip en de dwalingen op het gebied van de boete en overtuiging van zonden, de leer der wet, de belofte van het Evangelie, de aard en het wezen van het geloof, de rechtvaardigmaking, de wedergeboorte, de heiligmaking, het gebed en het bevindelijk werk des Geestes. Ook wijt de Kralingse boetgezant de twisten, partijschappen en scheuringen in de kerk aan deze dwalingen. Van der Groe spreekt in dit verband bijzonder over een twist omtrent „een pelagiaanse orde des heils”. Hij ziet als de gevolgen hiervan onder andere „de gehate vernieuwingsdrift, de algemene afkeer van en de onverschilligheid tegenover de godsdienst en de toenemende zucht naar weelde”.
Mij rest nog de poging, een antwoord te geven op de moeilijke vraag die ik aan het begin van dit artikel heb gesteld: Hoe zou een biddagpreek van Van der Groe in 1997 klinken? Waar zou de Kralingse ziener nu op wijzen?
Onder ons leeft ook de gedachte dat er veel mis is in de kerk. Zijn niet vele gebreken die Van der Groe signaleerde voor ons herkenbaar? We kunnen wijzen op het leven boven onze stand: in een weelde die je je niet of slechts met grote moeite kunt veroorloven; op de overtreding van Gods geboden, zowel buiten als binnen de kerken; op de verdeeldheid en partijschappen die de Kerk verscheuren en op de onverschilligheid van velen ten opzichte van de Heere en Zijn dienst.
De vraag wat Van der Groe als de belangrijkste oorzaak van het geestelijk verval in onze tijd zou aanwijzen, is niet te beantwoorden. De vraag wat de boetgezant in zijn eigen tijd zag als oorzaak van het verval, is een kerkhistorische vraag, die ik hierboven heb geprobeerd te beantwoorden. Van der Groe wees op het gevaar van misvattingen op het gebied van de heilsorde. Misvattingen die in feite veroorzaakt worden door een te optimistische kijk op de mens en op de menselijke vermogens tegenover God.
Buigen voor elkaar
Zou het niet zo kunnen zijn dat Van der Groes biddagpreek voor 1997 een ernstige oproep tot boetvaardigheid zou bevatten? Van verschillende zijden wordt vandaag de dag over verootmoediging gesproken. De vraag is echter, wat wij onder boetvaardigheid verstaan. Wanneer boetvaardigheid een buigen voor elkaar betekent, terwijl tegelijkertijd fundamentele meningsverschillen omtrent de orde des heils en de vermogens van de mens in zijn doodstaat voor God als bijzaken worden afgedaan, dan denk ik dat Van der Groe daarbij, evenals in 1775, op ernstige en indringende wijze de vinger zou leggen.
Drs. J. Pas, auteur van dit artikel, is docent godsdienst aan het Wartburg-college, locatie Revius, te Rotterdam.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 maart 1997
Reformatorisch Dagblad | 36 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 maart 1997
Reformatorisch Dagblad | 36 Pagina's